ECLI:NL:RBDHA:2025:5428

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
C/09/605903 / FA RK 21-193
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van huwelijksvoorwaarden en benoeming deskundige in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 februari 2025 een beschikking gegeven in het kader van de afwikkeling van huwelijksvoorwaarden na een echtscheiding. De vrouw heeft op 8 januari 2021 een verzoek ingediend, waarbij zij onder andere de waarde van de aandelen in [bedrijfsnaam 1] AG en de hoogte van de latente belastingclaim op deze aandelen heeft gevraagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw het niet eens zijn over de waarde van de aandelen en heeft daarom een deskundige benoemd, drs. J. Bouman RC RV, om de waarde te bepalen. De rechtbank heeft ook de procedure rondom de rekening-courant schulden van beide partijen besproken, evenals de verdeling van de gezamenlijke bezittingen en schulden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man verantwoordelijk is voor het voorschot van de deskundige, gezien zijn actieve zakelijke status, terwijl de vrouw geen actieve inkomsten heeft. De rechtbank heeft verder de verzoeken van de vrouw om haar pensioenaanspraken om te zetten afgewezen, omdat zij niet aan de voorwaarden heeft voldaan. De verdere afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, partneralimentatie en proceskosten is pro forma aangehouden tot 1 juli 2025.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 21-193 (echtscheiding)
FA RK 21-8188 (afwikkeling huwelijksvermogen)
Zaaknummer: C/09/605903 (echtscheiding)
C/09/621752 (afwikkeling huwelijksvermogen)
Datum beschikking: 11 februari 2025

Scheiding

Beschikking op het op 8 januari 2021 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende in [woonplaats 1] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: voorheen mr. S.C. Meijler te Den Haag, nu mr. P.J.W.M. Sliepenbeek te Oost West en Middelbeers.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende in [woonplaats 2] , Zwitserland,
advocaat: voorheen mr. C.L.M. Smeets te Amsterdam, nu mr. C.G.A. van Stratum te Amsterdam.

Procedure

Bij beschikking van deze rechtbank van 3 januari 2025 is bepaald dat beide partijen binnen tien dagen na de datum van de beschikking twee van de door de andere partij voorgestelde deskundigen dienen weg te strepen en de rechtbank daarover dienen te informeren.
Iedere verdere beslissing ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, de partneralimentatie en de proceskosten is pro forma aangehouden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook de F9 formulieren van 13 januari 2025 van de zijde van de man en de vrouw.

Beoordeling

Afwikkeling huwelijksvoorwaarden

Uitleg artikel 16 lid 5 huwelijksvoorwaarden

De man beroept zich op artikel 16 lid 5 van de huwelijksvoorwaarden en stelt dat op basis van die bepaling het finaal verrekenbeding géén toepassing vindt omdat er sprake is van een negatief te verrekenen vermogen aan de zijde van de vrouw. De ratio daarvan is dat toepassing van het finaal verrekenbeding niet tot gevolg kan hebben dat een echtgenoot méér dan de helft van zijn vermogen moet afrekenen met de andere echtgenoot. De vrouw stelt dat de bovengenoemde bepaling is opgenomen om ervoor te zorgen dat het te verrekenen vermogen, dat door ieder van partijen tijdens het huwelijk was gevormd uit overgespaard inkomen, niet afneemt ten behoeve van de schuldeisers van de ander in verband met een privéschuld. Eenzelfde strekking is te vinden in artikel 16 lid 6 van de huwelijksvoorwaarden. De vrouw voegt daar aan toe dat met privévermogen juist wordt gedoeld op het vermogen dat niet voor verrekening vatbaar is.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de uitleg van artikel 16 lid 5 van de huwelijksvoorwaarden als volgt. Het artikel luidt: ‘
Een verrekening als hiervoor in lid 1 bedoeld zal niet plaatsvinden indien ten tijde van het overlijden, de echtscheiding of de scheiding van tafel en bed het privévermogen van één van de echtgenoten een negatief saldo vertoont’.
