ECLI:NL:RBDHA:2025:5839

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
09/767339-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens oplichting van de gemeente Den Haag door een gemeenteambtenaar en twee mededaders

Op 10 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1964 in Suriname, die samen met medeverdachten gedurende zes jaar oplichting heeft gepleegd tegen de gemeente Den Haag. De verdachte en zijn mededaders hebben tientallen valse facturen en geschriften gebruikt om onterecht geldbedragen van de gemeente te verkrijgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten in totaal bijna 1,8 miljoen euro aan valse facturen hebben laten betalen door de gemeente, waarbij zij gebruik maakten van gefabriceerde facturen en valse inkooporders. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden voor zijn rol in deze oplichtingspraktijken. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de langdurige oplichtingspraktijk en de betrokkenheid van de verdachte bij de oplichting meegewogen in de strafmaat. De verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat de gelden afkomstig waren van oplichting, maar de rechtbank achtte deze verklaring ongeloofwaardig. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar heeft geoordeeld dat de ernst van de feiten zwaarder weegt. De vordering tot schadevergoeding van de gemeente is afgewezen omdat de gemeente geen verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend. De rechtbank heeft de gevangenneming van de verdachte bevolen vanwege het recidive- en vluchtgevaar.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/767339-20
Datum uitspraak: 10 april 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats] Suriname,
op dit moment zonder bekende woon- of verblijfplaats.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 5 en 6 maart 2025 (inhoudelijke behandeling) en 3 april 2025 (sluiten onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.M. van Gosen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.P. van Rossum naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2014 tot en met 5 december 2019, te Den Haag, althans in Nederland te zamen en in vereniging met anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels (medewerkers van) de gemeente Den Haag heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een of meer geldbedragen van:
- in totaal € 48.400 ten behoeve van [bedrijfsnaam 1] B.V. en/of
- in totaal € 208.500 ten behoeve van [bedrijfsnaam 2] B.V. en/of
- in totaal € 159.165,82 ten behoeve van [bedrijfsnaam 3] B.V. en/of
- in totaal € 112.268,60 ten behoeve van [bedrijfsnaam 4] B.V. en/of
- in totaal € 77.127,82 ten behoeve van [bedrijfsnaam 5] B.V. en/of
- in totaal € 73.144,50 ten behoeve van [bedrijfsnaam 6] B.V. en/of
- in totaal € 98.010,00 ten behoeve van [bedrijfsnaam 7] B.V. en/of
- in totaal € 173.499,96 ten behoeve van [bedrijfsnaam 8] B.V.,
hebbende verdachte en/of zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk - zakelijk
weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- bedrijven opgericht en/of ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en/of gebruik gemaakt van een reeds bestaand bedrijf en/of
- die bedrijven als nieuwe leverancier van de gemeente Den Haag opgevoerd en/of
- op naam van die bedrijven valse inkooporders opgemaakt wetende dat de vermelde
werkzaamheden niet waren verricht en/of zouden worden verricht en/of
- valse facturen opgemaakt wetende dat de op de facturen vermelde werkzaamheden niet verricht waren of zouden worden en/of
- die facturen laten inboeken en/of
- op die facturen vermeld dat deze waren gecontroleerd en goedgekeurd en/of
- die facturen ingediend en/of
- ( hierbij) aangegeven dat de facturen op korte termijn betaald moesten worden en/of
- die facturen ingediend in een periode waarin er verminderd toezicht op de facturen was,
waardoor (medewerkers van) de gemeente Den Haag (telkens) werd(en) bewogen tot
bovenomschreven afgifte;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2014 tot en met 31 december 2019, te Den Haag, althans in Nederland te zamen en in vereniging met anderen, althans alleen, telkens (van) een voorwerp, te weten:
- een of meer geldbedragen van in totaal € 48.400 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijfsnaam 1] B.V. en/of
- een of meer geldbedragen van in totaal € 208.500 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijfsnaam 2] B.V. en/of
- een of meer geldbedragen van in totaal € 159.165,82 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijfsnaam 3] B.V. en/of
- een of meer geldbedragen van in totaal € 112.268,60 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijfsnaam 4] B.V. en/of
- een of meer geldbedragen van in totaal € 77.127,82 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijfsnaam 5] B.V. en/of
- een of meer geldbedragen van in totaal € 73.144,50 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijfsnaam 6] B.V. en/of
- een of meer geldbedragen van in totaal € 98.010,00 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijfsnaam 7] B.V. en/of
- een of meer geldbedragen van in totaal € 173.499,96 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijfsnaam 8] B.V.,
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de
verplaatsing verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende is en/of wie het
voorhanden heeften/of verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik gemaakt terwijl hij (telkens) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig (al dan niet eigen) misdrijf al dan niet terwijl hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot integrale bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat hij moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
3.4.1.
