Uitspraak
1.De procedure
- de conclusie van antwoord van 24 december 2024 met producties 1 tot en met 11.
2.De feiten
3.Het geschil
- te verklaren voor recht dat sprake is van een huurovereenkomst tussen partijen uit hoofde waarvan [gedaagde] een borg van € 3.000,-- en een bedrag van € 1.500,-- per maand aan [eiser] verschuldigd is;
- de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden dan wel voor recht te verklaren dat deze is geëindigd;
- [gedaagde] te veroordelen een bedrag van € 21.750,-- aan achterstallige borg en huur te betalen aan [eiser] ;
- te verklaren voor recht dat geen sprake is van een huurovereenkomst tussen partijen, zodat [gedaagde] zonder recht en titel in het gehuurde verblijft en jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld en schadeplichtig is;
- [gedaagde] te veroordelen een bedrag van € 21.750,-- aan schadevergoeding te betalen aan [eiser] , gelijk aan de door [gedaagde] verschuldigde achterstallige borg en huur;
- de gebruiksovereenkomst te ontbinden dan wel voor recht te verklaren dat deze is geëindigd;
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 21.750,-- aan gebruiksvergoeding;
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 902,50 aan buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding;
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een gebruiksvergoeding van
4.De beoordeling
Van een gebruiksovereenkomst is dus in ieder geval geen sprake.” En: “
Vanwege de hoogte van de vergoeding kan geen sprake zijn van een gebruiksovereenkomst.” [eiser] heeft wat zijn meer subsidiaire vorderingen betreft dan ook niet aan zijn stelplicht voldaan. Zijn stellingen (van een gebruiksovereenkomst is geen sprake) staan immers haaks op wat hij vordert voor recht te verklaren (tussen partijen bestaat een gebruiksovereenkomst). Ook deze vorderingen worden daarom afgewezen. Dat geldt ook voor de primaire en subsidiaire vorderingen die strekken tot het toekennen van een gebruiksvergoeding na 31 januari 2025.