ECLI:NL:RBDHA:2025:5841

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
09/767199-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens oplichting van de gemeente Den Haag door een gemeenteambtenaar en twee mededaders

Op 10 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een gemeenteambtenaar en twee mededaders, die zich schuldig hebben gemaakt aan oplichting van de gemeente Den Haag. Gedurende een periode van zes jaar hebben zij tientallen valse facturen en geschriften gebruikt om onterecht geld van de gemeente te verkrijgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten in totaal € 716.000,32 hebben opgelicht door valse inkooporders en facturen op te stellen, terwijl er geen daadwerkelijke werkzaamheden zijn verricht. De verdachte, geboren in 1965 in Suriname, heeft een bekennende verklaring afgelegd en was directeur van de betrokken bedrijven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omvang van de oplichting. De rechtbank heeft ook de rol van de medeverdachten in de zaak belicht, waarbij de gemeenteambtenaar als hoofdverdachte werd aangemerkt. De uitspraak is gedaan in het kader van een grootschalig onderzoek naar oplichting en witwassen, waarbij de Rijksrecherche betrokken was. De rechtbank heeft de feiten als wettig en overtuigend bewezen verklaard en de verdachte is als medepleger van de oplichting en gewoontewitwassen aangemerkt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/767199-20
Datum uitspraak: 10 april 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] (Suriname),
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 5 en 6 maart 2025 (inhoudelijke behandeling) en 3 april 2025 (sluiten onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.M. van Gosen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. F.C. Knoef naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 november december 2013 tot en met 5 december 2019, te Den Haag, althans in Nederland te zamen en in vereniging met anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels (medewerkers van) de gemeente Den Haag heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedragen, te weten:
- in totaal € 223.774,74 ten behoeve van [bedrijfsnaam 1] B.V. en/of
- in totaal € 507.132,78 ten behoeve van [bedrijfsnaam 2] ,
hebbende verdachte en/of zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk - zakelijk
weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- bedrijven opgericht en/of ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en/of reeds bestaande bedrijven gebruikt en/of
- die bedrijven als nieuwe leverancier van de gemeente Den Haag opgevoerd en/of
- op naam van die bedrijven valse inkooporders opgemaakt wetende dat de vermelde werkzaamheden niet waren verricht en/of zouden worden verricht en/of
- valse facturen opgemaakt wetende dat de op de facturen vermelde werkzaamheden niet verricht waren of zouden worden en/of
- die facturen laten inboeken en/of
- op die facturen vermeld dat deze waren gecontroleerd en goedgekeurd en/of
- die facturen ingediend en/of
- ( hierbij) aangegeven dat de facturen op korte termijn betaald moesten worden en/of
- die facturen ingediend in een vakantieperiode (waardoor er verminderd toezicht op de facturen was), waardoor (medewerkers van) de gemeente Den Haag (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 november 2013 tot en met 31 december 2019, te Den Haag, althans in Nederland te zamen en in vereniging met anderen, althans alleen, telkens (van) een voorwerp, te weten:
- een of meer geldbedragen van in totaal € 223.774,74 overgemaakt naar de rekening van
[bedrijfsnaam 1] B.V. en/of
- een of meer geldbedragen van in totaal € 507.132,78 overgemaakt naar de rekening van [bedrijfsnaam 2] , de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende is en/of wie het voorhanden heeften/of verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik gemaakt terwijl hij (telkens) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig al dan niet terwijl hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt waren uit enig (al dan niet eigen) misdrijf.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot integrale bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat hij dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde en hij heeft zich ten aanzien van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
3.4.1.
Inleiding
Onderzoek Arras betreft een grootschalig onderzoek van de Rijksrecherche naar oplichting van de gemeente Den Haag valsheid in geschrift en witwassen in de periode van 2013 tot en met 2019, door de verdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), [verdachte] (hierna: [verdachte] ), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ). Uit het onderzoek zijn kort gezegd de volgende verdenkingen naar voren gekomen.