Inleiding
Onderzoek Arras betreft een grootschalig onderzoek van de Rijksrecherche naar oplichting van de gemeente Den Haag, valsheid in geschrift en witwassen in de periode van 2013 tot en met 2019, door de verdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), [verdachte] (hierna: [verdachte] ) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ). Uit het onderzoek zijn kort gezegd de volgende verdenkingen naar voren gekomen.
[medeverdachte 1] zou vanuit zijn functie als business controller bij de gemeente Den Haag misbruik hebben gemaakt van de bevoegdheden die hem uit gronde van zijn functie toekomen, maar hij zou ook de bevoegdheden van zijn functie ver te buiten zijn gegaan. Hij zou er al met al voor hebben gezorgd dat de gemeente Den Haag bijna 1,8 miljoen euro aan facturen heeft betaald aan twaalf bedrijven, wetende dat die bedrijven daarvoor geen enkele prestatie zouden leveren. Het gaat daarbij telkens om bedrijven die zich voordeden als bouwbedrijven, met namen als ‘ [bedrijfsnaam 4] ’, ‘ [bedrijfsnaam 6] ’, ‘ [bedrijfsnaam 2] ’, ‘ [bedrijfsnaam 3] ’ en ‘ [bedrijfsnaam 6] ’. De facturen waren vrijwel steevast gericht aan de Dienst Stadsbeheer (DSB) van de gemeente. Twee van deze bedrijven zouden op naam staan van [medeverdachte 2] . Acht bedrijven zouden ofwel op naam staan van [verdachte] , dan wel zou hij daarover de feitelijke heerschappij hebben. [medeverdachte 2] en [verdachte] zijn om die reden eveneens als verdachten aangemerkt. Na betaling van de facturen door de gemeente zou het geld telkens verdeeld worden onder de betrokkenen. [medeverdachte 3] is de echtgenote van [medeverdachte 1] . Zij is als verdachte van witwassen aangemerkt omdat een deel van de gelden die [medeverdachte 1] uit misdrijf zou hebben verworven, op bankrekeningen zou zijn gestort waarvan zij (mede)rekeninghouder is.
3.4.2.
Start onderzoek
Het onderzoek is gestart nadat twee medewerkers van de gemeente Den Haag, collega’s van [medeverdachte 1] , een factuur van [bedrijfsnaam 9] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 9] ) van € 72.585,48 niet vertrouwden omdat het bedrijf hen niet bekend was. De factuur werd als verdacht aangemerkt, terwijl [medeverdachte 1] via e-mails en een tweede versie van de factuur bleef aandringen dat deze in orde was. Na een zoekslag in de administratieve geschiedenis van de gemeente zijn behalve van [bedrijfsnaam 9] ook facturen van de bedrijven [bedrijfsnaam 10] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 10] ), [bedrijfsnaam 2] B.V (hierna: [bedrijfsnaam 2] ) en [bedrijfsnaam 8] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 8] ) als verdacht aangemerkt. De afdeling Internal Audit van de gemeente is ingeschakeld en uit onderzoek bleek dat de gemeente Den Haag in de voorbije jaren een zeer groot bedrag, meer dan anderhalf miljoen euro, aan deze bedrijven had overgemaakt. Uit het onderzoek bleek ook dat zestien van deze facturen door [medeverdachte 1] gefiatteerd waren, waar hij vanuit zijn functie als controller geen mandaat voor had, dat [medeverdachte 1] voorts op 22 facturen een opschrift met ‘akkoord’ en zijn handtekening had gezet en dat hij ook 17 keer – per email – verzocht had om facturen met spoed goed te keuren. De facturen schoten ook tekort in de omschrijving van werkzaamheden en waren zelden van een inkooporder voorzien. Dat laatste was wel de voorgeschreven werkwijze bij facturen van grote omvang. Al deze facturen en e-mails zijn opgenomen in de bijlage met de bewijsmiddelen.
