ECLI:NL:RBDHA:2025:5733

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
24/5936
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de tegemoetkoming op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling van de hoogte van een tegemoetkoming op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiser, een kind van een gedupeerde ouder, heeft een financiële tegemoetkoming van € 10.000,- ontvangen, maar stelt dat deze niet voldoende is om de schade die hij heeft geleden door de kinderopvangtoeslagaffaire te compenseren. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 19 februari 2025, waarbij eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden. De rechtbank oordeelt dat de wetgever de tegemoetkoming onder de kindregeling heeft bedoeld als steun in de rug en niet als schadevergoeding. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangetoond die een afwijking van de wet rechtvaardigen. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat eiser zijn schade niet heeft onderbouwd en de redelijke termijn voor de procedure nog niet is overschreden. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en het bestreden besluit in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/5936

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak),
en

Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. [naam 1] en mr. [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling van de hoogte van een tegemoetkoming op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
1.1.
Verweerder heeft bij besluit van 1 maart 2023 een financiële tegemoetkoming aan eiser toegekend. Met het bestreden besluit van 21 mei 2024 is verweerder daarbij gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is kind van een ouder die als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire is aangemerkt. Verweerder heeft eiser ambtshalve een tegemoetkoming toegekend van € 10.000,- op grond van de kindregeling in de Wht. [1]
Wat stelt eiser in beroep?
3. Verweerder heeft de door eiser geleden schade niet gecompenseerd, maar alleen een bedrag uitgekeerd als steun in de rug. Dat is onterecht. Ook een kind moet alle door de kinderopvangtoeslagaffaire veroorzaakte schade vergoed kunnen krijgen. Dat recht mag niet worden beperkt tot de gedupeerde ouders en hun partners, gezien de bedoelingen van de hersteloperatie. Het maximeren van tegemoetkomingen onder de kindregeling is bovendien onrechtmatig wegens strijd met de wettelijke schadevergoedingsregels uit het civiele recht.
3.1.
Subsidiair doet zich een onbillijkheid van overwegende aard voor, die maakt dat in afwijking van de kindregeling een hoger bedrag moet worden uitgekeerd. Ten onrechte heeft verweerder geen rekening gehouden met eisers persoonlijke omstandigheden. Verweerder heeft vooringenomen gehandeld. Door bij voorbaat aan te geven dat niet van het wettelijk maximum kan worden afgeweken, wordt het horen in bezwaar zinledig gemaakt en een effectieve rechtsbescherming aan eiser onthouden, in strijd met de bedoelingen van de wetgever.
3.2.
Verder heeft verweerder nagelaten de op zaak betrekking hebbende stukken in bezwaar aan eiser te verstrekken, waaronder het persoonlijk dossier van de ouders.
3.3.
Eiser verzoekt tot slot om vergoeding van schade.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Hoogte van de tegemoetkoming
4. Een kind van een aanvrager van kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor een herstelmaatregel, krijgt een tegemoetkoming op grond van de Wht. [2] Als het kind op 1 juli 2023 ten minste achttien jaar is, bedraagt de tegemoetkoming € 10.000,-. [3]
5. De rechtbank begrijpt eisers betoog zo, dat zijn persoonlijke omstandigheden een reden vormen om in afwijking van de Wht een hoger bedrag toe te kennen – anders handelt verweerder in strijd met het evenredigheidsbeginsel, dan wel met andere beginselen van behoorlijk bestuur. Bovendien kan het niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest om minder te vergoeden dan waarop het civiele schadevergoedingsrecht aanspraak zou geven.
5.1.
De rechtbank ziet geen ruimte voor de door eiser gewenste afwijking van de wet. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
5.2.