[medeverdachte 1] zou vanuit zijn functie als business controller bij de gemeente Den Haag misbruik hebben gemaakt van de bevoegdheden die hem uit gronde van zijn functie toekomen, maar hij zou ook de bevoegdheden van zijn functie ver te buiten zijn gegaan. Hij zou er al met al voor hebben gezorgd dat de gemeente Den Haag bijna 1,8 miljoen euro aan facturen heeft betaald aan twaalf bedrijven, wetende dat die bedrijven daarvoor geen enkele prestatie zouden leveren. Het gaat daarbij telkens om bedrijven die zich voordeden als bouwbedrijven, met namen als ‘ [bedrijfsnaam 3] ’, ‘ [bedrijfsnaam 4] ’, ‘ [bedrijfsnaam 5] ’, ‘ [bedrijfsnaam 6] ’ en ‘ [bedrijfsnaam 4] ’. De facturen waren vrijwel steevast gericht aan de Dienst Stadsbeheer (DSB) van de gemeente. Twee van deze bedrijven zouden op naam staan van [verdachte] en acht bedrijven zouden ofwel op naam staan van [medeverdachte 2] , dan wel zou hij daarover de feitelijke heerschappij hebben. [verdachte] en [medeverdachte 2] zijn om die reden eveneens als verdachten aangemerkt. Na betaling van de facturen door de gemeente zou het geld telkens verdeeld worden onder de betrokkenen. [medeverdachte 3] is de echtgenote van [medeverdachte 1] en is als verdachte van witwassen aangemerkt omdat een deel van de gelden die [medeverdachte 1] uit misdrijf zou hebben verworven, op bankrekeningen zouden zijn gekomen waarvan zij (mede)rekeninghouder is.
3.4.2.
Start onderzoek
Het onderzoek is gestart nadat twee medewerkers van de gemeente Den Haag, collega’s van [medeverdachte 1] , een factuur van [bedrijfsnaam 2] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 2] ) van € 72.585,48 niet vertrouwden omdat het bedrijf hen niet bekend was. De factuur werd als verdacht aangemerkt, terwijl [medeverdachte 1] via e-mails en een tweede versie van de factuur bleef aandringen dat deze in orde was. Na een zoekslag in de administratieve geschiedenis van de gemeente zijn behalve van [bedrijfsnaam 2] ook facturen van de bedrijven [bedrijfsnaam 1] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 1] ), [bedrijfsnaam 5] B.V (hierna: [bedrijfsnaam 5] ) en [bedrijfsnaam 7] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 7] ) als verdacht aangemerkt. De afdeling Internal Audit van de gemeente is ingeschakeld en uit onderzoek bleek dat de gemeente Den Haag in de voorbije jaren een zeer groot bedrag, meer dan anderhalf miljoen euro, aan deze bedrijven had overgemaakt. Uit het onderzoek bleek ook dat zestien van deze facturen door [medeverdachte 1] gefiatteerd waren, waar hij vanuit zijn functie als controller geen mandaat voor had, dat [medeverdachte 1] voorts op 22 facturen een opschrift met ‘akkoord’ en zijn handtekening had gezet en dat hij ook 17 keer – per email – verzocht had om facturen met spoed goed te keuren. De facturen schoten ook tekort in de omschrijving van werkzaamheden en waren zelden van een inkooporder voorzien. Dat laatste was wel de voorgeschreven werkwijze bij facturen van grote omvang. Al deze facturen en e-mails zijn opgenomen in de bijlage met de bewijsmiddelen.
Vervolgonderzoek door Bureau Hoffmann
De gemeente Den Haag heeft vervolgens Hoffmann bedrijfsrecherche (hierna: Hoffmann)
ingeschakeld voor verder onderzoek en uit dit onderzoek bleek dat [medeverdachte 1] ook
(te) vergaande betrokkenheid had bij het betalen van facturen van acht andere bedrijven, te
weten:
- [bedrijfsnaam 8] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 8] );
- [bedrijfsnaam 9] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 9] );
- [bedrijfsnaam 6] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 6] );
- [bedrijfsnaam 3] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 3] );
- [bedrijfsnaam 10] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 10] );
- [bedrijfsnaam 11] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 11] );
- [bedrijfsnaam 4] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 4] );
- [bedrijfsnaam 12] B.V (hierna: [bedrijfsnaam 12] ).
