2.1.De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 25 mei 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
3. Eiser is eigenaar van de woning aan de [adres] in [plaats] . Op 25 mei 2022 heeft eiser een omgevingsvergunning aangevraagd voor het legaliseren van de bouwkundige splitsing van de woning in zes zelfstandige woningen.
4. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd vanwege strijd met het bestemmingsplan. Op grond van artikel 25, onder d, van het bestemmingsplan “Het oude centrum (binnenstad)” (het bestemmingsplan) is het namelijk verboden een bestaande woning bouwkundig te splitsen in twee of meer zelfstandige woningen.
Overgangsrecht bestemmingsplan
5. Niet in geschil is dat voorafgaand aan de bouwkundige splitsing geen sprake was van meerdere zelfstandige wooneenheden in de woning. Eiser stelt dat de woning al wel werd gebruikt ten behoeve van kamerverhuur in negen kamers. Hij betoogt dat de omgevingsvergunning dient te worden verleend, omdat de situatie onder het overgangsrecht uit het bestemmingsplan valt en daarmee in overeenstemming is met dat plan.
6. Dit betoog slaagt niet. Het overgangsrecht beschermt het gebruik of de aanwezigheid van bouwwerken die onder het oude bestemmingsplan waren toegestaan en onder het nieuwe bestemmingsplan niet meer zijn toegestaan. Deze situatie doet zich hier niet voor. Niet in geschil is immers dat het pand voorheen niet in strijd was met het toen geldende bestemmingsplan. De bouwkundige splitsing die strijd oplevert met het thans geldende bestemmingsplan, heeft pas plaatsgevonden na inwerkingtreding van het bestemmingsplan in 2017. Reeds daarom is geen sprake van een situatie die onder de beschermende werking van het bouwovergangsrecht valt. Ook het beroep op het gebruiksovergangsrecht baat eiser niet. Voor zover sprake was van kamerverhuur ten tijde van het vorige bestemmingsplan, geldt dat de wijziging van onzelfstandige bewoning van het pand naar zelfstandige bewoning van zes woonstudio’s niet een – op grond van het overgangsrecht vereiste – verkleining van de afwijking van het huidige bestemmingsplan vormt.
7. Het voorgaande betekent dat verweerder terecht heeft aangenomen dat het bouwplan niet voldoet aan het bestemmingsplan.
Afwijking van het bestemmingsplan
8. Verweerder heeft onderzocht of de woningsplitsing vergund kan worden in afwijking van het bestemmingsplan.
9. Uit artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo volgt in welke gevallen verweerder een omgevingsvergunning kan verlenen voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. Daarbij is steeds vereist dat de aangevraagde activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de aan hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
10. Niet in geschil is dat in het onderhavige geval afwijken van het bestemmingsplan niet mogelijk is via de zogenoemde kruimelregeling van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo.
11. Artikel 28.1 van het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het bestemmingsplan. In artikel 28.1, aanhef en onder d, van het bestemmingsplan zijn drie cumulatieve voorwaarden gesteld aan het afwijken van het splitsingsverbod uit artikel 25, onder d, van het bestemmingsplan:
de parkeerdruk in het gebied waarin de te splitsen woning volgens het ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan vigerende Nota Parkeernormen Den Haag opgenomen kaartfragment met Stadsdeel- wijk- en buurtgrenzen is gelegen, bedraagt niet meer dan 90%;
er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het woon- en leefmilieu;
de vloeroppervlakte van de uit deze splitsing ontstane woningen bedraagt ten minste 40 m².