Een wet kan in beginsel niet worden getoetst aan een rechtsbeginsel of aan ongeschreven recht. Alleen bij hoge uitzondering kan daarvoor ruimte bestaan. Daarvoor is vereist dat zich bijzondere omstandigheden voordoen, waarmee de wetgever geen rekening heeft gehouden en die maken dat toepassing van de wet in strijd komt met een rechtsbeginsel of ongeschreven recht. Dat doet zich hier niet voor. De wetgever heeft de tegemoetkoming onder de kindregeling alleen bedoeld als steun in de rug, zodat een nieuwe start kan worden gemaakt. Uitdrukkelijk is bij de totstandkoming van de kindregeling overwogen, dat de regeling niet is bedoeld om schade of schulden te compenseren. [4] De wetgever heeft tegemoetkomingen op grond van de kindregeling dus een plaats willen geven die los staat van het civiele schadevergoedingsrecht. Het civiele schadevergoedingsrecht verzet zich daar ook niet tegen. Verder is niet gebleken van persoonlijke omstandigheden aan de kant van eiser die zo bijzonder of schrijdend zijn, dat van de wet moet worden afgeweken.
6. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder de hardheidsclausule niet hoefde toe te passen. In bijzondere situaties kan worden afgeweken van de bepalingen die expliciet in de hardheidsclausule zijn genoemd. [5] De bepaling die de hoogte van tegemoetkomingen onder de kindregeling vaststelt, [6] is niet in de hardheidsclausule genoemd. Daarom is de hardheidsclausule hier niet van toepassing.
7. Verder is niet gebleken van vooringenomenheid bij de totstandkoming van het bestreden besluit. Verweerder heeft de bepalingen van de Wht zorgvuldig en correct toegepast. In een zaak als deze, waarin wordt opgekomen tegen de hoogte van een wettelijk gefixeerde tegemoetkoming, is het onvermijdelijk dat de discussie in bezwaar een beperkt bereik heeft. Dat verweerder hierop heeft gewezen, getuigt niet van vooringenomenheid en ontneemt eiser geen rechtsbescherming.
8. Het is niet gebleken dat eiser zaakstukken zijn onthouden die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van zijn bezwaar en beroep. Voor zover eiser opkomt tegen verweerders afwijzing van het verzoek om inzage in de dossiers van de ouders, betreft dat een afzonderlijk besluit op grond van artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming. De rechtbank laat dit aspect dus buiten beschouwing.
Verzoek om schadevergoeding
9. De rechtbank wijst het schadevergoedingsverzoek af. De rechtbank legt hierna uit waarom dat zo is.
9.1.
De rechtbank is bevoegd om te oordelen over de vergoeding van schade, die het gevolg is van onrechtmatige besluiten en andere onrechtmatige handelingen waartegen beroep open staat bij de bestuursrechter. [7]
9.2.
Eiser heeft gesteld schade te hebben geleden als gevolg van ‘onrechtmatige beschikkingen’, maar heeft die schade niet onderbouwd.
Op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn bestaat aanspraak, als de termijn voor de procedure als geheel is overschreden. Die termijn is bij beroepsprocedures voor de rechtbank twee jaar. De termijn loopt vanaf het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift heeft ontvangen, tot de datum van de uitspraak. Het bezwaarschrift dateert van 1 maart 2024. De redelijke termijn is dus nog niet verstreken.
De rechtbank wijst het schadeverzoek in zoverre dus af.
9.3.
Ten aanzien van de overige schade die eiser stelt te hebben geleden, is de rechtbank niet bevoegd.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond en het bestreden besluit blijft in stand.
11. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, voor zover het gaat om schade als gevolg van onrechtmatige beschikkingen en wegens overschrijding van de redelijke termijn. Voor zover het schadevergoedingsverzoek betrekking heeft op overige schade, verklaart de rechtbank zich onbevoegd.
12. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het schadevergoedingsverzoek af, voor zover is verzocht om vergoeding van schade die het gevolg is van onrechtmatige beschikkingen en overschrijding van de redelijke termijn;
- verklaart zich voor het overige onbevoegd om van het schadevergoedingsverzoek kennis te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Afdeling 2.2 van de Wht.
2.Op grond van artikel 2.10 van de Wht.
3.Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder e van de Wht.
4.Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 36 151, nr. 3, blz. 31.
5.Artikel 9.1 van de Wht.
6.Artikel 2.12 van de Wht.
7.Artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht.