ECLI:NL:RBDHA:2025:5609

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
NL25.13361
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Duitsland

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die in Nederland asiel heeft aangevraagd, heeft bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overdracht aan de Duitse autoriteiten op basis van de Dublin-overeenkomst. De minister van Asiel en Migratie had eerder besloten om de aanvraag van verzoeker niet in behandeling te nemen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld, en na een eerdere uitspraak waarin het beroep kennelijk ongegrond werd verklaard, heeft hij verzet aangetekend. De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard, omdat verzoeker onvoldoende gelegenheid had gekregen om medische stukken in te dienen die relevant zijn voor zijn situatie.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van verzoeker om zijn bezwaarschrift in Nederland af te wachten, zwaarder weegt dan het belang van de minister om verzoeker over te dragen aan Duitsland. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er medische stukken zijn ingediend die wijzen op een risico voor de gezondheid van verzoeker bij een overdracht. Daarom is besloten dat de minister verzoeker niet mag uitzetten totdat er op het bezwaar is beslist. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 907,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.13361

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. H.A. Jeuring),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

Procesverloop

1. Bij brief van 17 maart 2025 heeft de minister aan verzoeker meegedeeld dat hij op 27 maart 2025 om 11:00 uur zal worden overgedragen in het kader van de Dublin-overeenkomst aan de autoriteiten van Duitsland. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.1.
Bij besluit van 24 januari 2025 heeft de minister de aanvraag tot het verlenen van
een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van verzoeker niet in behandeling genomen,
omdat Duitsland volgens hem verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.2.
Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingediend. Bij uitspraak van 24 februari
2025 (procedure 1) heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep zonder zitting kennelijk
ongegrond verklaard.
1.3.
Verzoeker heeft tegen de uitspraak van 24 februari 2025 verzet ingesteld. Bij
uitspraak van 25 maart 2025 (procedure 2) heeft deze rechtbank en zittingsplaats het verzet
gegrond verklaard, omdat verzoeker in zijn beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag
geen termijn had gekregen voor het indienen van nadere medische stukken, die verzoeker
aankondigde te willen gaan indienen Het beroep was daarom niet buiten redelijke twijfel
ongegrond en de rechtbank heeft het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond
voordat de uitspraak van 24 februari 2025 werd gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting. [1]
3. Verzoeker vraagt het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen zodat de overdracht naar Duitsland achterwege zal blijven en hij de behandeling van zijn bezwaarschrift in Nederland kan afwachten. Verzoeker stelt dat er geen, dan wel onvoldoende, rekening met zijn persoonlijke feiten en (medische) omstandigheden is gehouden waardoor hij psychisch niet in staat is te reizen.
4. De voorzieningenrechter ziet reden een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter is namelijk van oordeel dat het belang van verzoeker om zijn behandeling van het bezwaarschrift in Nederland te kunnen afwachten op dit moment dient te prevaleren boven het belang van verweerder om eiser op 27 maart 2024 over te dragen aan Duitsland. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat uit de gegrondverklaring van het verzet (procedure 2), belang is gehecht aan het feit dat het onderzoek in deze procedure wordt hervat. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat verzoeker op 10 maart 2025 medische stukken heeft ingediend tezamen met zijn verzetschrift. Het betreft onder andere brieven van de GZ-psycholoog waarin de start van verzoekers behandeling wordt aangekondigd, een tussentijdse update [2] en een e-mail bericht over de mogelijke medische gevolgen bij terugkeer van verzoeker naar Duitsland. [3] Op 21 maart 2024 heeft verzoeker nadere medische stukken ingediend [4] en recent alsnog een update van de GZ-psycholoog. [5] Verwijzend naar jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), concludeert de voorzieningenrechter dat niet is gebleken dat de minister bij het nemen van het overdrachtsbesluit of het terugkeerbesluit, en op basis van de ingebrachte objectieve gegevens, heeft beoordeeld of de voorgenomen overdracht een risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van verzoekers gezondheidstoestand kan inhouden. [6]
5. Ambtshalve is de voorzieningenrechter ermee bekend dat de procedure 1, na gegrondverklaring van het verzet (procedure 2), binnen afzienbare tijd op zitting zal worden behandeld. Verder neemt de voorzieningenrechter ook in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat de termijn van zes maanden, waarbinnen verzoeker op grond van de in de asielprocedure door Duitsland op 30 oktober 2024 geaccepteerde Dublinclaim aan Duitsland moet worden overgedragen, binnenkort al verstrijkt.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter zal het verzoek toewijzen door te bepalen dat de minister verzoeker niet mag uitzetten totdat de minister op het bezwaar heeft beslist. Het verzoek zal daarom worden toegewezen.
7. Gelet hierop veroordeelt de voorzieningenrechter de minister in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • verbiedt de minister om verzoeker over te dragen aan Duitsland totdat op het bezwaarschrift is beslist;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. J. Dijkstra, griffier, en openbaargemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie
op rechtspraak.nl.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Brieven van Kleur GGZ van 9 december 2024 en 31 januari 2025.
3.E-mail van Kleur GGZ van 2 maart 2025.
4.Het medisch dossier van verzoeker van 13 september 2024 – 20 maart 2025 en een receptenhistorie GZA.
5.Bijlage brief van gemachtigde verzoeker van 23 maart 2025: Tussentijdse berichtgeving
6.Arrest C.K. tegen Slovenië van 16 februari 2017, ECLI:EU:C; 2017:127 en uitspraak van de