ECLI:NL:RBDHA:2025:5729

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
25-2320
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder bestuursdwang voor zalencentrum in Rijswijk

Op 8 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening van [bedrijf] B.V. tegen een last onder bestuursdwang opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk. De last onder bestuursdwang was opgelegd vanwege 19 overtredingen van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) met betrekking tot brandveiligheid in het pand van verzoekster. Verzoekster verzocht om een voorlopige voorziening omdat zij het niet eens was met de opgelegde last en stelde dat zij inmiddels aan de meeste eisen had voldaan, behalve aan de formele gebruiksmelding. De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoekster afgewogen tegen het algemeen belang van brandveiligheid en heeft geoordeeld dat er spoedeisend belang aanwezig was. De voorzieningenrechter heeft besloten dat het zalencentrum voor een periode van acht weken mag worden geëxploiteerd, mits het gebruik beperkt blijft tot bruiloften en het aantal aanwezigen per zaal niet hoger is dan in de ontheffing van 28 januari 2025 is toegestaan. Tevens is het college veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/2320

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 april 2025 in de zaak tussen

[bedrijf] B.V., in [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. B.J.W. Walraven),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, het college

(gemachtigde: mr. M. Buitenhuis).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de verzoekster door het college opgelegde last onder bestuursdwang ten aanzien van het pand gelegen aan de [adres] in [plaats] . Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft en weegt de belangen tegen elkaar af. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoekster.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 8 juli 2024 heeft het college verzoekster een last onder bestuursdwang opgelegd
.Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Verzoekster heeft hierop gereageerd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] , namens verzoekster, vergezeld door [naam 2] (adviseur) en [naam 3] , de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het college, vergezeld door
[naam 4] , [naam 5] , [naam 6] (toezichthouder VRH), [naam 7] (teammanager Veiligheid, Inspectie en Handhaving), [naam 8] (VRH), [naam 9] (toezichthouder bouw en woningtoezicht) en [naam 10] (inspecteur openbaar gebied).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Feiten en omstandigheden
3.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat de volgende feiten tussen partijen niet betwist zijn. In september 2023 heeft de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) in het pand van verzoekster 19 overtredingen geconstateerd op het gebied van brandveiligheid.
Op 9 november 2023 heeft het college verzoekster een last onder dwangsom opgelegd vanwege deze overtredingen. Verzoekster is hier niet tegen opgekomen, maar heeft evenmin aan de lasten voldaan. Op 8 mei 2024 heeft het college verzoekster een tweede last onder dwangsom opgelegd met een hogere dwangsom en een kortere begunstigingstermijn. Ook tegen dit besluit is verzoekster niet opgekomen en opnieuw heeft zij niet aan de lasten voldaan.
3.2
Op 5 juni 2024 en 12 juni 2024 hebben toezichthouders van de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) een brandveiligheidsonderzoek uitgevoerd in het pand, waarbij is geconstateerd dat de overtredingen, zoals opgenomen in de last onder dwangsom van 8 mei 2024, niet ongedaan waren gemaakt, zodat nog steeds diverse (brandveiligheids)voor-schriften niet werden nageleefd.
3.3
Op 20 juni 2024 heeft het college het voornemen tot het opleggen van een last onder bestuursdwang aan verzoekster bekendgemaakt. Verzoekster heeft hiertegen een zienswijze ingediend.
3.4
Op 1 juli 2024 heeft wederom een controle plaatsgevonden in het pand. Daarbij is gebleken dat nog steeds sprake was van het overtreden van een groot aantal (brand)veiligheidsvoorschriften, terwijl er nog steeds feesten en evenementen in de diverse zalen werden gehouden. Daardoor was sprake van een zeer brandonveilige situatie en grote risico’s voor de bezoekers. De bevindingen van deze en eerdere controles zijn weergegeven in het opnamerapport van de VRH van 1 juli 2024.
