In deze zaak heeft verzoeker op 20 januari 2025 beroep ingesteld tegen de afwijzing van de afgifte van een verblijfssticker door de minister van Asiel en Migratie. Op 28 februari 2025 heeft verzoeker het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek, waarop de minister heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van de proceskostenvergoeding.
De rechtbank heeft zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. Verzoeker heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten, bestaande uit de kosten van rechtsbijstand en reiskosten voor een afspraak voor een verblijfsaantekening. De minister verzet zich niet tegen de toewijzing van de proceskostenvergoeding, die is vastgesteld op € 907,-.
De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding toe, maar wijst de vergoeding van de reiskosten af, omdat deze niet onder de proceskosten vallen volgens de geldende regelgeving. Daarnaast moet de minister het door verzoeker betaalde griffierecht van € 194 vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter mr. W.P.C.G. Derksen, in aanwezigheid van griffier mr. S. Berendsen, en is openbaar uitgesproken op 3 april 2025.