De uitleg van, in dit geval, huwelijksvoorwaarden dient volgens vaste rechtspraak te geschieden aan de hand van de Haviltexnorm. Deze norm houdt in dat het voor de uitleg van een (bepaling in een) schriftelijk contract aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Een zuiver taalkundige uitleg is niet voldoende. De Haviltexmaatstaf is ook van toepassing indien partijen op de tekst van de overeenkomst haaks op elkaar staande bedoelingen en verwachtingen baseren en geen van beider interpretaties aanstonds volstrekt onaannemelijk is (Hoge Raad 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3303).
Een afspraak om niet te verrekenen als het vermogen van één van beide echtgenoten op de peildatum negatief is, komt regelmatig voor in huwelijkse voorwaarden en wordt doorgaans opgenomen teneinde het vermogen van de ene echtgenoot buiten het bereik van eventuele schuldeisers van de andere echtgenoot te houden. De rechtbank neemt daarbij, zoals bij beschikking van 7 juli 2023 al is overwogen, als vaststaand aan dat de huwelijks-voorwaarden zijn opgesteld met het oog op de bescherming van de vrouw, omdat de vrouw wegens ziekte niet kon werken. De man was en is bovendien ondernemer, zodat het aannemelijk is dat partijen in het onderhavige geval bescherming van het vermogen van de vrouw tegen zakelijke schuldeisers van de man hebben beoogd. Ook de context waarin deze bepaling in de huwelijkse voorwaarden is opgenomen, wijst erop dat partijen hebben bedoeld het vermogen van de een buiten het bereik van schuldeisers van de ander te houden. De rechtbank doelt daarmee met name op artikel 16 lid 6 van de huwelijksvoorwaarden, waarin is opgenomen: ‘
Een verrekening als hiervoor in lid 1 bedoeld zal evenmin plaatsvinden indien ten tijde van het overlijden, de echtscheiding of de scheiding van tafel en bed de echtgenoot die op grond van de verrekening een vordering op de ander zou verkrijgen:
surséance van betaling heeft verkregen danwel heeft aangevraagd;
in staat van faillissement verkeert, zijn faillissement heeft aangevraagd (of voor hem faillissement is aangevraagd) ofwel in staat van faillissement verkeerd heeft, tenzij het faillissement door homologatie van een accoord is geëindigd dan wel alle faillissementscrediteuren zijn voldaan’.
De rechtbank neemt verder in aanmerking dat partijen, anders dan zij in artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen, nimmer periodiek hebben verrekend. Als zij dat wel hadden gedaan, zou er op de peildatum geen sprake zijn geweest van een negatief vermogen van één van beiden. Bovendien is in dit geval de situatie waarin het vermogen van één van beiden negatief is, ontstaan vanwege een rekening-courantschuld op naam van de vrouw bij de onderneming van de man die in de laatste jaren van het huwelijk (tussen 2017 en 2020) is ontstaan. De man is er op enig moment toe overgegaan om rekeningen die hij ter betaling van de vrouw ontving niet, zoals de vrouw veronderstelde, uit zijn inkomen of uit gemeenschappelijk vermogen te betalen, maar zonder overleg met en zonder instemming van de vrouw vanuit zijn onderneming te betalen en te boeken als een rekening-courantschuld bij [bedrijfsnaam 1] AG op naam van de vrouw. Aldus heeft de man een negatief vermogen aan de zijde van de vrouw gecreëerd.
Gelet hierop en ook blijkens de verklaringen van de man en de vrouw vindt de rechtbank het onaannemelijk dat partijen in dit specifieke geval hebben bedoeld dat er niet verrekend zou hoeven te worden in de huidige situatie waarin het vermogen van de vrouw negatief is ten gevolge van deze handelingen van de man. Aldus komt de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten niet overeen met de uitleg die de man aan deze bepaling geeft.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat uit de huwelijksvoorwaarden volgt dat alles wat er op de peildatum aanwezig was en niet behoort tot het privévermogen van één van beide partijen moet worden verrekend.

