ECLI:NL:RBDHA:2025:550
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van de procedure ‘verblijf en toegang’ op grond van artikel 8 van het EVRM
In deze zaak hebben eisers, [eiseres 1] en [eiseres 2], beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf, in het kader van de procedure ‘verblijf en toegang’ op basis van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft eerder, op 19 maart 2024, het beroep van eisers gegrond verklaard en verweerder, de minister van Asiel en Migratie, opgedragen om binnen twee weken een besluit te nemen. Echter, op 19 juni 2024 hebben eisers opnieuw beroep ingesteld omdat verweerder wederom geen besluit had genomen. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers recht hebben op vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, en dit verzoek voorlopig toegewezen. De rechtbank heeft ook overwogen dat, gezien de eerdere uitspraak en de verstrijken van de termijn voor het nemen van een besluit, het beroep ontvankelijk en gegrond is. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens is er een dwangsom van € 200 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 453,50.
De uitspraak is gedaan op 15 januari 2025 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en is openbaar gemaakt. De eisers hebben de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met deze uitspraak, binnen zes weken na verzending.