ECLI:NL:RBDHA:2025:5844

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
NL25.15326
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag in verband met overdracht aan Polen

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een asielaanvraag heeft ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft op 25 februari 2025 besloten de asielaanvraag van verzoekster niet in behandeling te nemen, met als reden dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld, maar dit beroep is op 18 maart 2025 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft verzoekster verzet gedaan en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, omdat zij op 10 april 2025 zou worden overgedragen aan Polen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, omdat verzoekster spoedeisend belang heeft bij het afwachten van de uitkomst van haar verzetprocedure in Nederland. De minister had aangevoerd dat de overdracht naar Polen geen onomkeerbare gevolgen heeft, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van verzoekster zwaarder wegen. De voorzieningenrechter heeft daarbij rekening gehouden met nieuwe wetgeving in Polen die het recht van migranten om asiel aan te vragen tijdelijk opschort. De voorzieningenrechter heeft besloten dat verzoekster niet mag worden overgedragen aan Polen totdat op het verzet is beslist en heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 907,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.15326

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , V-nummer: [v-nummer] , verzoekster

(gemachtigde: mr. P.L.M. Stieger),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R.S. Hogendoorn-Matthijssen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster. De minister heeft bij besluit van 25 februari 2025 de asielaanvraag van verzoekster niet in behandeling genomen. Verzoekster heeft daartegen beroep ingesteld, maar het beroep is buiten zitting ongegrond verklaard door de rechtbank bij uitspraak van 18 maart 2025. [1] Verzoekster heeft tegen die uitspraak verzet gedaan en dit verzoek ingediend.
1.1.
De minister heeft op 4 april 2025 met een verweerschrift op het verzoek om een voorlopige voorziening gereageerd.
1.2.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting, omdat spoed dit vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad. [2]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
2. De asielaanvraag van verzoekster is door de minister niet in behandeling genomen, omdat Polen volgens de minister verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Het beroep van verzoekster is door de rechtbank ongegrond verklaard. Kort gezegd heeft de rechtbank geoordeeld dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat voor Polen niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
2.1.
Op 31 maart 2025 heeft de minister aan verzoekster laten weten dat zij op 10 april 2025 zal worden overgedragen aan Polen. Verzoekster heeft daarop verzet gedaan tegen de uitspraak van de rechtbank en daarbij dit verzoek om een voorlopige voorziening ingediend zodat zij in Nederland de uitkomst van de verzetzaak kan afwachten.
Wat vinden partijen?
3. Verzoekster wijst op een nieuwe wet die recent in Polen is aangenomen. Uit openbare bronnen blijkt dat er op 26 maart 2025 een wet is ondertekend waardoor het recht van migranten om asiel aan te vragen in Polen tijdelijk is opgeschort. Verzoekster wijst daarbij op een recente uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, waarbij het verzoek is toegewezen in verband met deze nieuwe wet. [3]
3.1.
De minister stelt zich primair op het standpunt dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij het verzoek om een voorlopige voorziening omdat een overdracht naar Polen geen onomkeerbare gevolgen heeft. Hij verwijst hierbij naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter. [4] Subsidiair stelt de minister zich op het standpunt dat het verzet van verzoekster geen redelijke kans van slagen heeft en dat haar verzoek om een voorlopige voorziening daarom moet worden afgewezen.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet.
Spoedeisend belang
4.1.
Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor verzoekster niet kan wachten op een beslissing op haar verzetschrift. Voordat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld, moet eerst worden beoordeeld of er sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster spoedeisend belang heeft, omdat voor haar op 10 april 2025 een overdracht gepland staat naar Polen. De verwijzing van de minister naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter maakt dat oordeel niet anders. In die uitspraak heeft de hoogste bestuursrechter namelijk niet geoordeeld dat er geen spoedeisend belang was, maar de geplande overdracht betrokken bij zijn belangenafweging.
Belangenafweging
4.3.
De voorzieningenrechter beperkt zich in dit geval tot een belangenafweging. Gelet op de aard van deze (spoed)procedure en het feit dat sprake is van nieuwe informatie waarover partijen zich nog maar in beperkte mate hebben kunnen uitlaten, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een (voorlopig) inhoudelijk oordeel.
4.4.
De belangenafweging valt in het voordeel van verzoekster uit. Verzoekster heeft er belang bij dat zij de verzetprocedure in Nederland mag afwachten. Daarbij speelt mee dat verzoekster op nieuwe wetgeving heeft gewezen die mogelijk van invloed is op de uitkomst in haar verzetprocedure. De voorzieningenrechter neemt daarbij ook in overweging dat de overdrachtstermijn in beginsel pas op 8 juli 2025 verstrijkt. De mogelijkheid om verzoekster eventueel over te dragen, komt in die zin dan ook niet in gevaar door toewijzing van de gevraagde voorziening. Het belang van de minister om verzoekster nu al over te dragen, is onvoldoende om de afweging in het voordeel van de minister te laten uitvallen.

Conclusie en gevolgen

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en bepaalt dat verzoekster niet mag worden overgedragen aan Polen totdat op het verzet is beslist.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt de minister in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- treft de voorlopige voorziening dat verzoekster niet mag worden overgedragen aan Polen totdat op het verzet is beslist;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 907,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De beslissing is op 8 april 2025 telefonisch medegedeeld aan partijen. De uitspraak is verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL25.8948.
2.Zie artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Zaaknummer NL25.1686.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5294.