Bestanddelen van het te verrekenen vermogen

Volgens partijen bestaat het te verrekenen vermogen uit de volgende vermogensbestanddelen:
aandelen [bedrijfsnaam 1] AG
woning in [woonplaats 1]
rekening-courant schuld [bedrijfsnaam 1] AG van de vrouw
rekening-courant schuld [bedrijfsnaam 1] AG van de man
latente belastingclaim aandelen
latente belastingschulden Zwitsers
latente belastingschulden DU
vleugel Yamaha
Porsche
BMW
overige auto’s
bankrekeningen
inboedel
bonus
Ad a. aandelen [bedrijfsnaam 1] AG
De man en de vrouw zijn het erover eens dat de aandelen die de man houdt in [bedrijfsnaam 1] AG tot het te verrekenen vermogen behoren. De man en de vrouw verschillen van mening over de waarde van de aandelen. Om die reden zal de rechtbank een deskundige benoemen.
Peildatum waardering aandelen
Als peildatum voor de samenstelling en de waardering van de vermogensbestanddelen die moeten worden betrokken in de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden, is vastgesteld de datum van indiening van het verzoekschrift, zijnde 8 januari 2021. Vanuit praktisch oogpunt zijn de man en de vrouw ter zitting overeengekomen dat de waardering van de aandelen [bedrijfsnaam 1] AG per 31 december 2020 dient plaats te vinden.
Persoon van de te benoemen deskundige
Aan de man en de vrouw is gevraagd zich uit te laten over de te benoemen deskundige. Zij hebben beiden drie deskundigen naar voren gebracht voor de waardering van de aandelen. Daarna zijn partijen in de gelegenheid gesteld om twee van de door de andere partij voorgestelde deskundigen weg te strepen, zodat aan beide zijden één voorgestelde deskundige overblijft. De door de man voorgestelde deskundige is daarmee PWC Zwitserland en de door de vrouw voorgestelde deskundige is drs. J. Bouman RC RV.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de te benoemen deskundige als volgt. Om proceseconomische redenen zal de rechtbank de door de vrouw voorgestelde deskundige, de heer drs. J. Bouman RC RV, benoemen. Dit omdat de man enkel een (grote) organisatie in Zwitserland heeft voorgesteld zonder nader te preciseren om welke locatie en/of afdeling/onderdeel van PWC Zwitserland het zou gaan, terwijl hij evenmin een aanspreekpunt heeft genoemd. Het voorstel van de man is daarom onvoldoende gespecificeerd. Het is niet ondenkbaar dat er bij benoeming van een grote organisatie in Zwitserland problemen in de communicatie/afstemming tussen de rechtbank en de deskundige zouden ontstaan. Het gaat in dit geval om weliswaar de waardering van aandelen van een vennootschap naar Zwitsers recht, waarbij (mogelijk) fiscale en juridische aspecten van de transactie documentatie naar Zwitsers en/of Duits recht beoordeeld moeten worden. Dit neemt echter niet weg dat als het gaat om de waardering zelf, dit naar Nederlands recht moet worden beoordeeld, nu op de pseudogemeenschap van goederen het Nederlands recht van toepassing is. Waar nodig kan de Nederlandse deskundige Zwitserse en/of Duitse expertise inschakelen ten aanzien van de fiscale en juridische aspecten. De rechtbank merkt daarbij ten overvloede op dat door de rechtbank niet getwijfeld wordt aan de objectiviteit of deskundigheid van het door de man genoemde Zwitserse kantoor. Dit is dan ook niet de reden om niet te kiezen voor de door de man aangedragen deskundige.
De heer drs. J. Bouman RC RV heeft de rechtbank bericht dat het honorarium voor zijn werkzaamheden € 275,- per uur exclusief 21% omzetbelasting bedraagt. De omvang van het door hem in rekening te brengen voorschot heeft Bouman vastgesteld op € 20.000,- exclusief omzetbelasting.
