ECLI:NL:RBDHA:2025:5402

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
09/322475-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van gekwalificeerde diefstallen en witwassen met gebruik van babbeltrucs gericht op bejaarde slachtoffers

Op 2 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van twee gekwalificeerde diefstallen, een poging tot gekwalificeerde diefstal en witwassen. De verdachte en zijn medeverdachten maakten gebruik van babbeltrucs om (hoog)bejaarde slachtoffers te misleiden. Ze deden zich voor als loodgieters die de woningen van de slachtoffers moesten controleren vanwege vermeende waterlekkages. Op deze manier wisten ze sieraden en andere waardevolle goederen te stelen. De verdachte werd op 8 oktober 2024 aangehouden met een geldbedrag van bijna € 10.000,-, waarvan de legale herkomst niet kon worden aangetoond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte betrokken was bij de diefstallen en dat er voldoende bewijs was voor zijn medeplichtigheid. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twaalf maanden op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die schade hadden geleden door zijn daden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/322475-24
Datum uitspraak: 2 april 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 21 januari 2025 (pro forma) en 19 maart 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I. Raterman en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. W. Hendrickx naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 20 augustus 2024 te Delft tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een kluis, testamenten, een hoeveelheid geld, cheques, sieraden en/of accessoires, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 1] en/of [naam 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, of door listige kunstgrepen, of door een samenweefsel van verdichtsels,
door
- zich voor te doen als een bonafide loodgieter, althans een persoon die bij die [naam 1] langskwam om te controleren of er lekkages aanwezig waren in die woning, waardoor die [naam 1] hen de toegang tot woning verschafte en/of
- die [naam 1] naar de badkamer te sturen om te kijken of er schoon water uit de douchekraan kwam;
2
hij op of omstreeks 25 september 2024 te Wateringen, gemeente Westland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meerdere sieraden, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, of door listige kunstgrepen, of door een samenweefsel van verdichtsels, door
- zich voor te doen als een bonafide loodgieter, althans een persoon die in opdracht van de gemeente en het waterbedrijf bij die [naam 3] langskwam om te controleren of er lekkages aanwezig waren in (een kast van) de woning, waardoor die [naam 3] hen de toegang tot woning verschafte en/of
- die [naam 3] naar de keuken te sturen en haar meermalen de spoelbak vol en leeg te laten lopen en/of
- die [naam 3] de kluis (met sieraden) te laten openen om te controleren of deze droog was;
3
hij op of omstreeks 7 oktober 2024 te Ridderkerk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om goederen die zich in de woning van [naam 4] bevonden, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [naam 4] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, of door listige kunstgrepen, of door een samenweefsel van verdichtsels, zich voor heeft gedaan als een bonafide persoon die de douche in de woning van die [naam 4] kwam controleren, waardoor die [naam 4] hen de toegang tot woning verschafte, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4
hij op of omstreeks 8 oktober 2024, te Rotterdam (van) een hoeveelheid geld, althans een of meer voorwerpen
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte primair vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten bepleit en subsidiair, indien de rechtbank tot een veroordeling komt, bepleit het handelen van de verdachte als medeplichtigheid – en dus niet als medeplegen – aan te merken. Daarbij merkt de rechtbank op dat aan de verdachte uitsluitend medeplegen en niet subsidiair medeplichtigheid ten laste is gelegd, zodat gegrondbevinding van dit verweer eveneens tot vrijspraak zou dienen te leiden.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met onderzoeksnummer DH5F024001 van de politie eenheid Den Haag, district Westland-Delft, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 309).
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 19 maart 2025, voor zover inhoudende:
De auto met kenteken [kenteken] is van mijn moeder. Ik rijd er meestal in. De Samsung Galaxy A12 (SIN: [SIN 1] ) is van mij. Het inbeslaggenomen geld was voor negentig procent van mijn broertje. Ik moest dat geld in Marokko op een rekening zetten. Ik weet niet waarom hij het geld aan mij heeft gegeven en het niet zelf heeft overgeboekt. Hij wilde ooit in Marokko een auto of huis kopen. Wij hebben al een auto daar, van onze vader die is overleden. Het direct kopen van een auto was niet aan de orde. De reden waarom mijn broer reeds vanaf mei 2024 geld heeft opgenomen is omdat hij wekelijks wordt uitbetaald en het contante geld in een kluis stopt. Ik weet niet waarom mijn broer er niet van op de hoogte was dat ik wegens een sterfgeval naar Marokko zou reizen. Het is daar niet over gegaan. Mijn reisdoel was oorspronkelijk om op vakantie te gaan en daarbij ook mijn zieke tante te bezoeken, maar een dag voor de reis is zij overleden.
