Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.De tenlastelegging
tezamenen in vereniging met anderen, althans alleen, (telkens) een voorwerp, te weten:
Rechtbank Den Haag
Op 10 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van gewoontewitwassen. De verdachte, geboren in 1979 in Frankrijk en momenteel zonder bekende woon- of verblijfplaats, was de echtgenote van een man die eerder was veroordeeld voor oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de gelden op haar gezamenlijke bankrekening met haar partner een criminele herkomst hadden. De zaak werd behandeld op de zittingen van 5 en 6 maart 2025 en 3 april 2025, waarbij de officier van justitie volledige bewezenverklaring eiste, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak.
De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld, waarin onder andere stond dat de verdachte geldbedragen had verworven en/of voorhanden had gehad, terwijl zij wist of had moeten vermoeden dat deze afkomstig waren uit misdrijf. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte op de hoogte was van de criminele herkomst van de gelden. De verdachte had verklaard dat haar echtgenoot de financiële zaken regelde en dat hij haar had verteld dat de gestorte bedragen afkomstig waren uit consultancy-werkzaamheden. De rechtbank vond deze verklaring geloofwaardig en concludeerde dat de verdachte geen reden had om aan de uitleg van haar echtgenoot te twijfelen.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de verdachte niet wettig en overtuigend was bewezen dat zij het ten laste gelegde feit had begaan, en sprak haar vrij. Dit vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is een belangrijke uitspraak in het kader van witwaszaken, waarbij de intentie en kennis van de verdachte cruciaal zijn voor de beoordeling van schuld.