Vragen aan de deskundige
De man en de vrouw zijn in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de aan de deskundige te stellen vragen. De rechtbank zal de te benoemen deskundige opdracht geven de vragen zoals hierna vermeld, te beantwoorden:
1. Wat was de waarde van de aandelen [bedrijfsnaam 1] AG per datum 31 december 2020?
Daarbij is het aan de deskundige om te bepalen en uitdrukkelijk te motiveren welke waarderingsmethode gelet op de situatie en aard van de vennootschap op de peildatum, zoals de rechtbank deze op basis van de haar ter beschikking gestelde informatie en ter zitting gegeven toelichtingen, kort gezegd, voorshands begrijpt: een onderneming met daarin een beperkt aantal OG-participaties, een aanzienlijke cash positie en contractuele en fiscale (potentiële) verplichtingen in verband met een complexe OG aandelentransactie, het meest passend is.
Voor zover de deskundige dit relevant acht, wordt aan hem ook de volgende vraag gesteld:
2. Wat is de hoogte van de latente belastingclaim die rust op de aandelen [bedrijfsnaam 1] AG per datum 31 december 2020?
Voorschot deskundige
De rechtbank is van oordeel dat de man de meest gerede partij is om gelden vrij te maken ten behoeve van de betaling van het voorschot van de deskundige. Hij is immers nog zakelijk actief in het kader van zijn vennootschappen. De vrouw heeft geen actieve bronnen van inkomen. Daarom bepaalt de rechtbank dat de man het voorschot van € 20.000,- exclusief omzetbelasting moet betalen. Uiteindelijk zijn beide partijen verantwoordelijk voor ieder van de helft van de kosten van de te benoemen deskundige, hetgeen kan worden verrekend bij de afrekening van het te verrekenen vermogen.
Wijziging verzoek vrouw
In de laatste brief van de vrouw van 18 november 2024 heeft zij haar verzoek ten aanzien van de waarde van de aandelen [bedrijfsnaam 1] AG gewijzigd. De rechtbank neemt dit gewijzigde verzoek als zodanig in behandeling, aangezien het een alomvattend verzoek over de waardering van de aandelen betreft. In de loop van de procedure zijn meerdere stellingen ingenomen over de waarde. Bij deze beschikking wordt een deskundige benoemd, dus de rechtbank zal het verzoek opvatten als een verzoek tot het vaststellen van de waarde van de aandelen, waarbij de vrouw niet gebonden is aan een eerder door haar genoemde waarde.
Ad b. woning in [woonplaats 1]
Tussen de man en de vrouw is niet in geschil dat de vrouw de helft van het eigendom van de woning in [woonplaats 1] heeft geërfd van haar ouders. Daaruit volgt dat de helft van de waarde van de woning buiten het te verrekenen vermogen valt. Ook staat vast dat zij haar zus heeft uitgekocht voor een bedrag van € 103.629,- en dat dit bedrag is geboekt bij haar rekening-courantschuld bij [bedrijfsnaam 1] AG. De vrouw heeft daarmee de woning in privé aangeschaft, zodat de (waarde van de) woning buiten het te verrekenen vermogen valt.
De man en de vrouw hebben daarnaast hun gezamenlijke woning in Duitsland verkocht. Niet in geschil tussen de man en de vrouw is dat de overwaarde van deze woning volledig op de privébankrekening van de vrouw is gestort. De vrouw stelt dat zij geleefd heeft van dit geld en dat er op de peildatum nog een bedrag van € 351.645,- over was, welk bedrag tot het te verrekenen vermogen behoort. De man daarentegen stelt dat de vrouw de overwaarde van de woning in Duitsland volledig in haar woning in [woonplaats 1] heeft geïnvesteerd, door het te verbouwen, waardoor op grond van artikel 3 van de huwelijksvoorwaarden een vergoedingsrecht voor de man is ontstaan. Nu de man degene is die zich beroept op een vergoedingsrecht ligt het om zijn weg om hiertoe voldoende te stellen en zijn stellingen te onderbouwen. De rechtbank is van oordeel dat de man zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. Hij heeft niet aangetoond dat de vrouw het door hem gestelde bedrag daadwerkelijk heeft besteed aan de verbouwing van de woning. Bovendien zijn de verbouwingskosten van de woning in [woonplaats 1] in ieder geval deels gefinancierd middels de rekening-courantschuld van de vrouw bij [bedrijfsnaam 1] AG, zoals uit het hierna volgende blijkt.