Vervolgonderzoek door Bureau Hoffmann
De gemeente Den Haag heeft vervolgens Hoffmann bedrijfsrecherche (hierna: Hoffmann)
ingeschakeld voor verder onderzoek en uit dit onderzoek bleek dat [medeverdachte 1] ook
(te) vergaande betrokkenheid had bij het betalen van facturen van acht andere bedrijven, te
weten:
- [bedrijfsnaam 1] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 1] );
- [bedrijfsnaam 11] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 11] );
- [bedrijfsnaam 3] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 3] );
- [bedrijfsnaam 4] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 4] );
- [bedrijfsnaam 7] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 7] );
- [bedrijfsnaam 5] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 5] );
- [bedrijfsnaam 6] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 6] );
- [bedrijfsnaam 12] B.V (hierna: [bedrijfsnaam 12] ).
Hoffmann is tot de conclusie gekomen dat [medeverdachte 1] zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere integriteitsschendingen en dat de gemeente door actieve betrokkenheid van [medeverdachte 1] een totaalbedrag van € 1.778.363,33 aan valse facturen heeft betaald. Deze facturen voldeden grotendeels niet aan de interne vereisten van de gemeente, aangezien er geen inkooporders voor waren, geen prestatieverklaringen en geen duidelijke omschrijvingen van de verrichte werkzaamheden (of een combinatie daarvan). Ook is gebleken dat [medeverdachte 1] telkens op de een of andere manier betrokken was bij het goedkeuren van deze facturen terwijl hij die bevoegdheid uit hoofde van zijn functie helemaal niet had. Dat deed hij door de facturen zelf te fiatteren met gebruikmaking van de zogenaamde ‘vakantieknop’ (naar de rechtbank begrijpt: een mogelijkheid in het interne systeem om tijdelijk bevoegdheden aan collega’s over te dragen) waardoor hij deze bevoegdheid tijdelijk overnam van een collega die met vakantie was. Ook deed hij dit door e-mails te sturen waarin hij benadrukte dat er haast geboden was, dat werkzaamheden al verricht waren, en tenslotte deed hij dit door zijn handtekening op facturen te zetten, waarmee de indruk werd gewekt dat de factuur ‘in orde’ was.
Uit niets blijkt dat er enige prestatie is verricht door de betrokken bedrijven. Een korte digitale zoekslag van de politie heeft verder uitgewezen dat, met uitzondering van [bedrijfsnaam 10] , géén van deze bedrijven een eigen website heeft. Verder is gebleken dat [bedrijfsnaam 1] , [bedrijfsnaam 2] , [bedrijfsnaam 3] , [bedrijfsnaam 4] , [bedrijfsnaam 7] , [bedrijfsnaam 5] en [bedrijfsnaam 6] alle gevestigd zijn op het (voormalige) buuradres van [medeverdachte 1] , te weten [adres 1] , het adres van de verdachte [verdachte] .
De Rijksrecherche heeft voorts uitvoerig onderzoek gedaan naar de geldstromen van de gemeente naar deze bedrijven. De Rijksrecherche concludeert dat in totaal € 1.802.561,63 is overgemaakt naar de twaalf bedrijven.
[bedrijfsnaam 1] , [bedrijfsnaam 2] , [bedrijfsnaam 3] , [bedrijfsnaam 4] , [bedrijfsnaam 5] , [bedrijfsnaam 6] , [bedrijfsnaam 7] , [bedrijfsnaam 8]
De genoemde bedrijven hebben blijkens onderzoek van de politie naar de gegevens van de Kamer van Koophandel allen een connectie – als registratie-adres of als bezoekadres – met het adres [adres 1] . Dat is het adres van de verdachte. Medeverdachte [medeverdachte 1] woonde direct in de buurt, op [adres 2] . Uit de e-mails in de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 1] de bedrijven [bedrijfsnaam 2] , [bedrijfsnaam 4] , [bedrijfsnaam 5] , [bedrijfsnaam 6] en [bedrijfsnaam 7] heeft laten opvoeren als leverancier. [medeverdachte 1] is veelvuldig betrokken bij het goedkeuren van de facturen door te mailen, handtekeningen op facturen te schrijven, “akkoord” erop te schrijven en te benadrukken dat haast geboden is bij de betaling en dat er daadwerkelijk werkzaamheden verricht zijn. Geen van de genoemde bedrijven heeft een website. Uit onderzoek van de Rijksrecherche blijkt dat de gemeente Den Haag € 48.400,- naar [bedrijfsnaam 1] , € 208.500,- naar [bedrijfsnaam 2] , € 159.165,82 naar [bedrijfsnaam 3] , € 112.268,60 naar [bedrijfsnaam 4] , € 77.127,82 naar [bedrijfsnaam 5] , € 73.144,50 naar [bedrijfsnaam 6] , € 98.010,- naar [bedrijfsnaam 7] en € 173.499,96 naar [bedrijfsnaam 8] heeft overgemaakt. In totaal gaat het dan om een bedrag van
€ 950.116,70.
