ECLI:NL:RBDHA:2025:5811

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
09/084800-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring diefstal in vereniging met medeplegen van afpersing met geweld

Op 8 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren op 5 maart 1989 te Curaçao, die op 5 maart 2024 samen met anderen een woning in Den Haag heeft overvallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en afpersing. De feiten zijn als volgt: de verdachte en zijn mededaders hebben de aangever gedwongen om geld over te maken via zijn bankapp, onder bedreiging van geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, en heeft een proeftijd van twee jaar opgelegd. De rechtbank heeft ook gedeeltelijk de vordering van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte en zijn medeverdachten een ernstig inbreuk hebben gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, die als gevolg van de overval ernstige lichamelijke schade heeft opgelopen en uiteindelijk is overleden. De rechtbank heeft de rol van de verdachte in het geheel als substantieel beoordeeld, wat heeft geleid tot de opgelegde straf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/084800-24
Datum uitspraak: 8 april 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1989 te Curaçao ,
op dit moment gedetineerd in het [inrichting] te [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting 25 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.J.A. Grimmelikhuijsen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.C. Jonge Vos naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 5 maart 2024 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een telefoon met pasjes, een autosleutel en/of een hoeveelheid geld (totaal: € 1900), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- zich naar de woning gelegen aan de [adres 1] van die [naam 1] te begeven en/of
- ( vervolgens) bij die woning aan te bellen en/of zich (met kracht) de toegang tot die woning te verschaffen en/of
- die [naam 1] naar de keuken te sommeren en/of te zeggen dat die [naam 1] zijn telefoon moest pakken en aan de verdachte(n) te geven en/of
- tegen die [naam 1] te zeggen: 'Als u niks doet, dan gebeurt er niks met u' en/of
- meermalen met kracht die [naam 1] vast te pakken en/of
- de pincode van zijn bank app te vragen en/of
- kasten en lades in de woning van die [naam 1] te doorzoeken en hem te vragen of hij goud heeft en/of
- een of meer betaalverzoeken (te weten een Tikkie) naar (de mobiele telefoon van) die [naam 1] te versturen en met de bankrekening van die [naam 1] te betalen en/of
- nadat die [naam 1] trachtte de woning te ontvluchten, met kracht die [naam 1] naar de grond te trekken en/of (vervolgens) zijn woning in te trekken/sleuren
althans woorden en/of feitelijkheden van gelijke aard en/of strekking;
2
hij op of omstreeks 4 en/of 5 maart 2024 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam 1] heeft gedwongen tot:
- het ter beschikking stellen van gegevens, te weten de ontgrendel code van zijn telefoon en/of de ING-app en/of
- de afgifte van een telefoon met pasjes, een autosleutel en/of een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [naam 1] en/of een derde toebehoorde(n), door:
- meermalen via What’s App berichten te versturen naar die [naam 1] waarin aan [naam 1] wordt gevraagd geld over te maken en/of geld te geven en daarbij te zeggen dat zij, verdachten, na betaling, (gevoelige) informatie die verdachte(n) over [naam 1] beschikken zullen verwijderen en/of
- zich naar de woning gelegen aan de [adres 1] van die [naam 1] te begeven en/of
- ( vervolgens) bij die woning aan te bellen en/of zich (met kracht) de toegang tot die woning te verschaffen en/of
- die [naam 1] naar de keuken te sommeren en/of te zeggen dat die [naam 1] zijn telefoon moest pakken en aan de verdachte(n) te geven en/of
- tegen die [naam 1] te zeggen: 'Als u niks doet, dan gebeurt er niks met u' en/of
- meermalen met kracht die [naam 1] vast te pakken en/of
- de pincode van zijn bank app te vragen en/of
- kasten en lades in de woning van die [naam 1] te doorzoeken en hem te vragen of hij goud heeft en/of
- een of meer betaalverzoeken (te weten een Tikkie) naar (de mobiele telefoon van) die [naam 1] te versturen en met de bankrekening van die [naam 1] te betalen en/of
- nadat die [naam 1] trachtte de woning te ontvluchten, met kracht die [naam 1] naar de grond te trekken en/of (vervolgens) zijn woning in te trekken/sleuren,
althans woorden en/of feitelijkheden van gelijke aard en/of strekking.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde, met dien verstande dat de pleegdatum van beide feiten 5 maart 2024 betreft en dat de handelingen bestaande uit het ‘meermalen met kracht die [naam 1] vast te pakken’ niet bewezen kunnen worden verklaard.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van beide feiten op het standpunt gesteld dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte als medepleger kan worden gezien. Verder heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen aandeel heeft gehad in de geweldshandelingen welke staan vermeld op de tenlastelegging. Evenmin is volgens de verdediging sprake van (voorwaardelijk) opzet op de geweldshandelingen in de tenlasteleggingen en is er onvoldoende bewijs dat een diefstal met geweld of afpersing heeft plaatsgevonden.
