ECLI:NL:RBDHA:2025:5688

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
NL25.13521
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. De eiser, een Algerijnse man, heeft tegen het besluit van 22 maart 2025 beroep ingesteld, waarbij de minister de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 heeft opgelegd. De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2025 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat de minister voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waarbij het risico op onttrekking aan het toezicht door de eiser werd benadrukt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de niet betwiste zware gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn, en dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat een lichter middel niet effectief zou zijn. De eiser heeft geen identiteitsdocument en is niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen, wat bijdraagt aan het risico op onttrekking.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 3 april 2025, en er kan binnen één week na bekendmaking hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.13521
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. S.J. van der Woude),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I. Zyad. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1993.
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten
of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist de lichte gronden onder 4c en 4d. De rechtbank is van oordeel dat de niet betwiste zware gronden onder 3a, 3b, 3c en 3i feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, omdat hieruit een risico op onttrekking aan het toezicht blijkt. De rechtbank laat de door eiser betwiste gronden om die reden verder onbesproken.
Lichter middel
4. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Hiertoe voert eiser aan dat de minister had moeten meewegen dat dit eisers eerste keer in bewaring is, dat hij niet eerder in een uitzettingstraject heeft gezeten en traceerbaar is omdat hij verblijft in de [verblijfplaats] te [plaats] . Binnen deze opvang krijgt eiser ook € 300,- per maand. Op de zitting heeft eiser zelf ook nog gewezen op zijn medische situatie. Dit alles in samenhang bezien had de minister een lichter middel aan eiser moeten opleggen.
5. De rechtbank oordeelt dat de minister in de maatregel uitgebreid en voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Eiser staat niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP), heeft geen identiteitsdocument en heeft onvoldoende eigen middelen. Daarbij is eiser eerder met onbekende bestemming vertrokken en verklaart hij in het gehoor bij inbewaringstelling niet te willen meewerken aan zijn vertrek. Een lichter middel kan enkel opgelegd worden als dit ook daadwerkelijk kan leiden tot de uitzetting van eiser, daarvan is gelet op het vorenstaande geen sprake. Uit de gronden van de maatregel en de motivering daarvan volgt dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat en dat een lichter middel niet effectief zal zijn. De minister heeft de medische situatie van eiser ook voldoende meegenomen in zijn besluit en terecht geconcludeerd dat eiser niet detentieongeschikt is. De medische zorg in het detentiecentrum is gelijkwaardig aan de zorg in de vrije maatschappij. De beroepsgronden slagen niet.

Ambtshalve toetsing

6. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 april 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.