2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 20 augustus 2024, voor zover inhoudende (p. 34-35):
Op 20 augustus 2024, aan de [adres 2] te Delft, werd er omstreeks 16:00 uur aangebeld bij mijn voordeur. Toen ik de voordeur opendeed, zag ik twee mannen staan. Ik hoorde een man zeggen dat er op de zesde etage een waterlekkage zou zijn. Ik hoorde de man zeggen dat hij bij mijn woning wilde controleren of er nog vuil water uit de kranen zou spoelen. Ik heb de man binnen gelaten. De andere man zag ik naar beneden lopen. Ik hoorde de man zeggen dat ik naar de badkamer moest gaan om de douchekraan open te draaien en dat ik moest controleren of er schoon water uit kwam. Toen ik mij in de badkamer bevond, had ik geen zicht meer op de man. Ik schat dat ik zeker een kwartier in de badkamer ben geweest. De man heeft vervolgens de woning verlaten.
Nadat ik het verhaal aan mijn vrouw had verteld, zag zij dat de kluis in de voorraadkast was weggenomen. Ik hoorde van [getuige 1] (
de rechtbank begrijpt: de hierna te noemen getuige [getuige 1] , medebewoner van het appartementencomplex) dat hij vanaf zijn woning drie personen op straat een zwaar voorwerp zag tillen. Het voorwerp werd in een grijze Opel Corsa geplaatst met kenteken [kenteken] .
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 4 september 2024, voor zover inhoudende (p. 67):
[naam 2] , de vrouw van aangever [naam 1] , overhandigde mij, verbalisant, de lijst met weggenomen goederen:
- Smalle gouden ring met over de gehele bovenkant Zirkonia steentjes;
- 2 aan elkaar gesmede gouden ringetjes, waarvan 1 met briljant of diamant en 1 met
zoetwaterparel;
- 1 Lapponia ring, goud;
- Gouden oorbellen, 2 ovale ringetjes onder elkaar met Zirkonia steentjes;
- Gouden ring met blauwe steen;
- Brede Lapponia gouden armband, heren;
- Brede Lapponia stropdas klem met kettinkje en speldje;
- 2 brede gouden Lapponia manchet knopen;
- Gouden holle slaven armband met gegraveerde versieringen, dames;
- Goud op zilveren oorbellen met groene edelstenen;
- Contant geld, 600 euro;
- Travellercheques;
- Diverse testamenten.
4. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt op 23 augustus 2024, voor zover inhoudende (p. 38):
Op 20 augustus 2024 omstreeks 16:00 uur zag ik dat er vanuit de flat drie mannen liepen. Ik zag dat een van deze mannen naar een grijze Opel Corsa liep. Ik zag dat deze man de achterbak opendeed en vervolgens als bestuurder ging zitten. Ik zag dat de andere twee mannen een groot voorwerp aan het tillen waren. Ik zag dat ze gebogen liepen. Hierdoor kreeg ik het idee dat ze iets zwaars aan het tillen waren. Ik zag dat deze mannen het voorwerp in de kofferbak van de Opel Corsa legde.
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 10 september 2024, voor zover inhoudende (p. 70):
Ik, verbalisant, deed onderzoek naar de historische verkeersgegevens van telefoonnummer [telefoonnummer 1] , waarvan [verdachte] als gebruiker aangeduid kon worden. Ik zag dat de telefoon op 20 augustus 2024 om 16.26 uur contact had gemaakt met een telefoonmast aan de [adres 3] te Rotterdam . Uit eerdere bevindingen bleek dat het voertuig met kenteken [kenteken] op 20 augustus 2024 meerdere ANPR-camera’s passeerde: om 16.23 uur de ANPR-camera aan de Matlingeweg/Doenkade te Rotterdam en vervolgens op 16.27 uur de ANPR-camera aan de Matlingeweg/Schiekade te Rotterdam . Ik mat dat de afstand tussen de telefoonmast en de ANPR-camera Matlingeweg/Doenkade hemelsbreed ongeveer 750 meter en tussen de telefoonmast en de ANPR-camera aan de Matlingeweg/Schiekade ongeveer 1400 meter was. Bezien de afstanden tussen de aangestraalde telefoonmast en de gepasseerde ANPR-camera’s, werd het mogelijk geacht dat de telefoon met telefoonnummer [telefoonnummer 1] zich in het voertuig met kenteken [kenteken] begaf.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 19 oktober 2024, voor zover inhoudende (p. 214-218):
Op dinsdag 8 oktober 2024 om 07.44 uur werd de verdachte [verdachte] op luchthaven Rotterdam -The Hague Airport buiten heterdaad aangehouden. Bij de verdachte werden twee telefoons, een Samsung Galaxy A12 (SIN: [SIN 1] ) en een Apple iPhone 12 (SIN: [SIN 2] ) inbeslaggenomen.
