ECLI:NL:RBDHA:2025:5683

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
NL25.13344
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan een Algerijnse eiser. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, en de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. S. Oukil, heeft betoogd dat de minister onvoldoende gronden had voor de maatregel van bewaring en dat er lichter middelen beschikbaar waren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minister voldoende gemotiveerd had dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond, vooral gezien de eerdere illegale terugkeer van de eiser naar Nederland na een overdracht aan Duitsland. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de minister voortvarend handelde in de overdracht van de eiser naar Duitsland, en dat er geen onrechtmatigheid was in de maatregel van bewaring. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter N.M. Spelt en is openbaar gemaakt op 4 april 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.13344
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Oukil),

en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 19 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I. Zyad. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1997.
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en
nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist de zware gronden onder 3a, 3b en 3d en de lichte gronden onder 4a en 4c. Eiser stelt ten aanzien van de zware grond onder 3a dat de minister deze grond enkel heeft onderbouwd met gegevens over een eerdere periode, maar niets heeft vermeld over de recente binnenkomst van eiser in Nederland. Eiser is van mening dat het nu gaat om de huidige maatregel van bewaring en het dus ook om de recente binnenkomst van eiser in Nederland zou moeten gaan.
4. De rechtbank oordeelt dat de minister de zware grond onder 3a en de niet betwiste zware grond onder 3e aan de maatregel van bewaring ten grondslag mocht leggen. De illegale binnenkomst van eiser in de EU in 2020 is op zich voldoende voor toepassing van de zware grond onder 3a. Maar in de maatregel van bewaring is bovendien meer gemotiveerd dan enkel de illegale binnenkomst in 2020. Er wordt door de minister ook ingegaan op de laatste ontwikkelingen. Eiser is recent, op 13 februari 2025, overgedragen aan Duitsland en na korte tijd weer illegaal terug naar Nederland gekomen. De gronden onder 3a en 3e zijn feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt niet.
5. De twee zware gronden onder 3a en 3e zijn voldoende om de maatregel te kunnen dragen. De rechtbank laat de overige door eiser betwiste gronden om die reden verder onbesproken.
Lichter middel
6. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Hiertoe voert eiser aan dat hij wel terug wil naar Duitsland. Ter zitting voegt eiser hier nog aan toe dat als hij zal worden vrijgelaten, hij niet meer terug zal keren naar Nederland. Hij weet dat dit niet mag.
7. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel en de motivering blijkt al dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Daarbij is eiser na zijn overdracht aan Duitsland op 13 februari 2025 binnen ruim één maand illegaal teruggekeerd naar Nederland. Hij heeft bij zijn terugkeer geen melding gemaakt van zijn verblijf. Ook heeft eiser geen identiteitsdocument en geen middelen van bestaan. De beroepsgrond slaagt niet.

Voortvarend handelen

8. Eiser stelt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de overdracht van eiser. Hiertoe voert eiser aan dat sinds de inbewaringstelling geen of nauwelijks handelingen ten behoeve van zijn overdracht zijn uitgevoerd. Het laatste vertrekgesprek is op de dag van
de zitting 14 dagen geleden en er is geen nieuw overdrachtsbesluit genomen, terwijl dit wel zo in de maatregel van bewaring staat vermeld. Ook is er nog geen claimverzoek aan de Duitse autoriteiten verzonden.
9. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de overdracht van eiser naar Duitsland. Uit het dossier blijkt dat op 20 maart 2025 een vertrekgesprek is gevoerd met eiser. Ter zitting heeft de minister toegelicht dat hij in het systeem ziet dat op 28 maart 2025 een claimverzoek aan de Duitse autoriteiten is gezonden. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de feitelijke juistheid van deze mededeling. Deze handelingen zijn voldoende om de oordelen dat de minister voortvarend werkt aan de overdracht van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

10. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 april 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.