Uitspraak
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoekster] , verzoekster,
[minderjarige 4]
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, een moeder en haar minderjarige kinderen, hebben een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, die door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling is genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling. Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, maar dit beroep is op 10 februari 2025 buiten zitting kennelijk ongegrond verklaard. Op 5 maart 2025 heeft de minister de overdrachtstermijn verlengd, waarna verzoekers een voorlopige voorziening hebben aangevraagd om te voorkomen dat zij op 7 april 2025 aan Spanje worden overgedragen.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekers eerder op 4 maart 2025 zouden worden overgedragen, maar dat deze overdracht niet heeft plaatsgevonden omdat verzoekers volgens de minister ondergedoken waren. Verzoekers hebben betwist dat zij ondergedoken zijn en stellen dat zij op de dag van de geplande overdracht in het AZC aanwezig waren. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat verzoekers zich opzettelijk aan de overdracht hebben onttrokken, en dat het beroep geen redelijke kans van slagen heeft. Daarom is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de belangen van verzoekers niet zwaarder wegen dan de belangen van de staat, en dat de minister terecht heeft gesteld dat verzoekers ondergedoken zijn.