Uit het financieel onderzoek blijkt dat zodra de gelden door de gemeente Den Haag werden overgemaakt naar [bedrijfsnaam 1] , [bedrijfsnaam 2] , [bedrijfsnaam 3] , [bedrijfsnaam 4] , [bedrijfsnaam 7] , [bedrijfsnaam 5] , [bedrijfsnaam 6] en [bedrijfsnaam 8] , grote delen ervan telkens direct contant werden opgenomen en dat binnen enkele dagen vergelijkbare bedragen contant werden gestort op, of overgeboekt naar, bankrekeningen van [medeverdachte 1] of dat sprake was van contante stortingen op de rekening(en) van [medeverdachte 1] .
Verklaringen van [verdachte] over zijn betrokkenheid
[verdachte] heeft ter terechtzitting van 5 en 6 maart 2025 verklaard dat hij de bedrijven die op zijn naam stonden ( [bedrijfsnaam 4] , [bedrijfsnaam 7] , [bedrijfsnaam 5] en [bedrijfsnaam 6] ) telkens zelf heeft opgericht door naar de notaris te gaan. Hij heeft verder verklaard dat hij wist van de bedragen die naar zijn bedrijven werden overgemaakt en dat hij deze telkens grotendeels contant opnam en overhandigde aan [medeverdachte 1] . Aanvankelijk verklaarde [verdachte] op de terechtzitting dat hij niets overhield aan zijn voorgaande activiteiten, maar uiteindelijk verklaarde hij dat hij wél geld overhield, soms 10 of 15 duizend euro per klus, en dat hij hiermee zijn gokschulden afloste.
[verdachte] wist naar eigen zeggen niet dat de gelden die zijn bedrijven van de gemeente ontvingen, van oplichting afkomstig waren.
De feiten
[verdachte] was ten tijde van de feiten woonachtig op het adres waar de genoemde ondernemingen staan ingeschreven, de [adres 1] . Daarnaast was hij directeur en enig aandeelhouder van [bedrijfsnaam 4] , [bedrijfsnaam 7] , [bedrijfsnaam 5] en [bedrijfsnaam 6] .
Uit het financieel onderzoek is gebleken dat zodra de gelden door de gemeente Den Haag waren overgemaakt naar [bedrijfsnaam 2] , [bedrijfsnaam 3] , [bedrijfsnaam 4] , [bedrijfsnaam 7] , [bedrijfsnaam 5] , [bedrijfsnaam 6] en [bedrijfsnaam 8] , grote delen ervan telkens direct contant werden opgenomen en dat binnen enkele dagen grote geldbedragen contant werden gestort op, of overgeboekt naar, (de) privérekening(en) van [verdachte] .
[naam 1] is directeur en enig aandeelhouders van [bedrijfsnaam 2] en van [bedrijfsnaam 8] . [naam 1] heeft verklaard dat hij een kamer huurde bij [verdachte] en dat [verdachte] hem vertelde dat hij via een tussenpersoon aan werk kon komen. [verdachte] had daarvoor de gegevens van het bedrijf van [naam 1] nodig. Nadat hij die gegevens had verstrekt, kwamen er gelden vanuit de gemeente Den Haag naar de bedrijven van [naam 1] .
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] grote geldbedragen heeft ontvangen, die afkomstig waren van stortingen van de gemeente Den Haag naar de genoemde bedrijven, zonder dat daar iets tegenover stond. Ook in het geval van [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 8] ziet de rechtbank dus betrokkenheid van [verdachte] . Deze bedrijven stonden immers net als de bedrijven waar hij enig aandeelhouder en directeur van is, geregistreerd op zijn adres ( [adres 1] ) en de gelden die de gemeente naar de bedrijven overmaakt, kwamen deels op zijn eigen rekening terecht. Bovendien heeft [naam 1] verklaard dat [verdachte] hem heeft aangespoord de bedrijven [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 8] aan te wenden voor dit doel.