3.5
In het bestreden besluit van 8 juli 2024 heeft het college verzoekster een last onder bestuursdwang opgelegd vanwege 19 overtredingen van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), die geconstateerd zijn in het pand. Het betreft onder meer het ontbreken van een gebruiksmelding en een ontruimingsplan, alsmede gebreken aan de brandmeld- en ontruimingsalarminstallatie, de noodverlichting, blusmiddelen, de vluchtwegaanduiding en de vrije toegankelijkheid van vluchtwegen.
De last strekt ertoe dat de overtredingen binnen één week beëindigd dienen te worden en worden gehouden. Indien dit niet of niet tijdig gebeurt, zal door middel van toepassing van bestuursdwang het volledige gebruik van de vijf zalen worden beëindigd. Verzoekster kan de toepassing van bestuursdwang voorkomen door zelf het gebruik van de zalen te staken en gestaakt te houden dan wel door de geconstateerde overtreding te beëindigen.
3.6
Op 18 juli 2024 heeft het college, naar aanleiding van een op 16 juli 2024 gehouden brandveiligheidsonderzoek in het pand, onder voorwaarden een ontheffing verleend van de beperking van het gebruik van de Gouden Zaal tot 1 september 2024.
Op 15 augustus 2024 heeft het college op verzoek van verzoekster en na een nieuw brandveiligheidsonderzoek onder voorwaarden een ontheffing verleend van de beperking van het gebruik van de Gouden Zaal en de Zilveren Zaal tot 1 december 2024.
3.7
Op 20 september 2024 heeft het college op verzoek van verzoekster en na een nieuw brandveiligheidsonderzoek onder voorwaarden een ontheffing verleend van de beperking van het gebruik van de Metropoolzaal tot 1 december 2024.
Op 10 oktober 2024 zijn de voorwaarden, waaronder de ontheffing van 15 augustus 2024 is verleend, aangepast.
Op 4 december 2024 heeft het college op verzoek van verzoekster en na een nieuw brandveiligheidsonderzoek onder voorwaarden een ontheffing verleend van de beperking van het gebruik van de Gouden Zaal, de Zilveren Zaal, de Metropoolzaal, de Paleiszaal en de Spiegelzaal tot 1 februari 2025.
3.8
Op 24 november 2024 heeft verzoekster een melding brandveilig gebruik van het pand ingediend bij het college. In een brief van 10 december 2024 heeft het college verzoekster meegedeeld dat de melding niet is geaccepteerd, omdat die onvolledig is. Hieraan ligt een advies van de VRH van 2 december 2024 ten grondslag.
3.9
Op 28 januari 2025 heeft het college naar aanleiding van een verzoek van verzoekster onder voorwaarden een ontheffing verleend van de beperking van het gebruik van de Gouden Zaal, de Zilveren Zaal de Metropoolzaal, de Paleiszaal en de Spiegelzaal tot 1 april 2025. Hierin zijn als voorwaarden gesteld:
- de Gouden Zaal mag worden gebruikt tot een maximum van 200 personen, inclusief personeel;
- de Zilveren Zaal mag worden gebruikt tot een maximum van 475 personen, inclusief personeel;
- de Metropoolzaal mag, zonder gerealiseerde brandcompartimenten tussen de opslag en bijeenkomstzaal, worden gebruikt tot een maximum van 798 personen, inclusief personeel. Wanneer de brandcompartimenten zijn gerealiseerd tussen de opslag en bijeenkomstzaal, mag de Metropoolzaal worden gebruikt tot een maximum van 1050 personen, inclusief personeel;
- de Spiegelzaal mag worden gebruikt tot een maximum van 350 personen, inclusief personeel;
- de Paleiszaal mag worden gebruikt tot een maximum van 550 personen, inclusief personeel.
3.1
Op 19 maart 2025 heeft verzoekster een nieuwe ontheffing aangevraagd.