Ad c. rekening-courant schuld [bedrijfsnaam 1] AG van de vrouw
De vrouw heeft op haar naam een rekening-courant schuld bij [bedrijfsnaam 1] AG, de onderneming van de man. De rechtbank stelt voorop dat de man degene is die de schulden heeft laten boeken in de rekening-courant, zonder dat hij daarvoor vooraf de toestemming van de vrouw heeft gevraagd. Vaststaat dat de hoogte van de rekening-courant schuld op de peildatum 442.003,- CHF (oftewel € 468.523,-) bedraagt. Daarvan is € 260.387,- aangewend voor de verbouwingskosten van de woning in [woonplaats 1] en € 103.629,- voor de uitkoop van de zus uit de woning in [woonplaats 1] . Dit betekent dat de vrouw een bedrag van € 364.016,- in een privégoed heeft geïnvesteerd, welk bedrag zij aan [bedrijfsnaam 1] AG moet terugbetalen en welk bedrag aldus buiten de verrekening blijft.
Zoals hiervoor overwogen heeft de man gesteld dat de rest van het bedrag ook door de vrouw is geïnvesteerd in het huis in [woonplaats 1] , door middel van contant geld. De man heeft dit echter niet aangetoond. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het overige bedrag, zijnde € 104.507,-onder het te verrekenen vermogen valt.
Ad d. rekening-courant schuld [bedrijfsnaam 1] AG van de man
De man heeft eveneens een rekening-courant schuld op zijn naam bij [bedrijfsnaam 1] AG. Partijen zijn het er over eens dat de schuld een bedrag van € 563.872,- bedraagt, zoals blijkt uit de door hen overgelegde meest recente vermogensstaten. De vrouw stelt dat deze schuld tot een bedrag van € 115.960,- buiten het te verrekenen vermogen dient te blijven, nu de man dit bedrag heeft uitgegeven aan zijn huidige partner [naam 1] met wie hij op dat moment een buitenechtelijke relatie had. De vrouw was daar destijds niet van op de hoogte. De rechtbank overweegt dat de man niet heeft weersproken dat hij dit bedrag ten behoeve van [naam 1] heeft uitgegeven, al dan niet mede ten behoeve van hun in oktober 2019 geboren zoon. De man betwist ook de hoogte van het bedrag niet. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de betalingen die de man vanuit zijn rekening-courant heeft gedaan ten behoeve van [naam 1] en/of hun zoon moeten worden aangemerkt als privéschuld van de man die niet in mindering moeten strekken op het te verrekenen vermogen. Op het te verrekenen vermogen moet dan ook de rekening-courant schuld op naam van de man bij [bedrijfsnaam 1] AG tot een bedrag van € 447.912,- (€ 563.872,- minus € 115.960,-) in mindering worden gebracht.
Ad e. latente belastingclaim aandelen
Op de zitting hebben de man en de vrouw afgesproken dat de latente belastingclaim op de aandelen [bedrijfsnaam 1] AG zal worden vastgesteld zodra de waarde van [bedrijfsnaam 1] AG is vastgesteld.
Ad f. Zwitserse belastingschulden
De man en de vrouw zijn het er over eens dat de Zwitserse belastingschulden in mindering moeten worden gebracht op het te verrekenen vermogen. De rechtbank gaat er vanuit dat dit een bedrag van € 378.121,- betreft, zoals blijkt uit de meest recente vermogensstaat van de vrouw en ook is opgenomen onder punt 3.a tot en met h in de meest recente vermogensstaat van de man.
Ad g. latente Duitse belastingschulden
Op de zitting is met de man en de vrouw besproken dat partijen zich op een later moment in de procedure zullen uitlaten over deze latente belastingschulden.