De verdediging is derhalve van mening dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van hetgeen hem ten laste is gelegd.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-202471427, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Den Haag-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 1093).
1.
Het proces-verbaal van aangifte [naam 1] van 7 maart 2024, p. 112 tot en met 116, voor zover inhoudende:
Op dinsdag 5 maart 2024, ben ik door twee mannen in mijn woning gelegen aan de [adres 1] , [postcode] te Den Haag overvallen. Toen de mannen in mijn woning waren en via mijn telefoon door middel van een tikkie geld van mijn rekening af hadden geschreven, zag ik kans uit mijn woning te vluchten. In mijn voortuin ben ik ten val geraakt. Na de overval ben ik opgenomen in het Haga Ziekenhuis en geopereerd, mijn kniepezen waren door de val afgescheurd.
Er werd aangebeld. Ik heb de voordeur open gedaan en ik zag dat er een man stond die ik in mijn verdere verklaring man 1 noem.
Man 1: -Blanke man;-Tussen de 25 en 30 jaar; -Ongeschoren zwarte baard; -Ongeveer 1.80M lang; -Slank postuur; -Donkere jas met capuchon op; -Gympen; -Donkere spijkerbroek; -Zwarte smartphone telefoon; -Geen accent.
Ik hoorde dat man 1 vroeg. "Mag ik binnenkomen?". Hij zei dit heel rustig en was al binnen voordat ik antwoord kon geven. Ik voelde mij erg verbouwereerd. Man 1 kwam bellend met zijn mobiele telefoon de deur binnen. Hij sommeerde mij naar de woonkamer. Vervolgens liep hij terug om de deur te openen voor een andere man. Ik zal deze man in mijn verdere verklaring man 2 noemen.
Man 2: -Negroïde man; -Donkere jas met capuchon; -Ongeveer 1. 74m, even lang als ik; -Ongeschoren zwarte baard; -Gezette man; -Donkere spijkerbroek; -Gympen.
Man 1 sommeerde mij naar de keuken. Ik moest in de keuken mijn telefoon pakken en deze moest ik aan man 1 geven. Mijn telefoon is een Samsung S21 met telefoonhoesje. In dit telefoonhoesje zitten meerdere pasjes. Man 1 zei toen tegen mij: "Als u niks doet, er gebeurt er niks met u." Ik was bang. Man 1 vroeg de pincode van mijn bank app en deze wilde ik niet geven. Ik heb zelf de code ingevuld. Ik dacht alleen maar dit moet ik regelen met mijn
privérekening, want op mijn zakelijke rekening stond veel meer geld en ik wilde niet dat ze dit zouden zien. Ik was bevreesd dat er wat zou gebeuren. De mannenstem aan de telefoon gaf man 1 instructies met: "Maak een tikkie bij hem". Ik zag dat man 2 in mijn woonkamer rond liep. Ik zag dat man 2 in de kasten en lades aan het zoeken was. Man 2 vroeg of ik goud had. Man 2 kwam zeer intimiderend over op mij. Man 2 is op een gegeven moment naar boven gegaan. Ik zag dat het met het tikkie wel lukte en ik zag en hoorde man 1 zeggen dat er twee keer 950 euro was overgemaakt van mijn rekening naar een onbekende andere rekening. Hierna zei man 1: maak nog 300 euro meer over.
Tijdens het overmaken zag man 1 waarschijnlijk dat ik nog meer rekeningen heb. Ik dacht toen: dit is foute boel, ik moet hier nu weg. Ik ben via de woonkamer door de gang naar de voordeur gerend. Ik zag kans om mijn woning uit te vluchten. Ik bevond mij op de oprit en ben ten val geraakt. Ik lag op de grond, man 1 pakte me op en sleepte mij mijn woning in. Hij heeft mij met beide handen van achteren bij mijn heupen beetgepakt. Hij sleurde mij ongeveer anderhalve meter mee, terug in mijn woning.
O= Opmerking verbalisanten, wij lieten aan aangever een aantal foto’s van zijn slaapkamer zien. Op de foto’s is te zien dat er een aantal kastdeuren en lades van kastjes openstaan. Hij verklaarde daar het volgende over:
A= Ik zie dat er op deze foto’s veel kasten en lades openstonden. Ik kan hierover vertellen dat de deur van de kledingkast in mijn slaapkamer, gelegen op de eerste etage altijd open staan. De andere kasten en lades in mijn slaapkamer zijn normaal altijd dicht.
Ik zie op de getoonde foto een envelop op mijn bed. Ik had de envelop op bed gelegd.
De autosleutel van de BMW voorzien van kenteken [kenteken] is weggenomen. Ik hoorde achteraf van de politie dat de twee mannen mijn telefoon, met pasjes hadden meegenomen.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen van 15 maart 2024, p. 136 tot en met 138, voor zover inhoudende:
[naam 1] geboren op [geboortedag 2] 1961 verklaarde dat hij tweemaal een "tikkie" moest overmaken. Zijn rekeningnummer bij de ING bank is [rekeningnummer 1] . Op 5 maart 2024 wordt er twee keer een bedrag van €950,- afgeschreven voor een tikkie naar de [rekeningnummer 2] . Deze rekening bleek te staan op naam van [medeverdachte 1] .
3.
Het proces-verbaal van bevindingen van 20 maart 2024, p 194, 195, bijlagen p. 196 tot en met 206, voor zover inhoudende:
Wij, verbalisanten, zagen op de computer van het slachtoffer WhatsApp-berichten waaruit volgens de familie van het slachtoffer bleek dat het slachtoffer werd afgeperst.
Ik, verbalisant [verbalisant] heb samen met opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] naar het Whatsapp gesprek gekeken. Hieronder een korte samenvatting van de inhoud.
  • De verdachten/tegenpartij maakte gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer]
  • Er werd meerdere keren gevraagd om geld over te maken.
  • Als het geld overgemaakt werd dan zouden zijn gegevens, het bewijs(een filmpje) en gegevens van zijn familie en kennissen verwijderd worden.
  • Er werd gesproken over het bezoeken van (pedo)sites
  • Dat het geld overgemaakt kon worden naar [medeverdachte 1] [rekeningnummer 2]
Bijlagen pagina 196 tot en met 206 integraal.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen van 22 maart 2024, p. 207 en 208, voor zover inhoudende:
De aangever [naam 1] verklaarde dat de autosleutel die was weggenomen behoorde bij een personenauto van het merk BMW die was voorzien van het kenteken [kenteken] . Op vrijdag 22 maart 2024 werd de woning, gelegen aan de [adres 2] t Purmerend doorzocht. Tijdens deze doorzoeking werd in de woning een sleutelbos met daaraan een autosleutel van het merk BMW aangetroffen. Op basis van de hierboven genoemde bevindingen stelde ik vast dat de genoemde BMW autosleutel (aangetroffen in de woning) behoorde bij de genoemde personenauto (eigendom van de aangever).
5.
Het proces-verbaal van bevindingen van 21 maart 2024, p. 215, 216 en 217, voor zover inhoudende:
Ik, beeldspecialist, bekeek alle aangeleverde beelden.
Camerabeelden van de [adres 3] te Den Haag. Ik zag dat aangever ongeveer twee meter wegrende vanaf de voordeur. Ik zag dat NN1 ongeveer een meter achter aangever aanrende. Ik zag dat NN1 een arm richting aangever uitstak. Ik zag dat aangever tot stilstand kwam. Ik zag dat NN1 een rukkende beweging maakte met zijn uitgestoken arm. Ik zag dat aangever naar achter werd getrokken, achterover viel en buiten beeld landde. Ik hoorde een lage stem kregen ‘auw!’.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen van 10 april 2024, pagina 474 en 498 t/m 500, voor zover inhoudende:
Ik, verbalisant, was belast met het onderzoek in de veiliggestelde data van een telefoon, Apple iPhone 14, inbeslaggenomen bij verdachte [medeverdachte 1] .
Ik zag dat er op 5 maart 2024 berichten op de telefoon binnenkwamen. Ik kon zien dat de berichten gestuurd waren vanaf een account genaamd ‘ [bijnaam] ’;
05-03-2024  [bijnaam]  Je moet je aan het plan houden.
05-03-2024  [bijnaam]  En hij denkt dat jij komt
05-03-2024  [bijnaam]  Alleen
05-03-2024  [bijnaam]  Denk je dat hij open doet voor een neger.
05-03-2024  [bijnaam]  Laat [verdachte] maar pinnen want rare plan verandering van jou en jij die als enige zoekt in osso is hele rare voorstel
05-03-2024  [bijnaam]  Half 9 zijn jullie daar. Kijk maar hoe je ’t doet.
05-03-2024  [bijnaam]  Je moet zenuwachtig zijn voor als je t opfokt
Uit deze berichten blijkt dat [bijnaam] een leidinggevende en sturende rol heeft gehad.
7.
Het proces-verbaal ‘vooronderzoek lab’ van 11 april 2024, p. 648 t/m 651, voor zover inhoudende:
Aanleiding onderzoek
In verband met een onderzoek naar een gekwalificeerde diefstal met geweld in/uit een
woning te 's-Gravenhage werd op verzoek van de Eenheid Den Haag tussen dinsdag 12
maart 2024 om 07:06 uur en donderdag 21 maart 2024 om 09:32 uur door mij,
dactyloscopisch expert niveau 1, een forensisch onderzoek verricht naar dactyloscopische
sporen aan onderstaande sporendrager:
Goednummer PL1500-2024071427-3106922
SIN : AAQR4975NL
Object : Envelop
Kleur : Wit
Bijzonderheden : Vanaf bed, slk tegenover trap, le etage
Veiliggestelde sporen
SIN : AAQJ3773NL
Relatie met SIN : AAQR4975NL
Spoortype : Dacty
Wijze veiligstellen : Foto
Datum/tijd veiligstellen: 12 maart 2024 om 12:02 uur
Plaats veiligstellen : Vanaf achterzijde envelop
SIN : AAQJ3776NL
Relatie met SIN : AAQR4975NL
Spoortype : Dacty
Wijze veiligstellen : Foto
Datum/tijd veiligstellen : 12 maart 2024 om 11:45 uur
Plaats veiligstellen Vanaf voorzijde envelop
8.
Het proces-verbaal ‘Conclusie onderzoek dactyloscopische sporen’ van 8 april 2024, p. 659 t/m 660, voor zover inhoudende:
Overzicht dactyloscopische sporen met bijbehorende dactyloscopische uitslag
Individualisatie
1. Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [voornamen]
SIN : AAQJ3773NL
Spooromschrijving : Vingerafdruk
Dactyloscopische conclusie : Individualisatie
SIN : AAQJ3776NL
Spooromschrijving : Vingerafdruk
Dactyloscopische conclusie : Individualisatie
9.
Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 1 oktober 2024, p. 1076 tot en met 1087, voor zover inhoudende:
Op 5 maart 2024 kwam ik in een auto met [medeverdachte 1] sletje [de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] ]. [medeverdachte 1] was uitgestapt en naar één van die huizen. Ik liep daar naartoe. Hij deed de deur open. Ik kom binnen.
10.
Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] van 2 oktober 2024, p. 1089-1090, voor zover inhoudende:
Er werd een afspraak gemaakt dat geld overhandigd zou worden. Op 5 maart 2024 was ik in de woning van die man. Ik was aan het praten met hem en ik stelde hem meerdere keren gerust. Ik kan begrijpen dat het intimiderend overkomt dat we geld gingen halen. Hij was bezig met geld overmaken. Vervolgens zette hij het op een lopen naar de buitendeur. Hij keek achterom en ik liep er achteraan. Ik bracht hem weer mee naar binnen. Ik deed dat leidend.
11.
Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] van 3 september 2024, p. 1015-1021, voor zover inhoudende:
Er waren een paar jongens die pedo’s aan het zoeken waren, wie dat zijn wil ik liever
niet zeggen. Toen bedacht ik om er ook maar een slaatje uit te slaan en laat mij maar het
gesprek voeren. Toen heb ik de man gechanteerd.
V: Met de man bedoel je het slachtoffer?
A: Ja. Toen heb ik hem geconfronteerd telefonisch dat hij pedo is en dat we genoeg bewijs
hebben. Ik zei dat hij moest betalen en dat ik hem anders zou openbaren. Hij stemde
daarmee in, oké is goed zei hij. Toen hebben andere jongens dat geld opgehaald daar.
V: Oké, dus begrijp ik dan goed datje de afpersing bekend?
A: Ja. Eigenlijk meer chantage.
A: Ik denk dat ik de volgende vraag al weet en dat is of ik [bijnaam] ben. Ja dat ben ik.
V: De aangever heeft na de woningoverval verklaard dat een van de verdachten tijdens de
overval een telefoongesprek voerde met iemand die instructies gaf. Wat weet jij hiervan?
A: Ik was aan de telefoon. Ik heb meer gezegd ‘maak het geld over’.
V: Ook werden op 5 maart 2024 er vanaf 18:56 uur tot en met 20:50 uur door ‘ [bijnaam] ’
berichten naar [medeverdachte 1] verzonden waarin het plan besproken werd. Zo stuurde [bijnaam] onder
andere: Je moet je aan het plan houden; [medeverdachte 1] gaat niks doen; Laat [verdachte] maar pinnen want
rare plan verandering van jou en jij die als enige zoekt in osso is hele rare voorstel;
Ik begrijp dit echt niet gap allemaal, je loopt zwaar te kloten; Je snapt het allemaal nog niet
he, dit wereldje; Whatsapp, heb je dat. Ik bel via daar Telegram spaced.
V: Snap je dan dat het er op kan lijken alsof jij die jongens wel aanstuurt?
A: Er was juist een plan, ik heb dat plan niet verzonnen. Ik zeg niet wat hij moet doen,
misschien zeg ik wel wat het plan is, dat weet ik niet meer. Maar ik zeg alleen hou je aan het
plan wat gezamenlijk is besproken.
V: Hoe hadden jullie afgesproken om de buit te verdelen? Hoe zou die verdeling
plaatsvinden?
A: leder gewoon zijn eigen aandeel.
V; Iedereen dan een gelijk percentage?
A: Ja.
De rechtbank heeft op basis van de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen – elk
daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens
zijn inhoud betrekking heeft.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Wat is er gebeurd op 5 maart 2024?
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat de medeverdachte [medeverdachte 2] de aangever telefonisch en per Whatsapp heeft gechanteerd tot betaling van een geldbedrag, omdat hij anders gevoelige informatie over het privéleven van de aangever bekend zou maken. Vervolgens werd een afspraak gemaakt met de aangever dat geld zou worden overhandigd bij zijn woning.
