ECLI:NL:RBDHA:2025:5832

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
NL25.4730
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening mvv-aanvraag voor Afghaanse verzoekers

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek van twee Afghaanse verzoekers om een voorlopige voorziening, hangende hun bezwaar tegen de afwijzing van hun aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De mvv-aanvraag was door de minister van Asiel en Migratie afgewezen op 7 oktober 2024. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt en op 20 januari en 14 februari 2025 de gronden van hun bezwaar ingediend. De minister heeft op 17 maart 2025 gereageerd met een verweerschrift. Tijdens de zitting op 19 maart 2025 zijn verschillende getuigen en gemachtigden verschenen, waaronder de referente van de verzoekers, die hen als pleegkinderen beschouwt.

De voorzieningenrechter overweegt dat de pleegrelatie tussen de verzoekers en de referente niet voldoende is aangetoond. Hoewel de verzoekers in gevaarlijke omstandigheden in Iran verblijven, is niet aannemelijk gemaakt dat zij een zwaarwegend spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de belangen van de verzoekers niet opwegen tegen de belangen van de verweerder bij handhaving van de afwijzing. De beslissing van de voorzieningenrechter is definitief en er staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.4730

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2] , verzoekers

(gemachtigde: mr. M. Wiersma),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Hamzaoui).

Samenvatting

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek van verzoekers om een voorlopige voorziening, hangende hun bezwaar tegen de afwijzing van hun aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv-aanvraag).

Procesverloop

Verweerder heeft de mvv-aanvraag met het besluit van 7 oktober 2024 afgewezen. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Op 20 januari en 14 februari 2025 hebben zij de gronden van het bezwaar ingediend.
Verweerder heeft op 17 maart 2025 op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
Op 16 en 18 maart 2025 zijn namens verzoekers (steun)verklaringen overgelegd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [persoon A] (referente, tevens de gestelde pleegouder van verzoekers), de gemachtigde van verzoekers, A. Najafi als tolk en de gemachtigde van verweerder. Ook zijn verschenen [persoon B] (de echtgenote van referente) en [persoon C] .

