ECLI:NL:RBDHA:2025:5571

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
NL24.41389
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de oplegging van een besluit tot signalering in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 1 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen de oplegging van een besluit tot signalering voor de duur van tien jaren beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Derksen, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 26 juni 2024 is genomen. De rechtbank heeft besloten geen zitting te houden, omdat partijen daarmee instemden.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser betoogt dat het besluit tot signalering zijn gezin belemmert in hun recht op vrij verkeer. De minister heeft echter gesteld dat het besluit enkel op eiser van toepassing is en dat zijn gezinsleden, die de Nederlandse nationaliteit hebben, vrij kunnen reizen. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd waarom dit niet het geval zou zijn.

Daarnaast stelt eiser dat het besluit in strijd is met het proportionaliteits- en evenredigheidsbeginsel. De rechtbank oordeelt dat de minister in het besluit van 26 juni 2024 voldoende heeft gemotiveerd waarom het besluit niet in strijd is met deze beginselen. Eiser heeft zijn stellingen niet nader onderbouwd.

Tot slot betoogt eiser dat er ten onrechte is afgezien van het horen. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten om niet te horen, omdat er geen nieuwe gronden zijn aangevoerd die tot een andersluidend besluit zouden kunnen leiden. De rechtbank bevestigt dat het besluit tot signalering in stand blijft en dat eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41389

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de oplegging van een besluit tot signalering voor de duur van tien jaren.
1.1.
Met het bestreden besluit van 24 september 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij dat besluit van 26 juni 2024 gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de oplegging van het besluit tot signalering voor de duur van tien jaren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Vrij verkeer van personen
4. Eiser betoogt dat het besluit tot signalering zijn gezin belemmert om gebruik te maken van hun recht op vrij verkeer.
4.1.
De minister heeft in het bestreden besluit reeds gereageerd op deze grond en zich op het standpunt gesteld dat het besluit tot signalering enkel op eiser van toepassing is en niet op zijn gezinsleden en dat zijn gezinsleden de Nederlandse nationaliteit hebben en het hen vrij staat om te reizen en/of zich in een ander land te vestigen. Eiser heeft in beroep niet nader gemotiveerd waarom hij het daarmee niet eens is en waarom het besluit tot signalering zijn gezin belemmert om gebruik te maken van het recht op vrij verkeer. Gelet daarop slaagt de beroepsgrond al niet.
Het proportionaliteits- en evenredigheidsbeginsel
5. Eiser betoogt dat het besluit in strijd is met het proportionaliteits- en evenredigheidsbeginsel.
5.1.
In het besluit van 26 juni 2024 is reeds gemotiveerd uiteengezet waarom het opleggen van het besluit tot signalering niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, er is namelijk niet gebleken van feiten en omstandigheden die tot het oordeel zouden moeten leiden dat eiser door het opleggen van een besluit tot signalering onevenredig in zijn belangen wordt geschaad. Net als in bezwaar heeft eiser deze grond in beroep niet nader onderbouwd. Zo heeft eiser niet nader toegelicht waarom het besluit tot signalering in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Ook heeft eiser zijn stelling dat het opleggen van het besluit tot signalering niet proportioneel is niet nader toegelicht. De beroepsgrond slaagt niet.
Hoorplicht
6. Eiser betoogt dat ten onrechte is afgezien van het horen.
6.1.
De minister mag krachtens volgens 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht slechts van het horen in bezwaar afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. In dit geval is aan die voorwaarde voldaan, omdat eiser geen nieuwe gronden naar voren heeft gebracht die een andersluidend oordeel zouden geven. De minister heeft daarom het bezwaar van eiser ongegrond kunnen verklaren, zonder hem eerst te horen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit tot signalering in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Voors, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.