In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 februari 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde] B.V. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.A. Geevers, vorderde betaling van een bedrag van € 68.970 aan openstaande facturen voor accountancydiensten. De eiseres had in de periode van oktober tot en met december 2023 werkzaamheden verricht voor de gedaagde, maar de gedaagde had de facturen niet voldaan en de voorschotbetalingen stopgezet. De eiseres stelde dat er een spoedeisend belang was bij de vordering, aangezien zij en haar gezin in financiële problemen verkeerden door het uitblijven van betalingen.
De gedaagde voerde verweer en betwistte het spoedeisend belang van de eiseres. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiseres voldoende aannemelijk had gemaakt dat de gedaagde gehouden was tot betaling van een redelijk loon, aangezien er geen overeenstemming was bereikt over de beloningsstructuur na september 2023. De voorzieningenrechter wees de vordering van de eiseres toe tot een bedrag van € 67.905,20, vermeerderd met wettelijke rente, en veroordeelde de gedaagde in de proceskosten. De uitspraak benadrukte dat de gedaagde niet had betwist dat de eiseres werkzaamheden had verricht en dat er geen bewijs was dat de eiseres ondermaats had gepresteerd.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de vordering van de eiseres toewijsbaar was en dat de gedaagde in het ongelijk was gesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 12 februari 2025.