Ad h. vleugel Yamaha
De vrouw stelt allereerst dat een eerdere vleugel uit de nalatenschap van haar ouders komt en privé-eigendom betreft en dat de huidige vleugel door zaaksvervanging, ook privé-eigendom is van de vrouw.
De rechtbank overweegt verder als volgt. Vaststaat dat de man 37.072 CHF heeft voldaan voor de aanschaf van de Yamaha vleugel. Bij deze koop hebben partijen de vleugel van de vrouw ingeruild tegen een bedrag van 7.000 CHF. Nu ruim het vijfvoudige van de waarde van de oude vleugel is bijbetaald, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van zaaksvervanging. De vleugel die nieuw is aangekocht, is kennelijk door partijen gezamenlijk aangekocht en vervolgens aan de vrouw geleverd. Om die reden zal de vleugel aan de zijde van de vrouw worden meegenomen in het te verrekenen vermogen. De vleugel is gefinancierd met het bovengenoemde bedrag van 37.072 CHF van de man en de 7.000 CHF inruilwaarde van de vrouw. Bovendien kregen partijen een korting van 4.119 CHF, zodat de vleugel in totaal 48.192 CHF waard was, zo blijkt uit de door de man als productie 28 overgelegde rekening voor de vleugel van 27 april 2016. Naar het oordeel van de rechtbank behoort tot het te verrekenen vermogen wat de vleugel waard is op de peildatum. Uitgaande van een afschrijvingspercentage van 5% per jaar, is de vleugel op de peildatum nog 36.144 CHF, zijnde € 33.404,- waard.
Ad i. Porsche
Niet in geschil is dat aan de zijde van de man in het te verrekenen vermogen rekening moet worden gehouden met een Porsche. De vrouw stelt dat de Porsche een bedrag van
€ 118.614,- waard is. De man stelt dat de Porsche getaxeerd moet worden. De rechtbank overweegt dat de vrouw met een uitdraai van finder.porsche.com en een document van de verzekering, overgelegd als productie 8 bij brief van 8 november 2024, de door haar gestelde waarde voldoende heeft onderbouwd. De man daarentegen heeft geen waarde genoemd, laat staan deze onderbouwd en heeft bovendien ook geen kilometerstand genoemd. Bij gebrek aan overige informatie zal de rechtbank voor de waarde van de Porsche uitgaan van het bedrag dat door de vrouw is genoemd.
Ad j. BMW
De man en de vrouw zijn het er over eens dat de BMW aan de zijde van de vrouw tot het te verrekenen vermogen behoort. De vrouw stelt dat de BMW € 80.000,- waard is, terwijl de man stelt dat de waarde 85.000 CHF (= € 78.558,-, wisselkoers 8 januari 2021) bedraagt, te vermeerderen met een aantal leasetermijnen. De rechtbank overweegt dat ten aanzien van de BMW geen informatie bekend is over een leasecontract en dat beide partijen de BMW bovendien hebben opgenomen in hun vermogensstaat, zodat de rechtbank de BMW zal meenemen in het te verrekenen vermogen. Daarbij zal de rechtbank uitgaan van een gemiddelde waarde van (€ 80.000,- + € 78.558,- / 2 =) € 79.279,-.
Ad k. overige auto’s
De vrouw heeft in haar vermogensstaat nog ‘overige auto’s’ opgenomen. Op de zitting is onder andere gesproken over een Mini Cooper, een Aston Martin en een Mercedes. De rechtbank overweegt dat niet is komen vast te staan dat deze auto’s tot het te verrekenen vermogen behoren. Uit de stukken van de vrouw blijkt enkel dat er voor de peildatum een leasecontract is afgesloten, maar niet is aangetoond dat een aankoopbedrag voor deze auto’s is betaald. Omdat het aldus om leaseauto’s gaat, vallen de auto’s, met uitzondering van de onder i en j besproken Porsche en BMW, buiten het te verrekenen vermogen.