Overwegingen

Inleiding – totstandkoming en inhoud van het primaire besluit
1. Verzoekers zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum 1] 1999 en [geboortedatum 2] 2003 en hebben de Afghaanse nationaliteit. Zij stellen de pleegkinderen te zijn van referente (de zus van hun moeder). Referente beschikt over een verblijfsvergunning asiel in Nederland. Verweerder heeft de mvv-aanvraag van verzoekers met het doel ‘verblijf als pleegkinderen bij referente’ afgewezen. De pleegsituatie tussen verzoekers en referente is niet met documenten aannemelijk gemaakt. Ook heeft referente met haar verklaringen het pleegouderschap niet aannemelijk gemaakt. Daarnaast ziet verweerder de noodzaak van het pleegouderschap niet in, omdat de biologische ouders van verzoekers nog twee andere kinderen hebben die tot hun gezin behoren en niet is gebleken dat zij niet ook voor verzoekers willen en kunnen zorgen. Verweerder heeft verder in het kader van artikel 8 van het EVRM geen beschermenswaardig familieleven aangenomen tussen referente en verzoekers. Dat heeft verweerder wél aangenomen tussen de minderjarige kinderen van referente en verzoekers. De belangenafweging in dit kader valt echter in hun nadeel uit, aldus verweerder.
Verzoekschrift
2. Verzoekers hebben aangevoerd dat aan hen de gevraagde mvv moet worden verleend. Zij stellen een spoedeisend belang te hebben bij dit verzoek, omdat zij in zeer moeilijke en gevaarlijke omstandigheden en zonder verblijfsdocumenten verblijven in Iran. Verzoekers zijn daar niet veilig vanwege wraakacties van de Taliban. Hun pleegouders zijn namelijk prominente publieke personen onder het vorige Afghaanse regime. Zo is referente vrouwenactiviste, journaliste, dichter en kandidaat-parlementslid (geweest). Ook vrezen verzoekers voor deportatie naar Afghanistan. Verzoekers zijn vanaf jonge leeftijd toevertrouwd aan referente. Zij konden tijdens hun ontwikkeling niet de zorg van hun biologische ouders krijgen. Referente kon hen die zorg wel bieden. Referente nam een zelfstandige positie in binnen het familieleven van haar ouders en verzoekers waren haar pleegkinderen. Ter ondersteuning van deze pleegrelatie zijn in bezwaar diverse verklaringen overgelegd, waarmee de “
maternal care for these children” wordt ondersteund. Voorts heeft [persoon B] , de echtgenoot van referente, in de brief van 18 maart 2025 verklaard dat voogdij in Afghanistan niet (legaal) kan worden geregistreerd. Ter zitting is betoogt dat verweerder onvoldoende heeft meegewogen dat, hoewel de voogdij niet met documenten is onderbouwd, hier wel feitelijk invulling aan is gegeven.
2.1.
Subsidiair strekt het verzoek ertoe om te bepalen dat verweerder op korte termijn beslist op het bezwaar.
Oordeel van de voorzieningenrechter
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat de gevraagde voorlopige voorziening geen voorlopig karakter heeft, omdat deze ertoe strekt om de komst van verzoekers naar Nederland mogelijk te maken, hetgeen in het kader van de mvv-procedure ter beoordeling van verweerder is. Toewijzing van het (primaire deel) van de gevraagde voorlopige voorziening betekent dan ook dat verweerder voor een voldongen feit wordt gesteld. Een dergelijk verzoek om voorlopige voorziening zal daarom slechts in uitzonderlijke gevallen waarin de nadelige gevolgen van de afwijzing van het verzoek in verhouding tot het belang van verweerder bij handhaving van die afwijzing zo onevenredig zijn dat het besluit op bezwaar niet kan worden afgewacht. Voor een dergelijke vergaande beslissing is in beginsel slechts plaats indien een zwaarwegend spoedeisend belang daartoe dwingt en sterk getwijfeld moet worden aan de rechtmatigheid van het besluit.
3.2.
Niet in geschil is dat referente een prominent figuur is in Afghanistan en gegronde vrees heeft voor vervolging door de Taliban. Haar asielrelaas is immers geloofwaardig bevonden door verweerder. Daarnaast kan uit de stukken worden afgeleid dat er een sterke band is tussen verzoekers en referente. De voorzieningenrechter volgt echter verweerder in zijn standpunt dat de pleegrelatie tussen hen niet aannemelijk is gemaakt. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat voogdij of een pleegrelatie volgens Afghaanse maatstaven niet officieel geregistreerd kan worden, betekent dit nog niet dat in dit geval van een pleegrelatie moet worden uitgegaan. Niet weersproken is dat toen verzoekers op ongeveer 7-jarige leeftijd bij referente en haar ouders kwamen wonen, referente zelf ook nog jong was en tot haar ouderlijk gezin behoorde. Ook nadat referente in 2015 was gehuwd woonde zij met verzoekers bij haar ouders. Gelet hierop maakten verzoekers deel uit van het gezin van haar ouders en is geen sprake van een situatie waarin zij als pleegkinderen in het gezin van referente zijn opgenomen. Het feit dat verzoekers in de jaren daarna wel enige tijd bij referente en haar gezin hebben gewoond is onvoldoende om te kunnen concluderen dat sprake is van pleegouderschap. Daarnaast verblijven verzoekers op dit moment al weer enige tijd (sinds april 2021) bij hun biologische ouders en niet is gebleken dat deze niet meer voor hen willen of kunnen zorgen. Verder is niet gebleken dat de biologische ouders in de periode waarin verzoekers bij referente verbleven geen betrokkenheid hebben gehad bij verzoekers.
3.3.
Ook de stelling dat verzoekers in Iran gevaar lopen vanwege de steeds nijpender wordende situatie, is onvoldoende aannemelijk gemaakt. Verweerder wijst terecht naar het Algemeen Ambtsbericht Iran van 29 september 2023, hoofdstuk 4.1.5, waaruit blijkt dat minstens 3.1 miljoen ongedocumenteerde Afghanen in Iran verblijven. Gelet hierop is het naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zonder meer aannemelijk dat verzoekers gevaar lopen in Iran. Verzoekers betogen dat het algemeen bekend is dat zij de pleegkinderen zijn van referente en dat zij daarom vrezen voor de Taliban. Daarnaast verklaarde referente tijdens de zitting dat verzoekers geen Iraanse verblijfsdocumenten bezitten, geen toegang hebben tot onderwijs of andere faciliteiten en dat zij in Iran feitelijk leven als gevangenen. De door haar genoemde gebeurtenissen als een aanval van onbekenden op de woning van verzoekers waarbij de Iraanse politie hen als ‘vluchtelingen’ niet wilde helpen en de herkenning van [verzoeker 1] als Afghaanse door een taxichauffeur die de politie wilde inschakelen, maken niet aannemelijk dat verzoekers in Iran gevaar lopen omdat zij bekend zijn als de pleegkinderen van referente. Verder is de stelling dat verzoekers een reëel risico lopen om te worden gedeporteerd naar Afghanistan, onvoldoende onderbouwd. Hoewel niet wordt weersproken dat Afghanen in Iran kunnen worden gedeporteerd, betekent dit – zonder nadere onderbouwing – niet dat dit verzoekers ook zal overkomen. Ook indien dit wel het geval zou zijn, is niet aannemelijk gemaakt dat de Taliban op de hoogte is van de pleegrelatie van verzoekers met referente of dat verzoekers op andere grond te vrezen zouden hebben voor wraakacties door de Taliban.
3.4.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, oordeelt de voorzieningenrechter dat verzoekers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij een zwaarwegend spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorziening.
3.5.
De voorzieningenrechter komt ook niet tot de conclusie dat het besluit evident onrechtmatig is. De overgelegde informatie in de aanvraagfase en in de bezwaarfase biedt onvoldoende aanleiding voor het toewijzen van de gevraagde voorziening met verstrekkende gevolgen, waardoor verzoekers hun bezwaarprocedure in Nederland zouden kunnen afwachten.
3.6.
Ten aanzien van het subsidiaire verzoek overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De beslistermijn op het bezwaar eindigt op 13 mei 2025. Gelet op het ontbreken van een zwaarwegend spoedeisend belang, is er geen grond om verweerder op te dragen binnen een bepaalde termijn op het bezwaar van verzoekers te beslissen.

Conclusie

4. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af. Verzoekers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Feijtel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.