De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] zijn vervolgens op 5 maart 2024 naar de woning van de aangever in Den Haag gegaan om geld op te halen. [medeverdachte 2] appte [medeverdachte 1] dat hij zich aan het plan moest houden en dat [medeverdachte 1] alleen moest aanbellen bij de woning omdat hij betwijfelde of de aangever ‘open doet voor een neger’ (de verdachte heeft een donkere huidskleur). [medeverdachte 1] is vervolgens de woning van aangever binnengegaan en heeft enkele minuten later de verdachte binnengelaten. [medeverdachte 1] heeft tegen de aangever gezegd dat als hij niks zou doen, er ook niks met hem zou gebeuren. [medeverdachte 1] sommeerde de aangever naar de keuken en droeg hem op om via zijn bank app geld over te maken. [medeverdachte 2] stond al die tijd telefonisch in contact met [medeverdachte 1] en gaf instructies over hoe het geld moest worden overgemaakt.
Ondertussen liep de verdachte in de woning rond en doorzocht hij kasten en lades. De verdachte heeft ontkend dat hij de woning heeft doorzocht en heeft verklaard dat hij alleen beneden in de woning is geweest. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte echter niet aannemelijk, omdat vingerafdrukken van de verdachte op een envelop in de slaapkamer van de aangever op de eerste verdieping zijn aangetroffen. [verdachte] heeft hier geen aannemelijke verklaring voor kunnen geven. Ook heeft de politie geopende kasten en lades in de slaapkamer van de aangever aangetroffen, waarvan de aangever heeft verklaard deze niet zelf te hebben geopend. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank uit van de juistheid van de verklaring van de aangever.
Nadat [medeverdachte 1] twee Tikkies van 950 euro met de telefoon van de aangever had betaald, zag de aangever kans om de woning uit te vluchten. Hoewel zowel de aangever als [medeverdachte 1] hebben verklaard dat de aangever bij die vlucht zelf ten val is gekomen, blijkt uit camerabeelden dat [medeverdachte 1] achter hem aan is gerend en daarbij aan de aangever heeft getrokken waardoor deze ten val is geraakt. Vervolgens heeft [medeverdachte 1] de aangever weer de woning ingesleurd.
Op enig moment zijn de verdachte en [medeverdachte 1] de woning uitgegaan. Hierbij zijn de telefoon met pasjes en een autosleutel van de aangever meegenomen, welke autosleutel later is aangetroffen in de woning waar [medeverdachte 1] werd aangehouden.
De aangever is vervolgens naar het ziekenhuis vervoerd en de volgende dag geopereerd vanwege afgescheurde pezen van zijn beide knieën ten gevolge van de val.
Geweldshandelingen en kwalificatie
De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van (bedreiging met) geweld tegen de aangever.
De rechtbank overweegt dat onder deze omstandigheden sprake was van bedreiging met geweld jegens de aangever, door de dreigende sfeer die werd gecreëerd door het sommeren van de aangever, het overnemen van de telefoon van de aangever, het ongevraagd doorzoeken van de woning, en door het getalsmatig overwicht van de verdachte en [medeverdachte 1] ten opzichte van de aangever. Tegen die achtergrond kunnen de woorden ‘als u niks doet, gebeurt er niks met u’ niet anders begrepen worden dan als een dreiging geweld toe te passen. Dat oordeel vindt bevestiging in de omstandigheid dat de aangever heeft verklaard dat hij zich in deze situatie heel angstig voelde. Op enig moment zag de aangever kans om zijn woning te ontvluchten, waarbij hij tijdens die vlucht door [medeverdachte 1] naar achteren is getrokken. . Het vastpakken, naar achteren trekken en naar binnen sleuren beschouwt de rechtbank als geweld. Door dit geweld is de aangever ten val is gekomen. De aangever heeft bij die val de pezen van zijn beide knieën afgescheurd.
De rechtbank is van oordeel dat de strafbare feiten die op 5 maart 2024 jegens de aangever zijn begaan kwalificeren als diefstal met geweld en afpersing. De aangever is immers onder dreiging en vergezeld van voornoemde geweldshandelingen bestolen van zijn geld, telefoon met pasjes en autosleutel. Ook is hij onder bedreiging met geweld gedwongen tot de afgifte van zijn goederen.
Medeplegen
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte de feiten samen en in vereniging met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft gepleegd. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van de strafbare feiten, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan de strafbare feiten zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, dient rekening te worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Tevens is voor de bewezenverklaring van medeplegen aan een misdrijf vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medepleger als bedoeld in artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict). Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medepleger moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook indien het opzet van de medepleger slechts was gericht op een deel daarvan. Het opzet van de medepleger behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan. Onder die precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan, is ook begrepen of het gronddelict al dan niet in deelneming wordt begaan; op die deelnemingsvorm behoeft het opzet van de medepleger dus niet te zijn gericht.
