ECLI:NL:RBDHA:2025:5680

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
NL25.13334 NL25.13392
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring van beroep tegen maatregel van bewaring en inreisverbod in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring en een inreisverbod opgelegd aan eiser, een Marokkaanse vreemdeling. De minister van Asiel en Migratie had op 17 maart 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, en tevens een inreisverbod op grond van artikel 66a van dezelfde wet. Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 31 maart 2025 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de minister vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de maatregel van bewaring voldoende heeft gemotiveerd, met verwijzing naar de risico's van onttrekking aan het toezicht. Eiser heeft betoogd dat hij een relatie heeft met een Nederlandse en een kind, en dat hij recht heeft op een lichter middel, zoals een meldplicht, in het kader van het Chavez-Vilchez-arrest. De rechtbank oordeelt echter dat de minister voldoende heeft aangetoond dat de maatregel van bewaring noodzakelijk is en dat de gronden voor de maatregel feitelijk juist zijn. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat hij recht heeft op een lichter middel, en zijn beroep op het Chavez-Vilchez criterium is niet aanvaard.

De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 4 april 2025, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats
Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.13334 en NL25.13392

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Oukil),

en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 17 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Bij besluit van eveneens 17 maart 2025 (het bestreden inreisverbod) heeft de minister aan eiser een inreisverbod op grond van artikel 66a van de Vw opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit en het bestreden inreisverbod beroep ingesteld. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen samen op 31 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I. Zyad. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2007.
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser alle zware en lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd heeft betwist. De minister heeft ter zitting de lichte grond onder 4a laten vallen. Eiser stelt ten aanzien van de zware gronden onder 3a en 3b dat deze aan iedere vreemdeling kunnen worden tegengeworpen. Deze gronden zijn dan ook niet op eiser van toepassing.
4. De rechtbank oordeelt dat de minister de zware gronden onder 3a en 3b aan de maatregel van bewaring ten grondslag mocht leggen. Deze gronden zijn feitelijk juist en in de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd. Eiser heeft niet inhoudelijk gemotiveerd waarom deze gronden niet juist en onvoldoende gemotiveerd zouden zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
5. De twee zware gronden onder 3a en 3b zijn voldoende om de maatregel te kunnen dragen. De rechtbank laat de overige door eiser betwiste gronden om die reden verder onbesproken.
Lichter middel/Chavez-Vilchez
6. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft waarom niet kan worden volstaan met een lichter middel nu eiser zijn relatie met zijn vriendin met de Nederlandse nationaliteit en hun kind van één jaar oud in beroep kenbaar heeft gemaakt. Eiser heeft dit eerder niet genoemd omdat hij niet wist dat dit van belang zou zijn. In beroep heeft eiser foto’s van de identiteitskaarten van zijn vriendin en kind, een schriftelijke verklaring van zijn vriendin, foto’s van eiser samen met zijn vriendin en foto’s van eiser met hun kind overgelegd. Er zijn daarmee voldoende aanknopingspunten om gezinsleven aan te nemen. Hierin ligt volgens eiser een Chavez-Vilchez situatie besloten. Eiser stelt dat hij de kans dient te krijgen om de benodigde documenten te verzamelen en een aanvraag te doen voor toetsing aan het EU-recht op grond van het zogenoemde Chavez-Vilchez criterium. Dit kan volgens eiser makkelijker met een meldplicht. Dat de minister de maatregel van bewaring heeft opgelegd en laat voortduren is onevenredig. Eiser is immers traceerbaar, omdat hij een gezin heeft waar hij bij wil wonen.
7. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel en de motivering blijkt al dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Eisers beroep op het arrest Chavez-Vilchez slaagt ook niet. Eiser heeft in de aan de inbewaringstelling voorafgaande gehoren nooit kenbaar gemaakt dat hij een vriendin en kind zou hebben met de Nederlandse nationaliteit. In het gehoor inbewaringstelling/inreisverbod geeft eiser op de vraag of hij familieleden of kinderen in Nederland of Europa heeft expliciet aan dat hij die niet heeft. De verklaring dat eiser dit vanwege stress zou hebben gezegd is niet afdoende. De schriftelijke verklaring en foto’s die eiser één dag voor de bewaringszitting heeft overgelegd, zijn ook onvoldoende om een Chavez-Vilchez situatie aan te nemen. Eiser heeft tot op heden geen aanvraag Chavez-Vilchez gedaan. De overgelegde schriftelijke verklaring en foto’s zijn geen objectief bewijs van de gestelde relatie en het gestelde vaderschap. Eiser had zijn gestelde vaderschap kunnen onderbouwen met bijvoorbeeld een geboorteakte of een erkenning. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Ook voor zover eiser in het kader van zijn beroep tegen het inreisverbod aanvoert dat dit niet kan worden opgelegd vanwege de gestelde relatie en het gestelde vaderschap, slaagt het beroep om de hiervoor genoemde redenen niet. Eiser heeft verder geen (zelfstandige) gronden naar voren gebracht tegen het inreisverbod.
Ambtshalve toetsing
9. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
10. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 april 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.