Hoffmann is tot de conclusie gekomen dat [medeverdachte 1] zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere integriteitsschendingen en dat de gemeente door actieve betrokkenheid van [medeverdachte 1] een totaalbedrag van € 1.778.363,33 aan valse facturen heeft betaald. Deze facturen voldeden grotendeels niet aan de interne vereisten van de gemeente, aangezien er geen inkooporders voor waren, geen prestatieverklaringen en geen duidelijke omschrijvingen van de verrichte werkzaamheden (of een combinatie daarvan). Ook is gebleken dat [medeverdachte 1] telkens op de een of andere manier betrokken was bij het goedkeuren van deze facturen terwijl hij die bevoegdheid uit hoofde van zijn functie helemaal niet had. Dat deed hij door de facturen zelf te fiatteren met gebruikmaking van de zogenaamde ‘vakantieknop’ (naar de rechtbank begrijpt: een mogelijkheid in het interne systeem om tijdelijk bevoegdheden aan collega’s over te dragen) waardoor hij deze bevoegdheid tijdelijk overnam van een collega die met vakantie was. Ook deed hij dit door e-mails te sturen waarin hij benadrukte dat er haast geboden was, dat werkzaamheden al verricht waren, en tenslotte deed hij dit door zijn handtekening op facturen te zetten, waarmee de indruk werd gewekt dat de factuur ‘in orde’ was.
Uit niets blijkt dat er enige prestatie is verricht door de betrokken bedrijven. Een korte digitale zoekslag van de politie heeft verder uitgewezen dat, met uitzondering van [bedrijfsnaam 1] , géén van deze bedrijven een eigen website heeft. Verder is gebleken dat [bedrijfsnaam 8] , [bedrijfsnaam 5] , [bedrijfsnaam 6] , [bedrijfsnaam 3] , [bedrijfsnaam 10] , [bedrijfsnaam 11] en [bedrijfsnaam 4] alle gevestigd zijn op het (voormalige) buuradres van [medeverdachte 1] , te weten [adres 2] , het adres van de verdachte [medeverdachte 2] .
De Rijksrecherche heeft voorts uitvoerig onderzoek gedaan naar de geldstromen van de gemeente naar deze bedrijven. De Rijksrecherche concludeert dat in totaal € 1.802.561,63 is overgemaakt naar de twaalf bedrijven.
[bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2]
[bedrijfsnaam 1] is van de twaalf betrokken bedrijven het enige bedrijf met een geschiedenis van werkzaamheden en is eigendom van de verdachte [verdachte] . [verdachte] heeft bij de politie direct een bekennende verklaring afgelegd en heeft verklaard dat [medeverdachte 1] hem benaderd heeft om zijn bedrijf beschikbaar te stellen zodat daar geld naar kon worden overgemaakt vanuit de gemeente Den Haag, zonder dat [bedrijfsnaam 1] daar werkzaamheden voor hoefde te doen. Na verloop van tijd wilde [verdachte] – naar eigen zeggen – niet dat zijn eigen bedrijf daar telkens mee besmeurd zou worden, dus heeft hij de holding van [bedrijfsnaam 1] , te weten [bedrijfsnaam 2] , beschikbaar gesteld voor hetzelfde doel. [medeverdachte 1] (ter terechtzitting) en [verdachte] (bij de politie) hebben dus beiden een bekennende verklaring afgelegd omtrent het oplichten van de gemeente Den Haag.
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat [medeverdachte 1] [bedrijfsnaam 2] heeft opgevoerd als leverancier en dat twee (valse) inkooporders op naam van [bedrijfsnaam 2] zijn opgemaakt. De hiervoor genoemde bevindingen van Hoffmann en het Internal Audit-onderzoek worden ondersteund door de grote hoeveelheid e-mails en opschriften/handtekeningen van [medeverdachte 1] , die aan de bewijsmiddelen zijn toegevoegd, waarin [medeverdachte 1] aandringt op goedkeuring en betaling van de facturen en schrijft dat de werkzaamheden verricht zijn en er haast geboden is.
Uit het financieel onderzoek van de Rijksrecherche blijkt dat zodra de gelden door de gemeente Den Haag waren overgemaakt naar [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] , grote delen ervan telkens direct contant werden opgenomen en dat binnen enkele dagen vergelijkbare bedragen contant werden gestort of overgeboekt op (de) rekening(en) van [verdachte] en [medeverdachte 1] . [verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] en hij het geld verdeelden volgens een vaste verdeling van 35% voor [verdachte] en 65% voor [medeverdachte 1] .