Ingeval het (voorwaardelijk) opzet van de medepleger niet (volledig) was gericht op het gronddelict, moet het misdrijf waarop het opzet van de medepleger wel was gericht, voldoende verband houden met het gronddelict. Of van een dergelijk verband sprake is, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij zijn zowel de aard van het gronddelict als de aard van de gedraging van de medepleger van belang.
Nu de verdachte de betreffende dag met [medeverdachte 1] in de woning is geweest en de rechtbank bewezen acht dat hij de woning heeft doorzocht, is de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze dient te worden aangemerkt als medeplegen. De rechtbank acht de verklaring van de aangever redengevend die verklaarde dat man 2, een negroïde man (waaruit de rechtbank afleidt dat dit de verdachte is geweest), in de woning rondliep, de kasten en lades doorzocht en ook boven is geweest. Ook verklaarde de aangever dat de verdachte hem vroeg of hij goud had en dat de verdachte zeer intimiderend op hem overkwam. Verder is redengevend dat de verdachte gelet op de inhoud van de WhatsApp gesprekken tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] een belangrijke rol had te vervullen in het plan. [medeverdachte 2] schrijft ‘En hij denkt dat jij komt. Alleen. Denk je dat hij open doet voor een neger’ en ‘Laat [verdachte] maar pinnen (…) en jij die als enige zoekt in osso is hele rare voorstel’. De rechtbank leidt hieruit af dat het plan kennelijk was dat [medeverdachte 1] eerst alleen naar binnen zou gaan en dat de verdachte later mee zou helpen de woning te doorzoeken. Dit plan is ook daadwerkelijk door [medeverdachte 1] en de verdachte uitgevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de hiervoor overwogen substantiële rol van de verdachte, hij ook verantwoordelijk kan worden gehouden voor, en (voorwaardelijk) opzet had op, de bedreiging met geweld en het geweld dat de aangever is aangedaan. Doordat de verdachte ongevraagd door [medeverdachte 1] in de woning is binnengelaten heeft hij met zijn aanwezigheid voor het getalsmatige overwicht ten opzichte van de aangever gezorgd. Bovendien was de verdachte degene die volgens de aangever zeer intimiderend overkwam en de woning heeft doorzocht. Gelet op de dreigende sfeer die door voornoemde handelingen werd gecreëerd en het plan van de verdachte en zijn medeverdachten, namelijk om de aangever geld en mogelijke andere waardevolle spullen te laten overhandigen, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er een gewelddadige situatie zou kunnen ontstaan. Uiteindelijk heeft deze kans zich ook verwezenlijkt.
Uit het handelen van de verdachte blijkt dat hij minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de diefstal met geweld en de afpersing van de aangever. De rechtbank verwerpt daarom het standpunt van de verdediging dat er geen (voorwaardelijk) opzet was op de gronddelicten.
Conclusie
De rechtbank acht wettig- en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld en aan het medeplegen van afpersing.
De rechtbank is, net als de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat niet bewezen kan worden dat de aangever – zoals ten laste is gelegd – meermalen met kracht is vastgepakt, zodat de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging partieel zal worden vrijgesproken. Ook kan op grond van het dossier niet worden bewezen dat de verdachten zich ‘met kracht’ de toegang tot de woning van aangever hebben verschaft, of dat de aangever ‘naar de grond’ is getrokken, zodat ook daarvan partiele vrijspraak zal volgen.
Eendaadse samenloop
Voor eendaadse samenloop is het van belang of de bewezenverklaarde gedragingen zo nauw met elkaar samenhangen dat de verdachte daarvan ‘(in wezen) één verwijt wordt gemaakt’. Men spreekt van eendaadse samenloop (artikel 55 lid 1 Sr) als de gedragingen een ‘samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren’. De rechtbank overweegt dat de hierna te bewezen verklaren feiten 1 en 2 in nauw verband met elkaar staan en op hetzelfde tijdstip en plaats hebben plaatsgevonden, zodat hier sprake is van een eendaadse samenloop.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 5 maart 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen een telefoon met pasjes, een autosleutel en een hoeveelheid geld (totaal: € 1900) die aan [naam 1] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
door envergezeld met geweld en bedreiging met geweld tegen die [naam 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- zich naar de woning gelegen aan de [adres 1] van die [naam 1] te begeven en
- ( vervolgens) bij die woning aan te bellen en zich de toegang tot die woning te verschaffen en
- die [naam 1] naar de keuken te sommeren en te zeggen dat die [naam 1] zijn telefoon moest pakken en aan de verdachten te geven en
- tegen die [naam 1] te zeggen: 'Als u niks doet, dan gebeurt er niks met u' en
- de pincode van zijn bank app te vragen en
- kasten en lades in de woning van die [naam 1] te doorzoeken en hem te vragen of hij goud heeft en
-
meerderebetaalverzoeken, te weten een Tikkie, naar de mobiele telefoon van die [naam 1] te versturen en met de bankrekening van die [naam 1] te betalen en
- nadat die [naam 1] trachtte de woning te ontvluchten, met kracht
aandie [naam 1] te trekken en vervolgens zijn woning in te sleuren;
2
hij op 5 maart 2024 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam 1] heeft gedwongen tot:
- het ter beschikking stellen van gegevens, te weten de ontgrendel code van zijn telefoon en de ING-app en
- de afgifte van een telefoon met pasjes, een autosleutel en een hoeveelheid geld die geheel aan die [naam 1] toebehoorden, door:
- meermalen via What’s App berichten te versturen naar die [naam 1] waarin aan [naam 1] wordt gevraagd geld over te maken
dan welgeld te geven en daarbij te zeggen dat zij, verdachten, na betaling, (gevoelige) informatie die verdachten over [naam 1] beschikken zullen verwijderen en
- zich naar de woning gelegen aan de [adres 1] van die [naam 1] te begeven en
- ( vervolgens) bij die woning aan te bellen en zich de toegang tot die woning te verschaffen en
- die [naam 1] naar de keuken te sommeren en te zeggen dat die [naam 1] zijn telefoon moest pakken en aan de verdachten
moestgeven en
- tegen die [naam 1] te zeggen: 'Als u niks doet, dan gebeurt er niks met u' en
- de pincode van zijn bank app te vragen en
- kasten en lades in de woning van die [naam 1] te doorzoeken en hem te vragen of hij goud heeft en
- meerdere betaalverzoeken (te weten een Tikkie) naar de mobiele telefoon van die [naam 1] te versturen en met de bankrekening van die [naam 1] te betalen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte geen straf opgelegd dient te krijgen gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair is de verdediging van mening dat, indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd dient te krijgen die gelijk is aan het voorarrest, al dan niet met een voorwaardelijk strafdeel met daaraan de voorwaarden verbonden conform het reclasseringsrapport.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal met geweld en afpersing van de aangever in zijn woning. Het 63-jarige slachtoffer had een broze gezondheid en heeft bij het voorval op 5 maart 2024 pezen van zijn beide knieën afgescheurd waaraan hij daags daarna is geopereerd. Uiteindelijk is het slachtoffer elf dagen na het voorval in het ziekenhuis overleden. De verdachte heeft met zijn handelen, samen met zijn mededaders, een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Daarmee heeft hij gevoelens van angst en onveiligheid aan het slachtoffer bezorgd. De verdachten hebben zich alleen laten leiden door hun eigen financiële gewin, zonder stil te staan bij de gevolgen voor het slachtoffer. De rechtbank rekent de verdachte de bewezenverklaarde feiten zwaar aan. Te meer nu er sprake was van een vooropgezet plan waarbij meerdere personen betrokken zijn geweest.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 14 november 2024. De rechtbank constateert dat de verdachte de afgelopen vijf jaar niet is veroordeeld voor strafbare feiten, maar wel eerder is veroordeeld voor het plegen van onder meer geweldsfeiten.
Reclasseringsadvies
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 30 oktober 2024 waaruit volgt dat sprake is van problematiek op diverse leefgebieden, waaronder schulden en geen vaste huisvestingssituatie. Zijn kinderen en zijn vriendin zijn beschermende factoren in het leven van de verdachte en hij had voor zijn aanhouding werk en stond onder budgetbeheer. De reclassering schat het recidiverisico in als laag-gemiddeld. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan te verbinden de bijzondere voorwaarden: 1) meldplicht bij de reclassering, 2) gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, 3) begeleid wonen of maatschappelijke opvang (indien de reclassering dit nodig acht), 4) dagbesteding en 5) meewerken aan schuldhulpverlening. Volgens de reclassering toont de verdachte zich gemotiveerd voor gedragsverandering en wil hij meewerken aan de geadviseerde voorwaarden.
De straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS) en straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. In de LOVS wordt als uitgangspunt voor verschillende vormen van diefstal met geweld een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vermeld. In dit geval acht de rechtbank strafverhogend dat er een uiterst berekenend plan aan de delicten ten grondslag lag en dat de delicten door meerdere daders tezamen zijn gepleegd. De rechtbank houdt er verder rekening mee dat sprake is van een eendaadse samenloop.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Gelet op de substantiële rol van de verdachte zoals omschreven in de bewijsoverwegingen, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. De rechtbank zal daaraan de algemene voorwaarde van het niet plegen van strafbare feiten, de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, en een contactverbod met de medeverdachten [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 3] 2002 te [geboorteplaats 1] en [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag 4] 1996 te [geboorteplaats 2] , verbinden.
De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf passend, enerzijds om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Verder acht de rechtbank een contactverbod met de medeverdachten passend en geboden. De rechtbank zal de proeftijd op twee jaren vaststellen.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben zich als benadeelde partijen gevoegd in het strafproces en vorderen respectievelijk een schadevergoeding van € 26.833,00 en
€ 40.637,52, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van [benadeelde 1] omvat € 950,00 aan ontvreemde gelden, € 20.000,00 aan affectieschade, € 5.690,50 aan vererfd smartengeld en ziekenhuisdaggeldvergoeding van € 192,50.
