ECLI:NL:RBDHA:2025:5667

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
NL24.51497
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking van beroep tegen besluit verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek van de verzoeker om vergoeding van proceskosten. De verzoeker had een beroep ingediend omdat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning. Op 17 januari 2025 heeft de minister alsnog een besluit genomen, waarna de verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken. Bij deze intrekking heeft de verzoeker verzocht om de minister te veroordelen tot vergoeding van de gemaakte proceskosten. De rechtbank heeft in overweging genomen dat, wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan het beroepschrift, de bestuursrechter het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten van de indiener. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister in deze zaak tegemoet is gekomen aan het beroep van de verzoeker door de aanvraag alsnog in te willigen. De rechtbank heeft vervolgens het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 453,50, waarbij rekening is gehouden met de wegingsfactor van 0,5, gezien de eenvoudige aard van de zaak. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen andere kosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, en is op 27 maart 2025 openbaar gemaakt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51497
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[verzoeker], V-nummer: [V-nummer] , verzoeker
(gemachtigde: mr. J.A. Pieters),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten.
Verzoeker heeft een beroep ingediend, omdat de minister niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van verzoeker voor een verblijfsvergunning (hierna: de aanvraag).
Op 17 januari 2025 heeft de minister alsnog een besluit genomen op de aanvraag.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken. Hij heeft daarbij het verzoek gedaan om de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De minister heeft op het verzoek gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank vindt het in deze zaak niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.1
2. Als een indiener het beroep intrekt, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen aan diens beroepschrift, dan kan de bestuursrechter het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten van de indiener.2
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop, is de minister tegemoetgekomen aan het beroep van verzoeker. De minister heeft de aanvraag van verzoeker namelijk alsnog ingewilligd.
1. Artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, in samenhang met het Besluit Proceskosten bestuursrecht (Bpb).
4. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt de minister in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Volgens het Bpb is dit een vast bedrag, omdat verzoeker een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een verzoek in te dienen. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5, omdat deze zaak van licht gewicht is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in dit geval sprake is van een verzoek tot proceskostenveroordeling, waarbij het – al dan niet in geld uit te drukken – belang beperkt is en de aard van de zaak eenvoudig is. Dat geeft aanleiding om ten aanzien van het in onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb opgenomen gewicht van de zaak één categorie lager te hanteren dan ‘gemiddeld’. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van L.M. Kalkman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
27 maart 2025

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.