De rechtbank oordeelt dat [medeverdachte 1] en [verdachte] ook samen verantwoordelijk zijn voor het opmaken van de facturen. Dit blijkt uit e-mailcontact tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] , waarin zij bespreken wat er op een factuur moet staan en welke informatie nodig is. Verder volgt dit uit de specifieke informatie over de gemeente en de bedrijven die op de facturen staat. Daaruit kan immers worden afgeleid dat voorafgaand overleg tussen beiden moet hebben plaatsgevonden.
De tussenconclusie ten aanzien van de facturen van deze bedrijven en de betalingen daarnaartoe luidt dat de rechtbank bewezen acht dat [medeverdachte 1] en [verdachte] de gemeente Den Haag hebben opgelicht door via deze bedrijven geld te ontvangen. Daartoe hebben zij de bedrijven als leverancier van de gemeente aan laten maken, valse facturen opgemaakt en vergaande bemoeienis gehad bij het goedkeuren van de facturen. Aan [bedrijfsnaam 1] (€ 234.774,74) en [bedrijfsnaam 2] (€ 507.132,78) is op deze wijze in totaal, aldus de Rijksrecherche, € 741.907,52 betaald door de gemeente Den Haag.
Door de verdediging is ter terechtzitting aangevoerd dat voor een zevental facturen van [bedrijfsnaam 1] wél werkzaamheden zijn verricht, voor een totaalbedrag van € 25.907,20. De raadsman heeft stukken overhandigd waaruit blijkt dat in 2016 inderdaad overleg gevoerd werd over de coaching van een collega (mevrouw [naam] ) en onder meer coaching voor [medeverdachte 1] . De facturen zijn, zo blijkt uit de door de rechtbank bekeken metadata, inderdaad in die periode opgemaakt. De rechtbank is van oordeel dat aldus niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat deze zeven facturen vals zijn en/of dat met betrekking tot die facturen daadwerkelijk geen prestatie is geleverd. Overtuigende aanwijzingen voor het tegendeel ontbreken. Dat betekent dat het benadelingsbedrag ter zake van [bedrijfsnaam 1] lager uitvalt, te weten € 208.867,54.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte zijn bedrijven [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] heeft gebruikt om de gemeente Den Haag op te lichten voor een bedrag van € 716.000,32.
Is [verdachte] aan te merken als medepleger?
[verdachte] is directeur en enig aandeelhouder van de bedrijven [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] . Door de verdediging is aangevoerd dat hij niet als medepleger, maar als medeplichtige moet worden gezien, zodat hij moet worden vrijgesproken van hetgeen onder 1 tenlastegelegd is. De rechtbank volgt de verdediging hier niet in. [verdachte] heeft gedurende zes jaren twee bedrijven volledig beschikbaar gesteld. Op de rekeningen van die bedrijven zijn telkens door de gemeente Den Haag gelden gestort. [verdachte] heeft bovendien, zoals blijkt uit het e-mailverkeer dat is opgenomen in de bewijsmiddelen, een wezenlijke bijdrage geleverd aan het opstellen van de facturen. [verdachte] wist dat er geen werkzaamheden zouden worden verricht en was voorts volledig op de hoogte van de slinkse wijze waarop [medeverdachte 1] deze gelden door de gemeente jarenlang liet betalen. Hij heeft als beheerder van de bankrekeningen van [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] ook een grote rol gespeeld in het veiligstellen van de buitgemaakte bedragen, door deze bedragen over te boeken naar andere rekeningen, maar ook door geldbedragen contant op te nemen en vervolgens weer op andere rekeningen te storten. Volgens [verdachte] was bovendien sprake van een vaste verdeling van de criminele winst: hij ontving 35%, [medeverdachte 1] 65%. [verdachte] heeft (naar eigen zeggen) ruim 3 ton overgehouden aan deze constructie, een bedrag dat ook absoluut niet passend is bij een rol van ondergeschikte aard. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, waaraan [verdachte] zowel een intellectuele als een materiële bijdrage leverde, zodat de rechtbank van oordeel is dat hij als medepleger medeverantwoordelijk is voor de oplichting van de gemeente Den Haag.
Witwassen
Uit het voorgaande en de bewijsmiddelen blijkt dat de gelden die door de gemeente werden overgemaakt naar [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] , mede door toedoen van [verdachte] telkens direct werden verspreid en mede terechtkwamen op bankrekeningen van [verdachte] en [medeverdachte 1] . [verdachte] heeft ook verklaard dat hij het geld na afloop verspreidde volgens een vaste verdeelsleutel. De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen.