[naam 2] was directeur en enig aandeelhouder van [bedrijfsnaam 1] , welke bedrijf ook stond ingeschreven op het adres [adres 1] . Naar [bedrijfsnaam 1] werd in één transactie € 48.400,- overgemaakt, zonder dat daar enige prestatie tegenover stond. Zodra de gelden door de gemeente Den Haag waren overgemaakt, is een groot deel ervan direct contant opgenomen en binnen enkele dagen werden vergelijkbare bedragen contant gestort op rekeningen van [medeverdachte 1] . Het adres van het bedrijf is dus de enige directe aanwijzing voor betrokkenheid van [verdachte] bij dit bedrijf.
Schakelbewijs voor de betrokkenheid van [verdachte] bij [bedrijfsnaam 1]
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan andere, soortgelijke feiten, onder omstandigheden is toegelaten als steunbewijs (in de vorm van zogenoemd schakelbewijs). Voor een bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geacht de - uit één of meer bewijsmiddelen blijkende - omstandigheid dat de verdachte bij één of meer strafbare feiten betrokken was. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van verdachte.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een overeenkomende manier van werken (modus operandi) kunnen worden betrokken de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen die feiten zich hebben voorgedaan, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het betreffende handelen van de verdachte. Het bewijs in elk van de zaken kan over en weer redengevend worden geacht, zelfs als geen enkel feit afzonderlijk wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De rechtbank is van oordeel dat het bewijs van betrokkenheid van [verdachte] bij de andere bedrijven gebruikt kan worden als steunbewijs voor zijn betrokkenheid bij [bedrijfsnaam 1] , nu de modus operandi op essentiële en kenmerkende punten overeenkomt. De rechtbank overweegt in dit verband dat het bedrijf óók stond ingeschreven op het adres [adres 1] en dat bovendien een derde is ingeschakeld als zogeheten katvanger, evenals bij [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 8] . Verder komt de modus operandi (vanaf de valse facturatie tot aan de contante opname van het uitbetaalde bedrag) overeen met de werkwijze van [verdachte] bij de andere bedrijven. Het voorgaande in samenhang bezien brengt de rechtbank tot de conclusie dat ook in het geval van [bedrijfsnaam 1] voldoende aanwijzingen aanwezig zijn voor strafbare betrokkenheid van [verdachte] als medepleger bij de oplichting van de gemeente Den Haag.
Conclusie
De rechtbank volgt de verdediging niet in het pleidooi dat slechts sprake kan zijn van medeplichtigheid. [verdachte] is naar eigen zeggen naar de notaris en de bank gegaan om de bedrijven op te richten. Hij heeft kennis gehad van de bedragen die op de respectievelijke bankrekeningen door de gemeente Den Haag zijn gestort en hij heeft die bedragen verspreid over meerdere personen. Hij heeft voorts andere personen ( [naam 1] en [naam 2] ) geworven om op dezelfde wijze bedrijven en bankrekeningen beschikbaar te stellen. [verdachte] heeft verklaard dat hij dacht dat hij niets fout deed, maar dit acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. [verdachte] kan immers op geen enkele manier verklaren hoe het kan dat de gemeente Den Haag aanzienlijke geldbedragen op de rekeningen van zijn bedrijven stortte zonder dat daar ook maar enige activiteit voor behoefde te worden verricht. Dit geldt evenzeer voor zijn bewering dat hij dacht volkomen legaal van [medeverdachte 1] tientallen duizenden euro’s te hebben gekregen, enkel door zijn bankrekening beschikbaar te stellen en grote geldbedragen contant op te nemen om die vervolgens aan [medeverdachte 1] over te dragen. Gelet op de pleegperiode, de frequentie en grootte van de bedragen kan het niet anders zijn dan dat [verdachte] en [medeverdachte 1] hierover overleg hebben gehad, zodat sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking.
Alles in onderlinge samenhang beschouwd concludeert de rechtbank dat [verdachte] is aan te merken als medepleger van oplichting van de gemeente Den Haag voor een bedrag van in totaal
€ 950.116,70.
