Uitspraak
RECHTBANK Den Haag
1. RECHTSKUNDIG BUREAU VOOR DE LANDBOUWER te Huizinge,
2. [eiser 1]te [woonplaats 1] ,
3. [eiser 2] B.V.te [woonplaats 2] ,
4. MAATSCHAP [eiser 3]te [woonplaats 3] ,
5. V.O.F. [eiser 4]te [woonplaats 4] ,
6. AKKERBOUWBEDRIJF [eiser 5] B.V.te [woonplaats 5] .
7. [eiser 6]te [woonplaats 6] ,
8. MTS. [eiser 7]te [woonplaats 7] ,
9. AGRARISCH BEDRIJF [eiser 8] V.O.F.te [woonplaats 8] ,
[eiser 16] B.V.te [woonplaats 5] ,
1.De procedure
- de conclusie van antwoord, met producties.
2.De feiten
Met ingang van 1 januari 2024 gelden een definitieve aanwijzing en kaart van met nutriënten verontreinigde gebieden, die ten minste de in 2023 aangewezen gebieden omvatten, alsmede elk ander extra gebied waar de bijdrage van de landbouw aan de nutriëntenverontreiniging significant is, d.w.z. meer dan 19 % van de totale nutriëntenbelasting.
Het 7e Nitraatactieprogramma 2022-2025 en het addendum daarbij bevatten de inspanningen die per regio nodig zijn voor het bereiken van de waterkwaliteitsdoelstellingen voor nitraten en fosfor uit agrarische bronnen, zoals bepaald in Richtlijn 91/676/EEG en in het Nederlandse stroomgebiedbeheersplan dat is vastgesteld in het kader van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (...). Voor de nitraatconcentraties in grondwater moeten de regio’s Zand Noord, Zand Oost, Westelijk Noord-Brabant, Centraal zeeklei, Zuidwestelijk zeekleigebied en Westelijk zandgebied enige inspanning leveren om de doelstellingen te halen, terwijl de regio’s Gelderse Vallei, Oostelijk Noord-Brabant en Limburg Zand, en Lössgebied daarvoor aanzienlijke inspanningen moeten leveren. Voor de fosforconcentraties in oppervlaktewater (eutrofiëring) moeten de regio’s Zand Noord, Zand Oost, Westelijk Noord-Brabant, Oostelijk Noord-Brabant en Limburg Zand, Noordelijk zeekleigebied, Centraal zeeklei, en Zuidwestelijk zeekleigebied enige inspanning leveren om de doelstellingen te bereiken, terwijl de regio’s Gelderse Vallei, Lössgebied, Westelijk Zeeklei, Westelijk veengebied, en Westelijk zandgebied daarvoor aanzienlijke inspanningen moeten leveren. Dit strookt met de gegevens die Nederland uit hoofde van artikel 10 van Richtlijn 91/676/EEG heeft gerapporteerd.”
Voor de toestroomgebieden waarvan in stap 1 of 2 is beoordeeld dat zij met nutriënten verontreinigd zijn, is vervolgens beoordeeld of de verontreiniging voor meer dan 19% is toe te schrijven aan de landbouw. De belasting vanuit landbouw op de kwaliteit van het oppervlaktewater ontstaat door onder andere afspoeling van meststoffen (nutriënten stromen over het land het water in) en uitspoeling van nutriënten naar het grondwater waarna de nutriënten via grondwaterstroming (of drainagebuizen) het oppervlaktewater in stromen. Voor het bepalen van de belasting vanuit de landbouw is uitgegaan van gegevens waarin per waterschap de belasting per bron is bepaald over de periode 2010–2013. (...)
De CDM adviseert daarom om de gegevens van de landelijke bronnenanalyses alleen te gebruiken om de bijdrage van de landbouw te bepalen op het schaalniveau van de zes deelstroomgebieden en/of op het schaalniveau van het beheergebied van de 21 waterschappen. Voor het vaststellen van de bijdrage van de landbouw op het schaalniveau van de 745 KRW-waterlichamen zijn onvoldoende gegevens beschikbaar in de landelijke bronnenanalyses.
De CDM adviseert om bij het afleiden van de bijdrage van de landbouw op het schaalniveau van de zes deelstroomgebieden en/of 21 waterschappen tevens gebruik te maken van de informatie uit de regionale bronnenanalyses die zijn uitgevoerd voor verschillende waterschappen. In regionale bronnenanalyses is t.o.v. de nationale bronnenanalyse gebruik gemaakt van gebiedsspecifieke informatie en kennis van de waterbeheerders en zijn nutriëntenbalansen opgesteld op het niveau van de KRW-waterlichamen. Op basis van de regionale bronnenanalyses kan daarom een goede schatting gemaakt worden van de bijdrage van de landbouw op het schaalniveau van de waterschappen.
