ECLI:NL:RBDHA:2025:5575

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
NL24.37994
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser wegens gebrek aan geloofwaardigheid en medische beperkingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser heeft op 5 juli 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister op 10 september 2024 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 13 februari 2025 behandeld, waarbij zowel de eiser als de gemachtigden van eiser en de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft verklaard dat hij Algerije heeft verlaten vanwege bedreigingen door jihadisten en een verkrachting. De minister heeft echter de verklaringen van eiser over de jihadisten niet geloofwaardig geacht, omdat deze pas later naar voren zijn gebracht. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de medische klachten van eiser geen belemmering vormden voor het horen en beslissen in de asielprocedure. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat hij niet in staat was om coherent te verklaren over zijn asielmotieven.

De rechtbank wijst erop dat eiser niet tijdig asiel heeft aangevraagd in andere Europese landen, wat afbreuk doet aan de urgentie van zijn verzoek om internationale bescherming. De rechtbank bevestigt dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen als ongegrond, en dat er geen recht op uitstel van vertrek om medische redenen bestaat, aangezien eiser niet kan aantonen dat hij onder actieve medische behandeling staat. De uitspraak wordt gedaan door rechter M. Duifhuizen, en het beroep wordt verworpen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.37994

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S.A.S. Jansen),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. L.J.M. Rog).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en heeft op 5 juli 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 10 september 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procedureverloop
3. Op 5 juli 2021 heeft eiser zijn huidige asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 29 november 2021 afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingediend. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft dat beroep op 7 februari 2022 gegrond verklaard. [2]
3.1.
In de uitspraak van 7 februari 2022 is onder meer overwogen dat de minister ten onrechte niet had beoordeeld of het jihadterrorisme wat eiser voor het eerst naar voren had gebracht in de correcties en aanvullingen, moest worden aangemerkt als een relevant element. [3] Dit terwijl de WI 2014/10 (die inmiddels is vervangen door WI 2024/6), dit wel voorschrijft. Naar aanleiding van de uitspraak is eiser op 10 april 2024 nader gehoord door de minister.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag – samengevat – ten grondslag dat hij Algerije heeft verlaten omdat zijn familie voor een periode van drie à vier jaar is bedreigd door jihadisten. Zij vroegen eisers vader om geld en bedreigden eiser en zijn moeder met hun leven. Daarnaast is eiser verkracht door een man.
4.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- bedreigingen door jihadisten;
- verkrachting door een man.
De minister acht het asielmotief identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Het asielmotief verkrachting door een man wordt door de minister ook geloofwaardig geacht. De verklaringen van eiser over bedreigingen door jihadisten worden door de minister niet geloofwaardig geacht, onder meer omdat die voor het eerst bij de aanvullingen en correcties zijn benoemd. Dit maakt dat de minister ook dit asielmotief niet geloofwaardig acht. De minister stelt zich vervolgens op het standpunt dat uit de geloofwaardige asielmotieven niet volgt dat eiser een gegronde vrees heeft voor vervolging. Dat hij afkomstig is uit Algerije is op zichzelf niet genoeg om een vluchteling te zijn. Eiser heeft volgens de minister evenmin aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije een reëel risico loopt op ernstige schade.
Was eiser in staat om te verklaren over zijn asielmotieven en heeft het gehoor zorgvuldig plaatsgevonden?