Witwassen
Uit het voorgaande en de bewijsmiddelen blijkt dat de gelden die door de gemeente werden overgemaakt naar [bedrijfsnaam 2] , [bedrijfsnaam 3] , [bedrijfsnaam 4] , [bedrijfsnaam 5] , [bedrijfsnaam 6] , [bedrijfsnaam 7] en [bedrijfsnaam 8] telkens direct werden verspreid en mede terechtkwamen op bankrekeningen van [medeverdachte 1] en van [verdachte] . [verdachte] heeft ter terechtzitting ook verklaard dat hij grote bedragen contant opnam en deels teruggaf aan [medeverdachte 1] . De rechtbank oordeelt dan ook dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen, nu hij tezamen en in vereniging met een ander telkens de criminele herkomst van de geldbedragen die naar deze bedrijven zijn overgemaakt, heeft verhuld.
De rechtbank spreekt [verdachte] partieel vrij van het witwassen van de bedragen die naar [bedrijfsnaam 1] zijn overgemaakt, omdat uit het dossier niet blijkt dat [verdachte] betrokken is geweest bij het verhullen van de herkomst van de gelden die naar [bedrijfsnaam 1] zijn overgemaakt.
Dat betekent dat de rechtbank zal bewezenverklaren dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen van in totaal
€ 901.716,70.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode van 1 juli 2014 tot en met 5 december 2019, te Den Haag, tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels (medewerkers van) de gemeente Den Haag heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten meer geldbedragen van:
- in totaal € 48.400 ten behoeve van [bedrijfsnaam 1] B.V. en
- in totaal € 208.500 ten behoeve van [bedrijfsnaam 2] B.V. en
- in totaal € 159.165,82 ten behoeve van [bedrijfsnaam 3] B.V. en
- in totaal € 112.268,60 ten behoeve van [bedrijfsnaam 4] B.V. en
- in totaal € 77.127,82 ten behoeve van [bedrijfsnaam 5] B.V. en
- in totaal € 73.144,50 ten behoeve van [bedrijfsnaam 6] B.V. en
- in totaal € 98.010,00 ten behoeve van [bedrijfsnaam 7] B.V. en
- in totaal € 173.499,96 ten behoeve van [bedrijfsnaam 8] B.V.,
hebbende verdachte en zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk - zakelijk
weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid:
- bedrijven opgericht en ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en gebruik gemaakt van een reeds bestaand bedrijf en
- die bedrijven als nieuwe leverancier van de gemeente Den Haag opgevoerd en
- op naam van
eenbedrij
f eenvalse inkooporder opgemaakt wetende dat de vermelde
werkzaamheden niet waren verricht en zouden worden verricht en
- valse facturen opgemaakt wetende dat de op de facturen vermelde werkzaamheden niet verricht waren of zouden worden en
- die facturen laten inboeken en
- op die facturen vermeld dat deze waren gecontroleerd en goedgekeurd en
- die facturen ingediend en
- ( hierbij) aangegeven dat de facturen op korte termijn betaald moesten worden en
- die facturen ingediend in een periode waarin er verminderd toezicht op de facturen was,
waardoor (medewerkers van) de gemeente Den Haag telkens werden bewogen tot
bovenomschreven afgifte;
2.
hij in de periode van 1 juli 2014 tot en met 31 december 2019, te Den Haag, tezamen en in vereniging met anderen, telkens van een voorwerp, te weten:
- een geldbedrag van in totaal € 48.400 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijfsnaam 1] B.V. en
- meer geldbedragen van in totaal € 208.500 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijfsnaam 2] B.V. en
- meer geldbedragen van in totaal € 159.165,82 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijfsnaam 3] B.V. en
- meer geldbedragen van in totaal € 112.268,60 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijfsnaam 4] B.V. en
- meer geldbedragen van in totaal € 77.127,82 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijfsnaam 5] B.V. en
- meer geldbedragen van in totaal € 73.144,50 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijfsnaam 6] B.V. en
- meer geldbedragen van in totaal € 98.010,00 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijfsnaam 7] B.V. en
- een of meer geldbedragen van in totaal € 173.499,96 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijfsnaam 8] B.V.,
de werkelijke aard en de herkomst verhuld en verworven en voorhanden gehad terwijl hij telkens wist, dat die voorwerpen geheel - onmiddellijk - afkomstig waren uit enig eigen misdrijf, terwijl hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de termijnoverschrijding, het lege strafblad en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich, in samenwerking met een ambtenaar van de gemeente Den Haag, medeverdachte [medeverdachte 1] , gedurende een periode van vijf jaren schuldig gemaakt aan oplichting van de gemeente Den Haag, voor een bedrag van ongeveer € 9,5 ton. Daarbij hebben zij gebruik gemaakt van tientallen gefabriceerde facturen. Een aanzienlijke hoeveelheid gemeenschapsgeld kon door het handelen van de verdachten niet gebruikt worden voor publieke doeleinden, maar belandde in de eigen zakken van de verdachten. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte en zijn medeverdachten zich met hun handelwijze schuldig hebben gemaakt aan een bijzonder vergaande, grootschalige en langdurige oplichtingspraktijk. De rechtbank zal daar dan ook in strafverzwarende zin rekening mee houden bij het bepalen van de strafmaat.
