ECLI:NL:RBDHA:2025:5734

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
24/6062
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van compensatie op grond van de wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van compensatie op grond van de wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiseres, die is aangemerkt als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire, heeft verzocht om een herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag voor het toeslagjaar 2016. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingediend tegen de afwijzing van compensatie door de Dienst Toeslagen, die in een primair besluit van 18 maart 2022 en een bestreden besluit van 13 mei 2024 heeft geoordeeld dat eiseres geen recht heeft op compensatie voor dat jaar. De Commissie van Wijzen heeft geadviseerd dat er recht op compensatie bestaat voor de jaren 2011, 2013 tot en met 2015 en 2017, maar niet voor 2016, omdat eiseres in dat jaar geen nadeel heeft geleden door institutionele vooringenomenheid.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de compensatie voor 2016 terecht is, omdat de neerwaartse bijstellingen van de kinderopvangtoeslag zijn gebaseerd op wijzigingen in de gegevens die bepalend zijn voor de hoogte van de toeslag. Eiseres heeft aangevoerd dat haar gewerkte uren als vrijwilliger ten onrechte niet zijn meegenomen in de berekening, maar de rechtbank oordeelt dat dit geen bewijs van vooringenomenheid oplevert. De rechtbank stelt vast dat de relevante feiten zorgvuldig zijn vastgesteld en dat er geen reden is om te concluderen dat eiseres anders behandeld had moeten worden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/6062

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H. van der Heide-Boertien),
en

Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. [naam 1] en mr. [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van compensatie op grond van de wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
1.1.
In het primaire besluit van 18 maart 2022 heeft verweerder beslist tot afwijzing van compensatie voor zover het gaat om toeslagjaar 2016. Bij het bestreden besluit van 13 mei 2024 is verweerder hierbij gebleven.
1.2
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 19 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres en haar gemachtigde en de gemachtigden van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is aangemerkt als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire en heeft verzocht om een herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag.
2.1.
De Commissie van Wijzen (CvW) heeft over het verzoek geadviseerd. De CvW heeft zich aangesloten bij de voorlopige conclusie van verweerder, dat recht op compensatie bestaat voor de toeslagjaren 2011, 2013 tot en met 2015 en 2017. Volgens de CvW is dat niet het geval voor toeslagjaar 2016, omdat eiseres in dat jaar geen nadeel heeft geleden als gevolg van institutionele vooringenomenheid of hardheid.
2.2.
Overeenkomstig het advies van de CvW heeft verweerder met het primaire besluit beslist dat eiseres geen recht heeft op compensatie voor toeslagjaar 2016. Bij afzonderlijk besluit is wel compensatie toegekend voor de jaren 2011, 2013, 2014, 2015 en 2017.
Wat stelt eiseres in beroep?
3. Eiseres is slachtoffer van vooringenomenheid, met gevolgen voor de kinderopvangtoeslag voor 2016. Haar toeslag over dat jaar is namelijk te laag vastgesteld, omdat ten onrechte geen rekening is gehouden met de uren die zij als vrijwilliger heeft gewerkt, terwijl zij was aangewezen op kinderopvang. Er is geen reden om eiseres anders te behandelen dan ouders die in het kader van een bijstandsuitkering arbeidservaring opdoen. Het bestreden besluit is dan ook ondeugdelijk gemotiveerd, onzorgvuldig genomen en geeft geen blijk van een redelijke weging van belangen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder mocht concluderen dat eiseres geen recht heeft op compensatie over toeslagjaar 2016. De rechtbank legt hierna uit hoe ze tot dit oordeel komt.
4.1.
De herstelregelingen voor de kinderopvangtoeslagaffaire zijn met ingang van 5 november 2022 opgenomen in de Wht. Aan de relevante bepalingen van de Wht is terugwerkende kracht verleend tot 26 januari 2021. Daarom beoordeelt de rechtbank het beroep met toepassing van deze bepalingen uit de Wht.
4.2.
Uitgangspunt van de hersteloperatie is dat gedupeerde ouders alsnog ontvangen wat ten onrechte is teruggevorderd of onthouden, aangevuld met een vergoeding van materiële en immateriële schade. Verweerder kent compensatie toe aan een aanvrager die schade heeft geleden, doordat bij de beoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid, of doordat de toepassing van wettelijke regelingen heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard als gevolg van de hardheid waarmee het wettelijke systeem werd toegepast. [1]
4.3.
Op 28 december 2015 is aan eiseres een voorschot kinderopvangtoeslag toegekend met een bedrag van € 21.769,-. Het voorschot is berekend op basis van een geschat toetsingsinkomen van € 24.509, dagopvang van 230 uur per maand voor het jongste kind en buitenschoolse opvang van 130 uur per maand voor het oudste kind.
4.4.
Eiseres heeft een wijziging doorgegeven van het aantal opvanguren per 1 september 2016, waarmee het aantal afgenomen opvanguren voor beide kinderen is gewijzigd naar 122 uur per maand. Naar aanleiding van deze wijziging is het voorschot kinderopvangtoeslag bijgesteld tot een bedrag van € 19.455,-. Eiseres heeft vervolgens nadere informatie verstrekt over het aantal gewerkte uren; op grond van deze informatie is het voorschot verder naar beneden bijgesteld op € 11.395,-. Omdat het aantal opvanguren te hoog bleek te zijn vastgesteld, heeft daarna een verdere neerwaartse bijstelling plaatsgevonden tot een bedrag van € 10.888,-.
4.5.
Uiteindelijk is de kinderopvangtoeslag op 26 januari 2018 definitief vastgesteld op € 10.829,-. Deze lagere vaststelling heeft te maken met een opwaartse wijziging van het toetsingsinkomen over 2016.
4.6.
De neerwaartse bijstellingen van het voorschot en de lagere definitieve vaststelling, vinden dus hun oorzaak in wijzigingen van gegevens die bepalend zijn voor de hoogte van het recht op kinderopvangtoeslag. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit duidelijk aan eiseres uitgelegd. Er is geen aanwijzing dat de bijstellingen zijn ingegeven door institutionele vooringenomenheid tegen eiseres.
4.7.
Het betoog van eiseres dat haar gewerkte uren als vrijwilliger ten onrechte niet in de berekening zijn meegenomen en dat hieruit blijkt van vooringenomenheid, slaagt niet. Een ouder met een partner heeft aanspraak op kinderopvangtoeslag, als de partner in Nederland, een andere lidstaat of Zwitserland, woont en daar arbeid verricht. Onder het begrip ‘arbeid’ wordt niet iedere vorm van arbeid in de meest ruime zin van het woord verstaan. [2] Uit de wetsgeschiedenis is af te leiden dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest om personen die vrijwilligerswerk verrichten, aanspraak te laten maken op kinderopvangtoeslag. [3] Dit is niet anders als vrijwilligerswerk wordt gedaan als opstap om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. [4] Dat de uren die eiseres als vrijwilliger besteedde niet zijn meegenomen, is dus een correcte toepassing van de wet en in lijn met de bedoelingen van de wetgever. Dit getuigt niet van enige vooringenomenheid bij verweerder. Verder is de stelling, dat het verrichten van vrijwilligerswerk als opstap de enige manier was om aan inkomen uit betaald werk te komen, niet onderbouwd.
4.8.
Gelet op het bovenstaande heeft verweerder de relevante feiten zorgvuldig vastgesteld en goed gemotiveerd waarom eiseres geen recht heeft op compensatie over toeslagjaar 2016. Er is verder geen grond voor de stelling dat onvoldoende rekening is gehouden met eiseres’ belangen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het betaalde griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, van de Wht.
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2439.
3.Handelingen Tweede Kamer, 2003/04, nr. 70, blz. 4599 en nr. 73, blz. 4777.
4.Uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:430, r.o. 6.3.