ECLI:NL:RBDHA:2025:5687

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
NL25.10728
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met betrekking tot Ghanese eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de Minister van Asiel en Migratie aan een Ghanese eiser was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de minister stelde dat de bewaring noodzakelijk was voor de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van de eiser. De eiser, die van Ghanese nationaliteit is en in 1988 is geboren, heeft tegen het besluit van de minister beroep ingesteld, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding indiende. Tijdens de zitting op 31 maart 2025 was de eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet heeft voldaan aan de informatieplicht uit artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit, omdat de eiser niet in een voor hem begrijpelijke taal was geïnformeerd over de redenen van zijn inbewaringstelling. Ondanks dit gebrek oordeelde de rechtbank dat de belangen van de minister bij de maatregel van bewaring zwaarder wogen dan de geschonden belangen van de eiser. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10728
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Akkas),

en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevr. Mensah. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Ghanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1988.
Artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit
2. Eiser stelt dat de minister heeft gehandeld in strijd met de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb). De minister heeft immers nagelaten om hem bij de uitreiking van het bestreden besluit schriftelijk, in een taal die hij begrijpt, op de hoogte te brengen van de gronden van de bewaring, de openstaande rechtsmiddelen en het recht op rechtsbijstand. Eiser heeft namelijk een vertaling van de maatregel in de Engelse en Nederlandse taal uitgereikt gekregen. Hij is deze twee talen onvoldoende machtig. Eiser spreekt en leest in de taal Twi. Er is bij de uitreiking niet toegelicht waarom eiser geen folder in de taal Twi kreeg. Eiser meent dat sprake is van een gebrek en dat de belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen.
3. De rechtbank oordeelt dat uit het dossier niet blijkt dat de minister de voorschriften van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb, in acht heeft genomen. Eiser is niet
schriftelijk, in een voor hem begrijpelijke taal geïnformeerd over de redenen van zijn inbewaringstelling. Daarom is er sprake van een gebrek bij de oplegging van de maatregel van bewaring. Dit gebrek maakt de inbewaringstelling echter pas onrechtmatig, als de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De rechtbank overweegt in dat verband dat eiser direct voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring en in het bijzijn van een tolk in de taal Twi is medegedeeld op welke gronden de maatregel zal worden opgelegd. Dit blijkt uit het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring.
Ook is hem meegedeeld dat hij recht heeft op consulaire bijstand. Verder heeft hij gebruik gemaakt van gratis rechtsbijstand en is namens hem tijdig beroep ingesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is het geconstateerde gebrek niet dermate ernstig, dat dit zwaarder weegt dan de belangen van de minister bij de maatregel van bewaring. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de maatregel van bewaring hierom onrechtmatig te achten. De beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser alle zware en lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd heeft betwist. Ook stelt de rechtbank vast dat de minister ter zitting de zware grond onder 3i heeft laten vallen. Eiser stelt ten aanzien van de zware grond onder 3a dat deze grond aan iedere asielzoeker kan worden tegengeworpen. Ten aanzien van de zware grond onder 3b stelt eiser dat hij asiel wilde aanvragen. Het heeft enige tijd geduurd voordat eiser zich ook daadwerkelijk heeft gemeld voor een asielaanvraag, maar hij heeft dit wel kenbaar gemaakt.
6. De rechtbank oordeelt dat de minister de zware gronden onder 3a en 3b aan de maatregel van bewaring ten grondslag mocht leggen. Eiser is niet op de voorgeschreven wijze Europa en dus ook Nederland binnengekomen. Hij is zonder identiteitsdocumenten Europa binnengereisd. Eiser heeft één jaar in Nederland verbleven voordat hij zich heeft gemeld om een asielaanvraag in te dienen. Hiermee heeft hij zich dus één jaar onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen. Deze gronden zijn feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt niet.
7. De twee zware gronden onder 3a en 3b zijn voldoende om de maatregel te kunnen dragen. De rechtbank laat de overige door eiser betwiste gronden om die reden verder onbesproken.
Lichter middel
8. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Hiertoe voert eiser aan dat door de minister ten onrechte is aangenomen dat hij niet wil meewerken aan zijn terugkeer. Hij heeft in zijn strafrechtelijk traject, voorafgaand aan de vreemdelingendetentie, al kenbaar gemaakt dat hij asiel wil aanvragen. Eenmaal bij de vreemdelingenpolitie werd aan eiser gecommuniceerd dat zij van plan waren om hem een vertrektermijn te bieden om Nederland te verlaten. Dit is ook zo aan de gemachtigde van eiser toegezegd. Vervolgens is aan eiser geen vertrektermijn geboden maar is aan hem een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. De maatregel van bewaring is een ultimum remedium en is volgens eiser niet nodig. Hij vraagt voor de eerste keer asiel aan en heeft geen antecedenten. De minister had eiser de gelegenheid moeten geven om zijn asielprocedure in vrijheid af te wachten.
9. De rechtbank stelt vast dat bovenaan pagina 2 van het verslag van het gehoor voor inbewaringstelling van 6 maart 2025 staat dat wordt medegedeeld door de medewerker van de vreemdelingenpolitie “Ik ben van plan u een Terugkeerbesluit op te leggen.”. Met de woorden “van plan” wordt geen toezegging gedaan. Eiser is vervolgens uitgebreid gehoord. Het is niet opmerkelijk dat de minister na een uitgebreid gehoor tot een andere beoordeling komt dan voorafgaand aan het gehoor de insteek was. Het gehoor is juist bedoeld om nadere informatie over de situatie van eiser te verkrijgen. Dat aan de gemachtigde is toegezegd dat aan eiser alleen een terugkeerbesluit zou worden opgelegd blijkt niet uit de stukken en is door eiser ook niet nader onderbouwd.
10. De rechtbank oordeelt verder dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel en de motivering daarvan blijkt al dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Een lichter middel wordt opgelegd met het oog op de bewerkstelliging van de terugkeer van een vreemdeling. Aan het feit dat eiser in zijn gehoor voor inbewaringstelling op 6 maart 2025 heeft verklaard dat hij niet bereid is om Europa vrijwillig te verlaten en terug te keren naar Ghana, heeft de minister terecht de conclusie verbonden dat eiser niet zal meewerken aan zijn terugkeer. Daarbij geldt dat eiser al langere tijd illegaal in Nederland heeft verbleven, geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en niet beschikt over een geldig identiteitsdocument en geld. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

11. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.

Conclusie

12 Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 april 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.