De rechtbank weegt in strafverminderende zin mee dat de verdachte niet het brein achter de operatie is geweest, maar dat het initiatief grotendeels bij de medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gelegen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 31 januari 2025. Daaruit blijkt dat de verdachte recentelijk niet in aanraking is gekomen met justitie wegens vergelijkbare feiten.
Landelijke oriëntatiepunten
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting bij fraude. Daarin is bij een benadelingsbedrag van € 500.000,- tot € 1.000.000,- een gevangenisstraf van 18-24 maanden het uitgangspunt. Verder houdt de rechtbank, zoals overwogen, rekening met de hiervoor genoemde strafverzwarende en -verminderende omstandigheden.
Proceshouding
De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat de verdachte tot dusver nauwelijks verantwoordelijkheid heeft willen nemen voor zijn daden.
Overschrijding redelijke termijn
Verder houdt de rechtbank in strafverminderende zin rekening met het overschrijden van de redelijke termijn met enkele jaren. Wel neemt de rechtbank daarbij in aanmerking dat een belangrijk deel van die overschrijding aan de verdachte zelf is te wijten, als gevolg van een aanhoudingsverzoek twee dagen voor de voorgenomen gezamenlijke, meerdaagse behandeling van de strafzaken tegen de verdachte en zijn medeverdachten in mei 2024.
Slotsom
De rechtbank zal, alles afwegend en conform de eis van de officier van justitie, aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden opleggen.
Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Schadevergoedingsmaatregel

De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd ter hoogte van € 950.116,70, ten behoeve van de gemeente Den Haag, nu de verdachte naar civiel recht aansprakelijk is voor deze schade jegens de gemeente.
7.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de vordering van de officier van justitie af te wijzen.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
De gemeente heeft in deze zaak geen verzoek tot schadevergoeding ingediend en heeft ook anders niet te kennen gegeven dat zij door de verdachte (in financiële zin) gecompenseerd wil worden voor de geleden schade. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

8.De voorlopige hechtenis

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de gevangenneming van de verdachte gevorderd op grond van het recidivegevaar en het vluchtgevaar.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de vordering van de officier van justitie af te wijzen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie toewijzen. De ernstige bezwaren zijn aanwezig, blijkens het vonnis per heden is gewezen. De rechtbank acht verder het recidivegevaar en het vluchtgevaar aanwezig. De verdachte beweert de feiten te hebben gepleegd om schulden af te betalen en die naar eigen zeggen nog niet volledig zijn afbetaald. Verder blijkt niet dat hij een legale inkomstenbron heeft. Het recidivegevaar is dus aanwezig. De verdachte heeft verder geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en heeft ook ter terechtzitting onvoldoende duidelijkheid verschaft over het adres waar hij in Nederland te bereiken is. Zowel in aanloop naar de voorgenomen terechtzitting in mei 2024, als in aanloop naar de terechtzitting van 5 en 6 maart 2025, heeft de verdachte in het buitenland verbleven en lijkt hij volstrekt onbereikbaar te zijn geweest. De rechtbank acht daarom het risico groot dat de verdachte zich zal onttrekken aan tenuitvoerlegging van de straf en acht dus ook het vluchtgevaar aanwezig.
De rechtbank zal de gevangenneming van de verdachte bevelen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47, 57, 326 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van gewoontewitwassen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
22 (TWEEËNTWINTIG) MAANDEN);
wijst toe de vordering tot gevangenneming van de officier van justitie en beveelt de gevangenneming van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.L. Harmsen, voorzitter,
mr. M. Rootring, rechter,
mr. M.R. Aaron, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. den Besten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 april 2025.
Bijlage I: De bewijsmiddelen