5. Eiser betoogt dat hij niet in staat was om eerder te verklaren over de problemen met jihadisten omdat het simpelweg niet in hem opkwam. De problemen met jihadisten kwamen naar boven tijdens een bespreking van het verslag van het gehoor met zijn gemachtigde. Het onderzoek van MediFirst onderschrijft deze problemen, hieruit volgt namelijk dat eiser moeite heeft met het terughalen van gevraagde informatie. Ook was eiser tijdens het gehoor niet in staat om te verklaren, hij voelde zich niet goed, was duizelig en had last van zijn rug. Hoewel eiser zich niet goed voelde bij het gehoor, heeft hij het gehoor toch door laten gaan, omdat hij zich door de tolk daartoe onder druk gezet voelde. De tolk zei tegen hem dat hij het interview moest doen, omdat zijn asielaanvraag anders zou worden afgewezen. Daarnaast stelt eiser dat hij in het gehoor wel heeft verklaard over de problemen met jihadisten, maar dat dit door de tolk niet goed is genoteerd. De minister is daarnaast willekeurig te werk gegaan door enerzijds het standpunt in te nemen dat geen waarde moet worden gehecht aan wat eiser tijdens zijn nader gehoor heeft verklaard, maar vervolgens wel de verkrachting door een man geloofwaardig te achten.
Toetsingskader
5.1.
In de Werkinstructie (WI) 2024/9 ‘Medische problematiek en horen en beslissen in de asielprocedure’ staat hoe de minister omgaat met medische problematiek voorafgaand aan en tijdens het afnemen van gehoren. In deze WI is onder andere opgenomen dat voorafgaand aan het horen een medisch advies wordt gegeven om te bepalen of er sprake is van lichamelijke en psychische factoren die ertoe kunnen leiden dat een vreemdeling niet of onvoldoende in staat is om coherent, consistent en compleet te verklaren. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [4] volgt dat de gehoorambtenaar tijdens de gehoren rekening houdt met de voor het horen relevante beperkingen zoals weergegeven in het FMMU-advies (nu: Medifirst) en alert blijft op signalen dat een vreemdeling niet in staat is om zijn asielrelaas naar voren te brengen of om vragen daarover te beantwoorden. Bij twijfel hierover verwijst de gehoorambtenaar de vreemdeling terug naar Medifirst. Als zich tijdens het gehoor op enig moment andere feiten of omstandigheden voordoen die afdoen aan de houdbaarheid van het medisch advies, behoort het tot de verantwoordelijkheid van de minister om te beoordelen of de medisch adviseur hierover geïnformeerd wordt of dat overleg plaatsvindt dat een nieuw advies nodig is.
MediFirst-advies
5.2.
Eiser is door MediFirst voorafgaand aan het nader gehoor onderzocht en op 15 november 2021 heeft MediFirst een advies uitgebracht waarin wordt geconstateerd dat er medische klachten zijn gebleken tijdens het onderzoek. MediFirst constateert een aantal punten:
‘Betrokkene kan mogelijk hoofdpijn, duizeligheidsklachten krijgen. Advies: pauze inlassen zodat betrokkene zijn medicatie kan innemen. Bij mogelijke duizeligheidsklachten kan betrokkene zijn hoofd tussen zijn knieën doen en een paar tellen blijven zitting, een glas water aanbieden.
Betrokkene heeft moeite met exacte data te benoemen betreffende zijn vluchtrelaas. Dit werd tijdens het onderzoek en doorvragen ook geconstateerd. Betrokkene is niet in staat om gevraagde informatie terug te halen’.
‘Hoewel tijdens het onderzoek enige klachten zijn gebleken, leveren deze klachten medisch gezien geen beperkingen op voor het horen en beslissen. Betrokkene is geadviseerd om naar de GZA arts te gaan’.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich terecht op het standpunt dat eisers klachten medisch gezien geen beperkingen opleveren voor het horen en beslissen. Uit het verslag van het nader gehoor volgt dat de gehoormedewerker meerdere keren aan eiser heeft gevraagd hoe het ging. Hierop heeft eiser weliswaar geantwoord dat hij zich niet lekker voelde, maar gelet op het MediFirst-rapport heeft de gehoormedewerker op dat moment de afweging kunnen maken om na het aanbieden van pauzes en de mogelijkheid om te gaan staan, het gehoor voort te zetten. [5] De minister stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat uit het MediFirst-rapport en ook uit het rapport nader gehoor blijkt dat eiser moeite heeft met het noemen van exacte data in zijn vluchtrelaas. Hieruit volgt alleen niet dat eiser niet in staat zou zijn om de belangrijkste redenen van zijn vertrek naar voren te brengen. Ondanks het feit dat er meerdere keren naar is gevraagd, heeft eiser in het nader gehoor niet verteld over zijn gestelde problemen met jihadisten. Dit betreffen geen data, maar gaat over de volgens eiser belangrijkste reden van zijn vertrek. Daarbij merkt de minister terecht op dat eiser in Nederland door zijn advocaat is voorbereid op het nader gehoor, zodat eiser tijdens het nader gehoor niet is ‘overvallen’ met de vraag waarom hij in Nederland om asiel heeft verzocht. Eisers stelling dat hij zich vanwege zijn medische situatie het ene moment wel en het andere moment niet goed kan concentreren en dat hij is vergeten om over de problemen met de jihadisten te vertellen, wordt dan ook terecht niet door de minister gevolgd. Nu eiser niet enkel details is vergeten te vertellen, maar de daadwerkelijke reden dat hij Algerije heeft verlaten, mag de minister overwegen dat dit ernstig afbreuk doet aan de algehele geloofwaardigheid van eisers asielmotief.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich verder terecht op het standpunt dat van eiser mag worden verwacht dat als hij problemen ervaarde met de tolk, het aan hem is om dit eerder naar voren te brengen. Als eiser door de tolk onder druk is gezet om het gehoor plaats te laten vinden, terwijl hij niet in staat was om te verklaren, lag het op zijn weg om dat in de eerste plaats in de correcties en aanvullingen of anders bijvoorbeeld in de zienswijze van 26 november 2021 naar voren te brengen. Ook bij de behandeling van het eerdere beroep bij de rechtbank heeft eiser dit niet naar voren gebracht. Daar komt bij dat dit nadere betoog ter zitting tegenstrijdig is met eisers verklaring in de correcties en aanvullingen dat hij enkel vanwege medische problemen niet alles heeft verteld. En in de zienswijze van 26 november 2021 zegt eiser dat het gewoon niet in hem opkwam. Verder heeft eiser tijdens het nader gehoor tweemaal aangegeven dat hij de tolk goed kon begrijpen en verstaan. [6] Eiser heeft hierover op de zitting nog betoogd dat niet van asielzoekers verwacht kan worden dat zij in het bijzijn van de tolk zeggen dat ze de tolk niet konden begrijpen. Dit neemt echter niet weg dat eiser dit wel in zijn correcties en aanvullingen of in de zienswijze naar voren had moeten en kunnen brengen. Ook in het geval eiser zich onjuist bejegend voelt door de tolk vanwege het onder druk zetten om het gehoor plaats te laten vinden, ligt het op zijn weg om hier al dan niet op een later moment, maar zo snel mogelijk nadat dit heeft plaatsgevonden, melding van te maken.
5.5.
De rechtbank constateert dat gelet op de motivering onder 5.3. en 5.4. het nader gehoor zorgvuldig en op juiste wijze heeft plaatsgevonden. De minister mocht de door eiser gedane verklaringen evenals het gebrek daaraan (over de problemen met de jihadisten), betrekken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft eiser tegenstrijdig verklaard?
6. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte stelt dat er sprake is van tegenstrijdige, vage en of ongerijmde verklaringen. Er is onder andere geen sprake van tegenstrijdigheid over de vraag of eiser wel of geen aangifte heeft gedaan. Eiser heeft in de correcties en aanvullingen op alinea 4 ook al kenbaar gemaakt dat hij te jong was om aangifte te doen en dit zelf niet heeft gedaan. De minister gaat in het besluit ook niet in op hetgeen eiser in de zienswijze heeft uitgelegd over dat hij niet wist welke bedragen er door zijn vader aan de jihadisten zijn betaald. Omdat de minister er niet op in gaat, neemt eiser aan dat deze tegenstrijdigheid hem niet langer wordt tegengeworpen. Eiser begrijpt daarnaast niet waarom het ongeloofwaardig is dat hij niet precies kan aangeven voor welke groep hij vreest. Hij heeft verklaard dat er meerdere groepen actief waren en de naam van één van de leiders genoemd, de minister acht dit ten onrechte niet voldoende en stelt dat de naam die eiser noemt niet klopt.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser met zijn verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij Algerije heeft verlaten vanwege zijn problemen met jihadisten. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het wel of niet doen van aangifte. In de correcties en aanvullingen op het aanvullend nader gehoor van 10 april 2024 heeft eiser aangegeven dat hij te jong was om aangifte te doen. Dit is tegenstrijdig met de verklaringen in de correcties en aanvullingen van 24 november 2021, waarin eiser aangeeft dat hij wél aangifte heeft gedaan. De rechtbank voegt verder nog toe dat eiser ook tegenstrijdig heeft verklaard over de volgorde van het overlijden van zijn ouders. Eiser heeft in het aanmeldgehoor eerst verklaard dat zijn moeder als eerste is overleden in maart of april 2000 [7] en dat zijn vader is overleden in mei 2004. [8] In het aanvullend nader gehoor heeft hij verklaard dat zijn vader anderhalf jaar na de verhuizing naar Algiers is overleden en dat zijn moeder later is overleden. [9] De minister mag verwachten dat eiser kan verklaren welke ouder als eerste is overleden, met wie hij in Algiers heeft gewoond en waar ze naartoe zijn vertrokken vanwege de door eiser gestelde problemen met jihadisten. De minister acht het verder niet ten onrechte opmerkelijk dat eiser heeft verklaard dat zijn familie iedere keer met een andere groepering te maken had, terwijl eiser ook heeft verklaard dat hij niet weet welke groepering het is en hij alleen een algemene beschrijving van de groepering heeft gegeven. Dat eiser vervolgens wel een naam weet te noemen van één van de leidinggevenden acht de minister niet ten onrechte niet voldoende omdat eiser in hetzelfde gesprek heeft aangegeven dat hij de leidinggevenden van de organisatie niet kent. De minister acht het niet ten onrechte opmerkelijk dat eiser en zijn familie vanwege angst voor een groepering naar Algiers zijn gevlucht, terwijl zij niet wisten voor welke groepering zij bang waren. De beroepsgrond slaagt niet.
Mocht de minister ook nog tegenwerpen dat eiser niet meteen asiel heeft aangevraagd?
7. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte stelt dat het feit dat eiser in verschillende Europese landen is geweest en daar geen asielaanvraag heeft ingediend, afbreuk doet aan de urgentie van zijn behoefte om internationale bescherming. Asielzoekers kunnen verschillende redenen hebben om in bepaalde landen geen aanvraag in te dienen of om niet onmiddellijk na aankomst een asielaanvraag in te dienen. Eiser acht het daarnaast onzorgvuldig dat de minister deze argumenten niet in de eerdere procedure heeft aangehaald als reden om te twijfelen aan de algehele geloofwaardigheid van eisers asielrelaas.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich niet ten onrechte op het standpunt dat het later indienen van eisers asielaanvraag, afbreuk doet aan de urgentie van zijn noodzaak voor bescherming. De minister heeft ter zitting toegelicht dat deze overweging in het bestreden besluit geen toetsing aan artikel 31, zesde lid, onder d Vreemdelingenwet 2000 betreft, maar dat het in zijn algemeenheid afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas. De rechtbank oordeelt dat de minister niet ten onrechte stelt dat niet wordt ingezien waarom iemand die vanwege problemen met jihadisten zijn land heeft verlaten, niet onmiddellijk om asiel vraagt zodra hij zich in een veilig land bevindt. Dat eiser voorafgaand aan zijn komst naar Nederland door verschillende Europese landen is gereisd en daar heeft gewoond zonder daar bescherming aan te vragen, duidt niet op een urgente behoefte aan internationale bescherming. Eisers betoog dat de minister dit nu niet meer mocht tegenwerpen, omdat dit in eerdere procedure ook niet is gebeurd, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Dat de minister dit in deze procedure voor het eerst meeweegt, maakt niet dat dit niet had gemogen. Het gaat nu immers om een nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling waarbij voor het eerst de gestelde problemen met jihadisten zijn beoordeeld. De beroepsgrond slaagt niet.
