Op 10 februari 2025 heeft opposante beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid. De rechtbank heeft op 20 maart 2025 het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was voldaan. Tegen deze uitspraak heeft opposante verzet ingesteld. De rechtbank heeft in deze verzetzaak geoordeeld dat het beroep niet buiten redelijke twijfel niet-ontvankelijk was. Opposante stelde dat de nota voor de betaling van het griffierecht naar een verkeerd adres was verzonden, terwijl zij het juiste adres had opgegeven in haar beroepschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nota inderdaad naar een onjuist adres was verzonden, ondanks dat de rechtbank op de hoogte was van het juiste adres. Hierdoor was de eerdere uitspraak van 20 maart 2025 ten onrechte gedaan. De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak vervalt en het onderzoek in de oorspronkelijke stand wordt hervat. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van opposante, vastgesteld op € 453,50.