In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die in Nederland asiel heeft aangevraagd, heeft bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overdracht aan de Duitse autoriteiten op basis van de Dublin-overeenkomst. De minister van Asiel en Migratie had eerder besloten om de aanvraag van verzoeker niet in behandeling te nemen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld, en na een eerdere uitspraak waarin het beroep kennelijk ongegrond werd verklaard, heeft hij verzet aangetekend. De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard, omdat verzoeker onvoldoende gelegenheid had gekregen om medische stukken in te dienen die relevant zijn voor zijn situatie.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van verzoeker om zijn bezwaarschrift in Nederland af te wachten, zwaarder weegt dan het belang van de minister om verzoeker over te dragen aan Duitsland. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er medische stukken zijn ingediend die wijzen op een risico voor de gezondheid van verzoeker bij een overdracht. Daarom is besloten dat de minister verzoeker niet mag uitzetten totdat er op het bezwaar is beslist. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 907,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.