Komt eiser in aanmerking voor uitstel van vertrek om medische redenen?
8. Eiser betoogt dat de minister met betrekking tot artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), ten onrechte stelt dat uit de overlegde informatie niet blijkt dat hij (nog) onder medische behandeling staat. Ter onderbouwing legt eiser een afspraakbrief van de polikliniek Maag Darm Lever (MDL) over van 8 oktober 2024 waaruit volgt dat eiser op 1 november 2024 een afspraak heeft bij de MDL-arts. Ook moest eiser op 4 september 2024 een echo laten maken. Er is anders dan de minister stelt dus wel degelijk sprake van een artikel 64-situatie. De minister heeft ten onrechte niet onderzocht of in Algerije wel een behandeling voor eiser voorhanden is. Eiser meent namelijk dat hij in Algerije niet de juiste zorg zal krijgen.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich terecht op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Eiser heeft namelijk een definitieve ontslagbrief van [ziekenhuis] overgelegd waaruit blijkt dat eiser op 6 mei 2024 is ontslagen uit het ziekenhuis. Eiser heeft vervolgens geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat hij nog steeds onder behandeling staat. Dat eiser tot 5 december 2024 de voorgeschreven medicatie moet innemen maakt anders dan eiser stelt niet dat hij recht heeft op uitstel van vertrek om medische redenen. De medicatie is aan eiser voorgeschreven en kan hij meenemen naar zijn land van herkomst. Ook uit de in beroep overgelegde documenten volgt niet dat eiser op dit moment onder behandeling staat. Het gaat om afspraakbevestigingen waarvan één brief niet omschrijft waarvoor eiser precies een afspraak heeft. Ter zitting voegt eiser toe dat hij ook 28 maart 2025 weer een afspraak heeft. De rechtbank volgt echter het standpunt van de minister dat uit de afspraakbevestigingen van afspraken die al hebben plaatsgevonden en ook uit het bestaan van toekomstige afspraken, niet blijkt dat eiser onder actieve medische behandeling van een medisch specialist staat. Uit een afspraakbevestiging volgt namelijk niet dat eiser ook daadwerkelijk naar de afspraak is geweest en ook is er geen vervolginformatie van de uitkomst van de afspraak overgelegd. Ter zitting heeft eiser weliswaar toegevoegd dat hij vet op zijn lever heeft en dat hij iedere maand een echo van zijn buik moet laten maken, waar de afspraakbevestigingen voor zijn. Dit doet echter geen afbreuk aan het terechte standpunt van de minister dat het aan eiser is om bij zijn medisch specialist informatie over zijn behandeling in te winnen en te overleggen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van eisers asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Rb. Den Haag, zittingsplaats Arnhem van 7 februari 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:558 (niet gepubliceerd).
3.In de nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling asiel, WI 2024/6 van 1 juli 2024, heeft de minister de terminologie van relevante elementen verlaten. Het gaat voortaan om asielmotieven.
4.Zie ABRvS van 27 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2018:2086, r.o. 8.3 en ABRvS van 26 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2057.
5.Pagina 4, pagina 5 en pagina 6 van het verslag nader gehoor van 23 november 2021.
6.Pagina 10 en pagina 17 van het nader gehoor van 23 november 2021.
7.Aanmeldgehoor van 15 juli 2021, pagina 9.
8.Aanmeldgehoor van 15 juli 2021, pagina 8.
9.Aanvullend nader gehoor van 10 april 2024, pagina 4.