Op 20 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak betreffende de voortzetting van een crisismaatregel op basis van artikel 7:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had op 17 maart 2025 een verzoek ingediend om de crisismaatregel, die op 14 maart 2025 was genomen, te verlengen. Betrokkene, geboren in 1996 en woonachtig in Duitsland, was op dat moment verblijvend in een accommodatie in Nederland. Tijdens de mondelinge behandeling werd betrokkene bijgestaan door zijn advocaat, mr. B.F. van Es, en een telefonische tolk. De arts die betrokkene had onderzocht, bevestigde dat betrokkene in een verwarde toestand was aangetroffen, maar na behandeling met olanzepine vertoonde hij minder achterdocht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene geen gevaar meer vormt voor zichzelf of anderen en dat er alternatieve behandelopties beschikbaar zijn in Duitsland. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake meer was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, wat een vereiste is voor de voortzetting van de crisismaatregel. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel afgewezen. De beschikking is uitgesproken door mr. H.J.M. Bellekom, met mr. A. Laverman als griffier, en is vastgesteld op 31 maart 2025. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.