Op de zitting is tevens gesproken over een Volkswagen Beatle. De vrouw heeft niet aangetoond dat de man deze auto daadwerkelijk heeft aangekocht of geleverd heeft gekregen vóór de peildatum. Bovendien is niet gebleken dat de auto op de peildatum op naam van de man stond, zodat deze auto geen onderdeel uitmaakt van het te verrekenen vermogen.
Ad l. bankrekeningen
De man heeft bankrekeningen in Nederland en in Zwitserland. De vrouw heeft bankrekeningen in Nederland. Partijen zijn het er over eens dat aan de zijde van de man in het te verrekenen vermogen rekening wordt gehouden met een bedrag van € 608.891,40 en aan de zijde van de vrouw met een bedrag van € 354.019,75. De rechtbank overweegt ten aanzien van de saldi van de bankrekeningen op de naam van de erven van [naam 2] dat deze onderdeel uitmaken van de nalatenschap waartoe de vrouw als een van de erfgenamen mede gerechtigd is. Het aandeel van de vrouw in de erfenis is privévermogen van de vrouw en maakt geen onderdeel uit van het te verrekenen vermogen.
Ad m. inboedel
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van de inboedel door de man en de vrouw op geen enkele manier is gespecificeerd om welke inboedelgoederen het gaat en om welke waarde. De rechtbank kan bij gebrek aan concrete informatie geen beslissingen nemen omtrent de inboedel en zal het verzoek op dit punt afwijzen.
Ad n. bonus
De vrouw heeft bij brief van 18 november 2024 als productie 11 de notulen van de vergadering van de Raad van Commissarissen van Consus Real Estate AG van 4 december 2020 overgelegd. De rechtbank merkt op dat eenvoudig te doorgronden stukken in het Duits kunnen worden overgelegd. Daarvan is in dit geval sprake, nu uit één zin in dit stuk blijkt dat over het jaar 2020 aan de man een bonus is toegekend van € 450.000,- bruto. Naar het oordeel van de rechtbank valt de bonus, nu deze is toegekend in het jaar 2020, in de pseudogemeenschap en zal aan de zijde van de man met deze bonus rekening worden gehouden in het te verrekenen vermogen. De man zal nog in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over de netto waarde van deze bonus.
De rechtbank overweegt daarbij ten overvloede dat het feit dat de man de bonus niet in het vermogensoverzicht heeft opgenomen, niet maakt dat hij de bonus heeft verzwegen, nu hij de bonus wel eerder in de stukken heeft genoemd.
Pensioen
De vrouw verzoekt nog te bepalen dat de vrouw conform artikel 15 lid 1 en 2 van de huwelijksvoorwaarden aanspraak heeft op omzetting van haar pensioenaanspraken op de man wat betreft de verevening van de pensioenafspraken met ingang van 1 september 1991 tot de datum van inschrijving van de echtscheiding d.d. 27 maart 2023.
De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 15 lid 2 van de huwelijksvoorwaarden is opgenomen: ‘
Indien het huwelijk door echtscheiding is ontbonden, heeft de vereveningsgerechtigde het recht zijn aanspraken als bedoeld in lid 1 alsmede de aanspraak op nabestaandenpensioen om te zetten in een eigen pensioenaanspraak als bedoeld in artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, mits de vereveningsgerechtigde binnen zes maanden na de ontbinding van het huwelijk per aangetekende brief heeft meegedeeld aan de vereveningsplichtige van dit recht tot omzetting gebruik te maken. (…)’. Niet gebleken is dat de vrouw een aangetekende brief met deze strekking aan de man heeft gestuurd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw daarmee niet aan de voorwaarden van dit artikel voldaan, zodat voor de vrouw geen recht op conversie bestaat. Het verzoek van de vrouw op dit punt zal dan ook worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
*
beveelt een onderzoek door na te noemen deskundige, waarbij een oordeel gevraagd wordt over het volgende:
1. Wat is de waarde van de aandelen [bedrijfsnaam 1] AG per datum 31 december 2020?
Daarbij is het aan de deskundige om te bepalen welke waarderingsmethode gelet op de situatie van de vennootschap op de peildatum, zijnde 31 december 2020, het meest passend is.
