ECLI:NL:RBDHA:2025:5679

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
NL25.13228
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan de eiser, een man van Marokkaanse nationaliteit. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, en was ingesteld omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt.

Tijdens de zitting op 31 maart 2025 is de eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat de maatregel van bewaring voor hem een traumatische ervaring was en dat hij niet over voldoende middelen van bestaan beschikte, overwogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, en dat de medische gesteldheid van de eiser niet leidde tot de conclusie dat hij detentieongeschikt was.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het beroep ongegrond was en heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 2 april 2025, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.13228
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. P.R.L.V.M. Kruik),

en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 20 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Hamidi. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1961.
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden onder 3a, 3d en 3i en de lichte gronden onder 4c en 4d heeft betwist. De minister heeft ter zitting de lichte grond onder 4d laten vallen.
4. De rechtbank is van oordeel dat de niet betwiste zware gronden onder 3b en 3c feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, omdat hieruit een risico op onttrekking aan het toezicht blijkt. De rechtbank laat de door eiser betwiste gronden om die reden verder onbesproken.
Lichter middel
5. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Hiertoe voert eiser aan dat de bewaring voor hem een traumatische ervaring is. Hij is 64 jaar oud, heeft langdurig in Nederland verbleven en heeft geen netwerk in Marokko. Eiser heeft veel moeite met de geplande vlucht naar Marokko op 1 april 2025, hij verklaart dat dit zijn dood zou betekenen. Daarbij heeft eiser psychische problemen, maar stukken ter onderbouwing hiervan heeft hij nog niet in zijn bezit.
6. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel en de motivering blijkt al dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Eiser heeft meermalen aangegeven dat hij niet meewerkt aan zijn uitzetting. Verder is de medische gesteldheid van eiser voldoende besproken en meegewogen in de maatregel van bewaring en is niet ten onrechte geconcludeerd dat eiser niet detentieongeschikt is. Ook uit de door de gemachtigde van eiser omcirkelde woorden uit het medisch dossier van eiser blijkt niet dat hij detentieongeschikt is. De medische zorg in het detentiecentrum staat gelijk aan de zorg in de vrije maatschappij. In de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 28 maart 2025 in het kader van het door eiser gemaakte bezwaar tegen de feitelijke uitzetting op 1 april 2025 is ook geoordeeld dat eiser zijn medische klachten niet heeft onderbouwd met medische stukken en er dus geen aanleiding was voor nader onderzoek. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
8. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
02 april 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.