ECLI:NL:RBDHA:2025:5799

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
NL25.11646
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Spanje

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, een moeder en haar minderjarige kinderen, hebben een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, die door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling is genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling. Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, maar dit beroep is op 10 februari 2025 buiten zitting kennelijk ongegrond verklaard. Op 5 maart 2025 heeft de minister de overdrachtstermijn verlengd, waarna verzoekers een voorlopige voorziening hebben aangevraagd om te voorkomen dat zij op 7 april 2025 aan Spanje worden overgedragen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekers eerder op 4 maart 2025 zouden worden overgedragen, maar dat deze overdracht niet heeft plaatsgevonden omdat verzoekers volgens de minister ondergedoken waren. Verzoekers hebben betwist dat zij ondergedoken zijn en stellen dat zij op de dag van de geplande overdracht in het AZC aanwezig waren. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat verzoekers zich opzettelijk aan de overdracht hebben onttrokken, en dat het beroep geen redelijke kans van slagen heeft. Daarom is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de belangen van verzoekers niet zwaarder wegen dan de belangen van de staat, en dat de minister terecht heeft gesteld dat verzoekers ondergedoken zijn.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.11646

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster,

V-nummer: [v-nummer]
mede namens haar minderjarige kinderen:
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3]en
[minderjarige 4]
hierna tezamen: verzoekers,
(gemachtigde: mr. T. Thissen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

Inleiding

1. Bij besluit van 23 december 2024 heeft verweerder de aanvraag van verzoekers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Verzoekers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld. Het beroep is bij uitspraak van 10 februari 2025 buiten zitting kennelijk ongegrond verklaard [1] .
1.1.
Met het besluit van 5 maart 2025 heeft verweerder de overdrachtstermijn verlengd [2] . Verzoekers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld [3] en een voorlopige voorziening verzocht.
1.2.
Op 31 maart 2025 is aan verzoekers kenbaar gemaakt dat zij op 7 april 2025 zullen worden overgedragen aan Spanje. Verzoekers hebben verzocht het verzoek om een voorlopige voorziening naar voren te halen. Verweerder heeft een reactie ingediend op dit verzoek.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Verzoekers zouden eerder op 4 maart 2025 worden overgedragen aan Spanje. Deze overdracht is niet doorgegaan, omdat verzoekers volgens verweerder zijn ondergedoken. Verweerder heeft daarom de overdrachtstermijn verlengd. Verzoekers hebben tegen de verlenging beroep ingesteld. Omdat verweerder een nieuwe overdracht heeft gepland op 7 april 2025, vragen verzoekers om een voorlopige voorziening met het doel om niet te worden overgedragen en hun beroep hier te kunnen afwachten.
Wat vinden verzoekers?
3. Verzoekers voeren aan dat verweerder niet motiveert waarom zij tot de conclusie is gekomen dat zij zijn ondergedoken. Volgens verzoekers is er geen sprake geweest van onderduiken: zij waren in het AZC aanwezig op de dag dat zij zouden worden overdragen en namen afscheid van vrienden. Verweerder heeft ook tegenstrijdige mededelingen gedaan aan de Spaanse autoriteiten nu is meegedeeld dat verzoekers zich niet hebben gemeld voor de overdracht, maar ook dat verzoekers zouden zijn verdwenen.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
4. De voorzieningenrechter kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist en kan als partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad ook uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd voor een zitting. [4] Omdat de feitelijke overdracht van verzoekers aan Spanje gepland staat op 7 april 2025, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om spoedeisend belang aan te nemen. De voorzieningenrechter zal dan ook beoordelen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de beroepsprocedure niet.
Heeft het beroep een redelijke kans van slagen?
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep geen redelijke kans van slagen heeft. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat sprake is geweest van onderduiken in de zin van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening [5] . Uit de stukken blijkt dat verzoekster op 27 februari 2025 tijdens het vertrekgesprek op de hoogte is gesteld van de geplande overdracht aan Spanje op 4 maart 2025. Haar is tijdens het gesprek medegedeeld dat zij die ochtend klaar moest staan bij de receptie van het AZC, haar verplichting om mee te werken en de gevolgen als zij niet zou meewerken aan de overdracht. Op 3 maart 2025 is verzoekster geïnformeerd over de ophaaltijd. Dit is door verzoekers niet bestreden. Op 4 maart 2025 zijn verzoekers niet verschenen op de afgesproken tijd. Verzoekers zijn niet aangetroffen op hun kamer en waren ook niet waarneembaar elders op het COA-terrein, waardoor de overdracht niet kon doorgaan. De enkele stelling van verzoekers dat zij bij vrienden waren om afscheid te nemen, doet hier niet aan af. Verweerder heeft, onder verwijzing naar paragraaf C1/2.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000, voldoende gemotiveerd waarom zij tot de conclusie is gekomen dat verzoekers zijn ondergedoken en zich opzettelijk aan de uitvoering van de overdracht hebben onttrokken. Verder ziet de voorzieningenrechter in de mededelingen aan de Spaanse autoriteiten hierover geen tegenstrijdigheden, nu verzoekers zich niet op het afgesproken tijdstip hebben gemeld en op dat moment niet vindbaar waren.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep geen redelijke kans van slagen heeft. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af. Verweerder hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier.
griffier voorzieningenrechter
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL24.51635.
2.Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening.
3.Zaaknummer NL25.11645.
4.Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 8:83, vierde lid, van de Awb.
5.Conform het arrest Jawo (ECLI:EU:C:2019:218) en paragraaf C1/2.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000.