Voor zover de deskundige dit relevant acht, wordt aan hem ook de volgende vraag gesteld:
2. Wat is de hoogte van de latente belastingclaim die rust op de aandelen [bedrijfsnaam 1] AG per datum 31 december 2020?
*
benoemt als deskundige de heer drs. J. Bouman RC RV, kantoorhoudende te Amersfoort bij Wingman Business Valuation;
*
bepaalt dat de deskundige partijen in de gelegenheid zal stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen. De deskundige zal hiervan, alsmede van de inhoud van die opmerkingen en verzoeken en van zijn eventuele reactie daarop, in zijn schriftelijk bericht doen blijken. Indien een partij schriftelijke opmerkingen aan de deskundige doet toekomen, zal deze partij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij verstrekken; 2 223 lid 5 Rv
bepaalt dat de advocaat van de man 3 Ieder der partijen of één partij? Uit overleg rechter & secretaris. binnen drie weken na deze beschikking4 Is door de rechtbank gesteld termijn. aan genoemde deskundige een afschrift van het procesdossier zal toesturen 5 Beleid.;
*
bepaalt dat de deskundige zijn werkzaamheden pas behoeft aan te vangen nadat de man6 182 lid 2 Rv. In. beginsel verzoekende partij, maar rechter kan anders bepalen. een voorschot ter grootte van € 20.000,-7 Bij behandeling ter terechtzitting: -aan partijen voorleggen dat deskundige het onderzoek pas aanvangt na storting door (een/ieder der) partijen -in de beschikking aan te wijzen- van een voorschot –met partijen het maximum voorscht bespreken. Na de zitting neemt de gerechtsecretaris telefonisch contact op met de deskundige om te vragen of de deskundige bereid id het onderzoek te verrichten en wat de begrote kosten zijn. Indien het kosten met partijen besproken maximum overschrijden moet nader (telefonisch) overleg met partijen plaatsvinden., te vermeerderen met het geldende BTW-tarief, heeft gedeponeerd – zulks als voorschot op de nader te bepalen kosten van het deskundigenonderzoek – en de griffier de deskundige van de ontvangst daarvan op de hoogte heeft gesteld;
ter voldoening van het genoemde voorschot zal de man een factuur ontvangen van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR). De man dient het factuurbedrag binnen drie weken na ontvangst van deze factuur te voldoen;
bepaalt dat de deskundige de rechtbank zal verzoeken om vaststelling van een nader voorschot indien en zodra hem in de loop van het onderzoek blijkt dat dit meer gaat kosten dan het hiervoor bepaalde voorschot. Beide partijen dienen zich uit te laten over de hoogte van het door de deskundige verzochte nadere voorschot, waarna ter zake een beschikking zal volgen;
bepaalt dat indien het voorschot niet tijdig wordt voldaan, de wederpartij van degene die het voorschot niet betaalt na sommatie van de niet betalende partij de rechtbank kan verzoeken een beschikking te geven;
bepaalt dat de deskundige zijn schriftelijk, gemotiveerd10 224 lid 1 Rv. en ondertekend11 223 lid 3 RV. rapport, vergezeld van zijn declaratie, zal zenden naar de griffier van deze rechtbank, team Familie,
Postbus 20302, 2500 EH Den Haag, uiterlijk
drie maandenna ontvangst van het voorschot; 12 223 lid 3 Rv.
bepaalt dat de griffier van deze rechtbank een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zendt; 13 221 Rv.
*
stelt de man in de gelegenheid zich uit te laten over de netto-equivalent van het bruto bonus bedrag van € 450.000,-, dat aan hem is toegekend vanuit [bedrijfsnaam 2] AG over het jaar 2020;
*
wijst af het verzoek van de vrouw ten aanzien van de omzetting van haar pensioenaanspraken op de man;
*
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de
afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, de partneralimentatie en de proceskosten aan tot 1 juli 2025 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.C. Olland, E.D.A. Geleijns en P. van der Zanden, rechters, bijgestaan door mr. M. Meijer als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 11 februari 2025.