3.11
Toezichthouders hebben op 23 maart 2025 vastgesteld dat tijdens een feest in het pand tussen de 2.000 en 2.500 personen aanwezig waren, waarvan ongeveer 1.500 in de Metropoolzaal. Hetgeen aanzienlijk meer is dan de 798 personen die op grond van de ontheffing van 28 januari 2025 in de Metropoolzaal aanwezig mochten zijn. Omdat de voorwaarden die aan die ontheffing waren verbonden tijdens het feest op 23 maart 2025 niet zijn nageleefd, heeft het college de ontheffing op 25 maart 2025 per direct ingetrokken en verlening van een nieuwe ontheffing geweigerd. Het college heeft in het besluit van 25 maart 2025 tevens aangegeven dat hiermee per direct wordt teruggevallen op de last onder bestuursdwang van 8 juli 2024.
Procedurele aspecten
4. Ter zitting is met partijen besproken en door verzoekster bevestigd dat als gevolg van het intrekken van de ontheffing van 28 januari 2025 en de weigering om een nieuwe ontheffing te verlenen op dit moment alleen de last onder bestuursdwang van 8 juli 2024 aan de orde is.
Spoedeisend belang
5. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster ervoor heeft gekozen om zelf uitvoering te geven aan de opgelegde last door de betreffende zalen niet te gebruiken. Feitelijke toepassing van bestuursdwang door het college was daarom niet noodzakelijk, maar is nog steeds mogelijk. Gelet daarop en nu verzoekster door de sluiting van de zalen haar bedrijf feitelijk niet meer kan uitoefenen is naar het oordeel van de voorzieningenrechter spoedeisend belang aanwezig.
Toetsingskader
6.1
Ingevolge artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet (Ow) worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving zijnde bouwactiviteiten, sloopactiviteiten en het gebruik en het in stand houden van bouwwerken. Deze regels staan in het Bbl.
6.2
Op grond van artikel 6.7, eerste lid, van het Bbl is het niet toegestaan een bouwwerk te gebruiken zonder gebruiksmelding. Uit artikel 6.7, eerste lid, Bbl volgt dat het verboden is een bouwwerk te gebruiken zonder dit ten minste vier weken voor het begin van het gebruik van het bouwwerk te melden.
6.3
Ingevolge artikel 6.8, eerste lid, van het Bbl wordt een gebruiksmelding ondertekend en bevat deze de in deze bepaling nader genoemde gegevens en bescheiden, waaronder een situatieschets van het bouwwerk.
Is sprake van een overtreding?
7.1
In het bestreden besluit is overwogen dat het pand ten tijde van het bestreden besluit op 19 punten niet voldeed aan de eisen van het Bbl.
7.3
Gelet daarop was het college bevoegd handhavend op te treden en verzoekster de betreffende last onder bestuursdwang op te leggen.
Beginselplicht tot handhaving
8. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
Bijzondere omstandigheden?
9.1
Verzoekster betoogt dat het vasthouden aan de last onder bestuursdwang thans onevenredig is. Feitelijk zijn alle brandveiligheidsvoorzieningen inmiddels getroffen. Alleen het formele sluitstuk, zijnde de gebruiksmelding, ontbreekt nog. Deze is bovendien op 31 maart 2025 opnieuw ingediend. Het is haar niet duidelijk wat er niet juist was aan de voorgaande gebruiksmelding en haar behoort de kans gegeven te worden om eventuele onvolkomenheden te verhelpen zonder dat daar dergelijke vergaande consequenties aan verbonden worden zoals sluiting van de zalen.
9.2
Volgens het college zijn er geen bijzondere omstandigheden die maken dat handhavend optreden onevenredig is dan wel inmiddels is geworden. Er bestaat geen concreet zicht op legalisatie, omdat de in het Bbl opgenomen eisen ten aanzien van het brandveilig gebruik van bestaande bouwwerken minimumeisen zijn. Het Bbl kent geen ontheffingsmogelijkheden van de geconstateerde overtredingen.