Dat betekent dat de rechtbank zal bewezenverklaren dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen van in totaal € 716.000,32.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode van 11 november december 2013 tot en met 5 december 2019, te Den Haag, tezamen en in vereniging met
een ander, telkens met het oogmerk om zich en
eenander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels (medewerkers van) de gemeente Den Haag heeft bewogen tot de afgifte van
meerderegeldbedragen, te weten:
- in totaal €
208.867,54ten behoeve van [bedrijfsnaam 1] B.V. en
- in totaal € 507.132,78 ten behoeve van [bedrijfsnaam 2] ,
hebbende verdachte en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk
weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid:
- reeds bestaande bedrijven gebruikt en
- die bedrijven als nieuwe leverancier van de gemeente Den Haag opgevoerd en
- op naam van die bedrijven valse inkooporders opgemaakt wetende dat de vermelde werkzaamheden niet waren verricht en zouden worden verricht en
- valse facturen opgemaakt wetende dat de op de facturen vermelde werkzaamheden niet verricht waren of zouden worden en
- die facturen laten inboeken en
- op die facturen vermeld dat deze waren gecontroleerd en goedgekeurd en
- die facturen ingediend en
- ( hierbij) aangegeven dat de facturen op korte termijn betaald moesten worden en
- die facturen ingediend in een vakantieperiode (waardoor er verminderd toezicht op de facturen was), waardoor (medewerkers van) de gemeente Den Haag telkens werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
hij in de periode van 11 november 2013 tot en met 31 december 2019, te Den Haag, tezamen en in vereniging met
eenander, telkens van een voorwerp, te weten:
- geldbedragen van in totaal €
208.867,54overgemaakt naar de rekening van
[bedrijfsnaam 1] B.V. en
- geldbedragen van in totaal € 507.132,78 overgemaakt naar de rekening van [bedrijfsnaam 2] ,
de werkelijke aard en de herkomst verhuld en verworven en voorhanden gehad terwijl hij telkens wist, dat die voorwerpen geheel - onmiddellijk - afkomstig waren uit enig eigen misdrijf,
terwijl hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan de verdachte een hoge taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met een ambtenaar van de gemeente Den Haag, medeverdachte [medeverdachte 1] , gedurende een periode van zes jaren schuldig gemaakt aan oplichting van de gemeente Den Haag, voor een bedrag van ruim € 7 ton. Daarbij hebben zij gebruik gemaakt van tientallen gefabriceerde facturen. Een aanzienlijke hoeveelheid gemeenschapsgeld kon door het handelen van de verdachten niet gebruikt worden voor publieke doeleinden, maar belandde in de eigen zakken van de verdachten. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte en zijn medeverdachte zich met hun handelwijze schuldig hebben gemaakt aan een bijzonder vergaande, grootschalige en langdurige oplichtingspraktijk. De rechtbank zal daar dan ook in strafverzwarende zin rekening mee houden bij het bepalen van de strafmaat.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 31 januari 2025. Daaruit blijkt dat de verdachte recentelijk niet in aanraking is gekomen met justitie wegens vergelijkbare feiten.
Landelijke oriëntatiepunten
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting bij fraude. Daarin is bij een benadelingsbedrag van € 500.000,- tot € 1.000.000,- een gevangenisstraf van 18-24 maanden het uitgangspunt. Verder houdt de rechtbank, zoals overwogen, rekening met de hiervoor genoemde strafverzwarende omstandigheden.
Proceshouding
De proceshouding van de verdachte weegt de rechtbank in enigszins strafverminderende zin mee. De verdachte heeft vanaf het begin volledige medewerking verleend en een bekennende verklaring afgelegd, ook toen hij nog niet in bezit was van een procesdossier. Zijn verklaringen vonden vervolgens grotendeels bevestiging in het politieonderzoek en dus kan gezegd worden dat hij vanaf het begin open en eerlijk verklaard heeft.
Overschrijding redelijke termijn
Verder houdt de rechtbank in strafverminderende zin rekening met het overschrijden van de redelijke termijn met enkele jaren.
Slotsom
De rechtbank zal, alles afwegend en conform de eis van de officier van justitie, aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden opleggen.
Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47, 57, 326 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van gewoontewitwassen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
16 (ZESTIEN) MAANDEN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.L. Harmsen, voorzitter,
mr. M. Rootring, rechter,
mr. M.R. Aaron, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. den Besten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 april 2025.