De vordering van [benadeelde 2] omvat dezelfde bestanddelen als de vordering van [benadeelde 1] , en zij vordert tevens een bedrag van € 13.804,52 aan uitvaartkosten.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld, indien tot een bewezenverklaring wordt gekomen, dat enkel de door beide benadeelde partijen gevorderde € 950,00 aan ontvreemde gelden voor toewijzing vatbaar zijn en voor het overige de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank zal de vorderingen, voor zover deze betrekking hebben op de posten ontvreemde gelden en de ziekenhuisdagvergoeding, toewijzen. De schadeposten zijn namens de benadeelde partijen voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat [naam 1] , hierna de erflater, rechtstreeks schade heeft geleden door de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten, ter grootte van de gevorderde bedragen voor deze schadeposten. Op 16 maart 2024 is de erflater overleden. Op grond van artikel 4:182 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verkrijgen zijn dochters als rechtsopvolgers onder algemene titel, ieder voor een gelijk deel, de aanspraken op deze materiële vergoedingen. De rechtbank zal daarom aan [benadeelde 2] en [benadeelde 1] ieder een bedrag van € 1.142,50 aan materiële schadevergoeding toekennen.
De benadeelde partij [benadeelde 2] zal, voor zover haar vordering ziet op de uitvaartkosten van de erflater, niet-ontvankelijk worden verklaard omdat er geen causaal verband kan worden vastgesteld tussen de kosten ten behoeve van de uitvaart en de bewezenverklaarde feiten.
Immateriële schade
De rechtbank zal, voor zover de vorderingen betrekking hebben op de post affectieschade, de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 1] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien deze schade niet kan worden aangemerkt als rechtstreekse schade die aan hen is toegebracht door de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank overweegt dat er tussen het overlijden van de erflater en de bewezenverklaarde feiten geen causaal verband kan worden vastgesteld, zodat deze immateriële vergoedingen niet voor rekening van de verdachte kunnen komen.
De rechtbank zal de vorderingen, voor zover deze betrekking hebben op het vererfde smartengeld eveneens niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank overweegt daarbij dat op grond van artikel 6:95 BW de toekenning van smartengeld is bedoeld ter compensatie of genoegdoening voor het leed van de benadeelde zelf en niet voor zijn erfgenamen. De rechtbank overweegt dat op generlei wijze uit het procesdossier blijkt dat de erflater aanspraak heeft willen maken op een immateriële schadevergoeding. De erflater is weliswaar elf dagen na het incident overleden, maar heeft wel de kans gehad om aangifte te doen. In die periode had de erflater kenbaar kunnen maken dat hij aanspraak wilde maken op een immateriële schadevergoeding, maar dat heeft hij niet gedaan. De rechtbank stelt daarom ook vast dat niet is voldaan aan het mededelingsvereiste van artikel 6:95 lid 2 BW.
Totaal toe te wijzen
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, de vordering van zowel [benadeelde 2] en [benadeelde 1] toewijzen tot een bedrag van € 1.142,50, bestaande uit materiële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 5 maart 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte
Nu de vorderingen gedeeltelijk worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partijen heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partijen hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partijen aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hen, door erfopvolging, is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 1.142,50, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 maart 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [benadeelde 2] en [benadeelde 1] .
Gijzeling
De rechtbank bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 21 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
De rechtbank bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 55, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 en feit 2:
de eendaadse samenloop van
het medeplegen van diefstal, voorafgegaan door en vergezeld van bedreiging met geweld en geweld tegen een persoon, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heter daad, aan deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
en
het medeplegen van afpersing;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van vierentwintig
(24) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot tien (10) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en
onder de bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
zich meldt binnen vijf dagen na detentie bij Reclassering Nederland op het adres
Wibautstraat 12 te Amsterdam. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
actief deel neemt aan de gedragsinterventie COVA of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
verblijft in een maatschappelijke opvang of een andere instelling voor beschermd wonen
of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met
1)
[medeverdachte 1], geboren op [geboortedag 3] 2002 te [geboorteplaats 1] ;
2)
[medeverdachte 2], geboren op [geboortedag 4] 1996 te [geboorteplaats 2] ;
zolang Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden, met uitzondering van het contactverbod waarbij de controle ligt bij het Openbaar Ministerie dan wel de politie, en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
voorlopige hechtenis
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] ;
t.a.v. feiten 1 en 2
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 1.142,50 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 maart 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde 2] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] ;
t.a.v. feiten 1 en 2
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 1.142,50 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 maart 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voorhet overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
de schadevergoedingsmaatregelen;
[benadeelde 2] t.a.v. feiten 1 en 2
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.142,50 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 maart 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 21 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
[benadeelde 1] t.a.v. feiten 1 en 2
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.142,50 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 maart 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 21 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Snoeijer, voorzitter,
mr. P.C. Goilo-Kam, rechter,
mr. J. Herfkens, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Loohuis, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 april 2025.