In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 1 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen de oplegging van een besluit tot signalering voor de duur van tien jaren beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Derksen, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 26 juni 2024 is genomen. De rechtbank heeft besloten geen zitting te houden, omdat partijen daarmee instemden.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser betoogt dat het besluit tot signalering zijn gezin belemmert in hun recht op vrij verkeer. De minister heeft echter gesteld dat het besluit enkel op eiser van toepassing is en dat zijn gezinsleden, die de Nederlandse nationaliteit hebben, vrij kunnen reizen. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd waarom dit niet het geval zou zijn.
Daarnaast stelt eiser dat het besluit in strijd is met het proportionaliteits- en evenredigheidsbeginsel. De rechtbank oordeelt dat de minister in het besluit van 26 juni 2024 voldoende heeft gemotiveerd waarom het besluit niet in strijd is met deze beginselen. Eiser heeft zijn stellingen niet nader onderbouwd.
Tot slot betoogt eiser dat er ten onrechte is afgezien van het horen. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten om niet te horen, omdat er geen nieuwe gronden zijn aangevoerd die tot een andersluidend besluit zouden kunnen leiden. De rechtbank bevestigt dat het besluit tot signalering in stand blijft en dat eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.