Verder is in het bestreden besluit overwogen dat het college geen andere bijzondere omstandigheden bekend zijn op grond waarvan van handhaving moet worden afgezien. Het college heeft de belangen van verzoekster afgewogen tegen het algemeen belang en het belang van de gebruikers van de zalen. De belangen van verzoekster, die zijn gelegen in het (laten) verhuren en/of (laten) gebruiken van zalen voor evenementen en andere activiteiten, wegen volgens het college echter niet op tegen het algemeen belang om geldende regels te handhaven en het voorkomen van een (brand) gevaarlijke omgeving voor de gebruikers van zalen. Bovendien is verzoekster al gedurende enige tijd van de overtredingen op de hoogte. Dit heeft verzoekster er niet toe gebracht om de overtredingen te beëindigen of daarmee een noemenswaardige aanvang te maken.
9.3
De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat sinds de totstandkoming van de last onder bestuursdwang aan alle onderdelen van de last is voldaan behalve voor zover die ziet op het ontbreken van een juiste en volledige melding brandveilig gebruik, hetgeen een overtreding oplevert van de artikelen 6.7 en 6.8 van het Bbl. Niet gebleken is dat inmiddels op dat punt sprake is van concreet zicht op legalisatie. Uit de beoordeling van de op 24 november 2024 ingediende gebruiksmelding blijkt dat het opgegeven aantal personen voor de Metropoolzaal volgens de VRH hoger is dan toelaatbaar op basis van opvang en doorstroomcapaciteitsberekening. Ook ontbreekt nog een plattegrond met bepaalde gegevens over hang- en sluitwerk en plaatsaanduiding van de oriëntatieverlichting en ontbreekt de aard en plaats van het aspiratiesysteem in bepaalde ruimtes. Ter zitting is toegelicht dat de brandcompartimentering wat betreft de Metropoolzaal op de ingediende tekening niet overeenkomt met de werkelijke indeling en dat de Metropoolzaal te groot is om te voldoen aan de eisen voor brandcompartimentering. Deze problemen zijn ook met de laatste melding niet opgelost.
9.4
Ook overigens is naar voorlopig oordeel niet gebleken dat oplegging van de last onder bestuursdwang onevenredig is. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat van een exploitant mag worden verwacht dat pas tot exploitatie van een zalencentrum wordt overgegaan wanneer is voldaan aan alle eisen op het gebied van brandveiligheid. Verder mag worden verwacht dat de exploitant van het zalencentrum ook daarna uit eigen beweging blijft voldoen aan de actuele eisen van brandveiligheid. Het doen van een melding brandveilig gebruik is daar een belangrijk onderdeel van.
Begunstigingstermijn
10. Voor zover verzoekster aanvoert dat de gestelde begunstigingstermijn onredelijk kort is, volgt de voorzieningenrechter dat niet. Aan het college komt beslisruimte toe bij het bepalen van de lengte van een begunstigingstermijn. Het is vaste rechtspraak dat de begunstigingstermijn moet zijn afgestemd op de duur die nodig is om de overtreding te beëindigen. Het uitgangspunt is dat deze niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen [1] . De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster in het bestreden besluit is gelast om het gebruik van vijf zalen, waar de overtredingen geconstateerd zijn, te staken en gestaakt te houden. Niet valt in te zien dat het verzoekster onmogelijk was om daaraan te voldoen, zoals ook direct na 8 juli 2024 en opnieuw na 25 maart 2025 is gebleken. Het college heeft in dat kader mogen meewegen dat de overtredingen naar hun aard ernstig zijn en voor een acuut zeer onveilige situatie op het gebied van brandveiligheid zorgen en dat verzoekster al twee keer door middel van een last onder dwangsom met een begunstigingstermijn de gelegenheid was geboden om de geconstateerde overtredingen te beëindigen. Dat verzoekster van deze termijnen geen gebruik heeft gemaakt komt voor haar eigen rekening en risico.
Tussenconclusie
11. Het college heeft naar voorlopig oordeel de last onder bestuursdwang in redelijkheid kunnen opleggen op 8 juli 2024. Het bestreden besluit zal dan ook bij de heroverweging in bezwaar naar verwachting in stand kunnen blijven.