De CDM adviseert om in 2023 een onderzoek uit te voeren naar de geschiktheid van bestaande regionale bronnenanalyses in zowel Hoog-Nederland als Laag-Nederland om op het niveau van de KRW-waterlichamen en/of op het schaalniveau van het beheergebied van de waterschappen aan te kunnen geven in hoeverre de landbouw met voldoende zekerheid meer dan 19% bijdraagt aan de totale nutriëntenbelasting van het oppervlaktewater. Daarvoor dient de onzekerheid van de verschillende stoffenbalanstermen in de bronnenanalyse te worden gekwantificeerd.
Een bezwaar tegen het gebruik van regionale bronnenanalyses is dat ze niet voor alle waterschappen en deelstroomgebieden beschikbaar zijn, dat de uitgangspunten tussen de diverse individuele bronnenanalyses verschillen en dat een aantal regionale bronnenanalyses gedateerd zijn.
De CDM adviseert om voor de toewijzing in 2023 de termen die direct aan bemesting zijn gerelateerd (actuele bemesting, historische bemesting) mee te tellen voor het 19% criterium met betrekking tot de NV-gebieden alsmede de overige landbouwemissies (glastuinbouw, erfafspoeling en meemesten sloten). Voorgesteld wordt om de niet-direct aan bemesting gerelateerde deeltermen (kwel, mineralisatie, atmosferische depositie) buiten beschouwing te laten. Geadviseerd wordt om in 2023 na te gaan in welke mate de niet-direct aan bemesting gerelateerde deeltermen van de uit- en afspoeling uit landbouwgronden toegeschreven dienen te worden aan de landbouw bij toepassing van het 19% criterium.”
Voor bepaalde gebieden zijn meer gedetailleerde en meer recente gegevens beschikbaar,
Zoals aan uw Kamer aangegeven in mijn brieven van 5 december jl. (...) en 20 december jl. (...), in de technische briefing op 20 december jl. en in het debat van 21 december jl., is voor de huidige bepaling van de landbouwbijdrage voor de aanwijzing van NV-gebieden gebruik gemaakt van gegevens, die beschikbaar zijn op het niveau van het waterschapsbeheergebied, uit een analyse die landelijk op uniforme wijze is uitgevoerd. Daarmee wordt geborgd dat de aanwijzing in alle gebieden in Nederland wordt gebaseerd op een uniforme, landelijk beschikbare dataset. Bepaalde waterschappen beschikken over meer gedetailleerde en meer recente gegevens voor wat betreft bronnenanalyses, maar andere waterschappen beschikken hier niet over, en dus zijn deze gegevens er niet voor heel Nederland. Daarbij is de methode waarop de betreffende waterschappen dit hebben uitgevoerd niet gelijk. Zo zijn er verschillen in de omvang van het geanalyseerde gebied (gehele beheergebied of deel van het beheergebied), de periode die is onderzocht en is de analysemethode is verschillend. Indien uitvoering gegeven zou worden aan het eerste deel van de motie, zou er rechtsongelijkheid gecreëerd worden, omdat op verschillende plekken op basis van verschillende data de landbouwbijdrage zou worden bepaald, en daarmee de
3.Het geschil
4.De beoordeling
totalenutriëntenbelasting. De voorzieningenrechter volgt RBL c.s. en [gevoegde eisers] c.s. hierin niet. Zoals hiervoor is overwogen, bevat de Derogatiebeschikking geen expliciete voorschriften over de wijze waarop de landbouwbijdrage moet worden berekend. De Staat heeft in zijn conclusie van antwoord toegelicht waarom ervoor gekozen is om bij de berekening van de totale nutriëntenbelasting van het oppervlaktewater de wateraanvoer binnen het beheersgebied buiten beschouwing te laten. Verder heeft de Staat toegelicht dat, mede gelet op het advies van de CDM, de nalevering vanuit de waterbodem eveneens buiten beschouwing is gelaten. Hiermee is het buiten beschouwing laten van deze posten gebaseerd op gemotiveerde keuzes. RBL c.s. en [gevoegde eisers] c.s. hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze keuzes berusten op onjuiste uitgangspunten. In het kader van dit kort geding en in het licht van het zeer beperkt gevoerde debat hierover, kan daarom niet worden aangenomen dat deze keuzes jegens RBL c.s. en [gevoegde eisers] c.s. evident onjuist zijn. Het enkele feit dat deze keuzes voor RBL c.s. en [gevoegde eisers] c.s. (mogelijk) nadelig zijn, is daarvoor onvoldoende.