ECLI:NL:RBDHA:2025:5667
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking van beroep tegen besluit verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek van de verzoeker om vergoeding van proceskosten. De verzoeker had een beroep ingediend omdat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning. Op 17 januari 2025 heeft de minister alsnog een besluit genomen, waarna de verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken. Bij deze intrekking heeft de verzoeker verzocht om de minister te veroordelen tot vergoeding van de gemaakte proceskosten. De rechtbank heeft in overweging genomen dat, wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan het beroepschrift, de bestuursrechter het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten van de indiener. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister in deze zaak tegemoet is gekomen aan het beroep van de verzoeker door de aanvraag alsnog in te willigen. De rechtbank heeft vervolgens het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 453,50, waarbij rekening is gehouden met de wegingsfactor van 0,5, gezien de eenvoudige aard van de zaak. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen andere kosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, en is op 27 maart 2025 openbaar gemaakt.