Belangenafweging
12.1
Gelet op de specifieke omstandigheden van het geval ziet de voorzieningenrechter echter aanleiding een belangenafweging te maken naar aanleiding van de huidige situatie. Daarbij is van belang dat verzoekster bijna alle gebreken heeft hersteld, bereid is haar gebruik van de zalen te beperken en bezig is het resterende gebrek te herstellen. Daarnaast zullen in dit geval niet alleen verzoekster, maar ook diverse derden ernstig worden getroffen door sluiting van alle zalen.
12.2
In de periode van 18 juli 2024 tot 25 maart 2025 zijn ontheffingen verleend van het verbod om het zalencentrum te gebruiken. Daarbij is in de laatste ontheffing van 28 januari 2025 een maximum gesteld aan het aantal personen per zaal. Ter zitting is door de VRH aangegeven dat op deze wijze sprake is van een toereikend veiligheidsniveau.
Vaststaat dat op 23 maart 2025 bijna twee keer zo veel mensen in de Metropoolzaal aanwezig waren dan op grond van de ontheffing van 28 januari 2025 was toegestaan en dat om deze reden de ontheffing is ingetrokken en voor de toekomst is geweigerd. Ter zitting is door verzoekster betoogd dat zij werd overvallen door de enorme toeloop van mensen en haar aantal beveiligers niet tijdig kon opschalen. Verder is ter zitting door de VRH toegelicht dat een belangrijk probleem met de meldingen brandveilig gebruik is dat juist de omvang van de Metropoolzaal van 2500 m² niet voldoet aan de eis van één brandcompartiment van maximaal 2000 m². Gebleken is dat dit niet met een andere indeling kan worden verholpen, maar dat er maatregelen mogelijk zijn om een gelijkwaardig beschermingsniveau te bewerkstelligen. Verzoekster heeft verklaard daarmee bezig te zijn, maar dat haar dit ongeveer twee maanden zal kosten. Zij is bereid het aantal aanwezigen per zaal te beperken tot de in de ontheffing van 28 januari 2025 genoemde aantallen en het type gebruik te beperken tot alleen bruiloften. Onder deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter geen concreet risico aanwezig dat het in de ontheffing van 28 januari 2025 gestelde maximum aantal bezoekers per zaal in de nabije toekomst zal worden overschreden. Ter voorlichting van partijen voegt de voorzieningenrechter hieraan toe dat, nu het gaat om het beëindigen van een overtreding de in het Bbl genoemde termijn van vier weken hier niet aan de orde is. Het college dient op de melding te beslissen en kan de daarvoor benodigde tijd niet aan verzoekster tegenwerpen. Verzoekster dient zich te realiseren dat het hier geen aanvraag betreft, maar het beëindigen van een overtreding, zodat zij ervoor zorg dient te dragen zelf alle benodigde deskundigheid in te schakelen en een volledige en correcte melding in te dienen.
12.3
Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter, alle belangen tegen elkaar afwegend, aanleiding om de voorlopige voorziening te treffen dat voor een periode van acht weken na de datum van deze uitspraak het zalencentrum mag worden geëxploiteerd. Daarbij dient verzoekster zich te houden aan de maximumaantallen voor aanwezigen per zaal zoals genoemd in de ontheffing van 28 januari 2025. Voorts dient het gebruik van de zalen te worden beperkt tot bruiloften.

Conclusie en gevolgen

13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening zoals vermeld onder overweging 12.3. Indien en zodra verzoekster zich niet houdt aan de aan de voorlopige voorziening verbonden voorwaarden, staat het het college vrij om de voorzieningenrechter om opheffing van de voorlopige voorziening te vragen.
14. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat het college het griffierecht moet vergoeden en dat verzoekster ook een vergoeding krijgt van haar proceskosten, omdat het verzoek wordt toegewezen.
Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe;
- treft de voorlopige voorziening dat voor een periode van acht weken na de datum van deze uitspraak het zalencentrum mag worden geëxploiteerd met daarbij per zaal een maximum aantal aanwezigen zoals genoemd in de ontheffing van 28 januari 2025. Het gebruik van de zalen is beperkt tot bruiloften;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 385,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2025
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van