Ik, verbalisant, onderzocht de Samsung Galaxy A12 (SIN: [SIN 1] ).
Ik onderzocht de telefoon op aanwijzingen omtrent de diefstal die op 20 augustus 2024 omstreeks 16.00 uur op de [adres 2] in Delft had plaatsgevonden. Ik zag dat het eerstvolgende contact nadat de diefstal had plaatsgevonden om 16.26 uur was. Dit betrof een uitgaande oproep naar [telefoonnummer 2] . Na onderzoek in de politiesystemen bleek dat dit telefoonnummer door [naam 5] in een verhoor werd opgegeven als het telefoonnummer waarmee hij bereikbaar is. [naam 5] werd op 16 oktober 2024 aangehouden op verdenking van diefstal door middel van een babbeltruc. Het slachtoffer betrof een 83-jarige vrouw. Het slachtoffer verklaarde dat na aanbellen een man de woning in was gelopen en de kraan had opengezet met het verhaal dat de bovenburen een lekkage hadden en hij wilde controleren of het in deze woning ook zo was. [naam 5] bekende in zijn verhoor dit feit te hebben gepleegd.
Ik onderzocht de telefoon op aanwijzingen omtrent de diefstal die op 25 september 2024 tussen 15.00 uur en 15.40 uur op het [adres 5] in Wateringen heeft plaatsgevonden. Ik zag dat om 15.43 uur de website [website] werd bezocht met daarin de titel: [naam 8] Edelmetaal – Goud inkoop Rotterdam .
Ik onderzocht de telefoon op aanwijzingen omtrent de (poging) diefstal die op 7 oktober 2024 omstreeks 16.00 uur op de [adres 4] in Ridderkerk heeft plaatsgevonden. Ik zag omstreeks de diefstal de volgende belgeschiedenis aanwezig:
15:33 uur | Uitgaand | [telefoonnummer 3] | ‘ [naam 6] ’
16:12 uur | Uitgaand | [telefoonnummer 3] | ‘ [naam 6] ’
16:14 uur | Uitgaand | [telefoonnummer 3] | ‘ [naam 6] ’
16:15 uur | Inkomend | [telefoonnummer 3] | ‘ [naam 6] ’
16:18 uur | Uitgaand | [telefoonnummer 3] | ‘ [naam 6] ’
De verdachte [verdachte] verklaarde op 8 oktober 2024 in zijn verhoor dat hij op 7 oktober 2024 aan de [adres 4] in Ridderkerk op straat stond te praten met ene ' [naam 6] ’. [verdachte] en ' [naam 6] ’ werden staande gehouden door de politie. [naam 6] bleek genaamd: [naam 6] . Vermoedelijk betreft het contact ‘ [naam 6] ’ de verdachte [naam 6] .
Ik zag dat om 21.39 uur de volgende website werd bezocht: https://www.politie.nl/nieuws/2024/juli/30/07-weer-aanhouding-voor-babbeltruc.html met de titel: Weer aanhouding voor babbeltruc | politie.nl.
7. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 3] , opgemaakt op 25 september 2024, voor zover inhoudende (p. 78-79):
Ik woon aan de [adres 5] in Wateringen. Op 25 september 2024, omstreeks 15.00 uur, hoorde ik dat de deurbel ging en ik opende de voordeur. Een man zei dat hij in opdracht van de gemeente en het waterbedrijf kwam, omdat er mogelijk een buis kapot zou zijn en daar zou rommel in aanwezig zijn wat goed schoongemaakt zou moeten worden. Ik liep met de man mee naar de keuken. Daar moest ik de spoelbak meerdere malen vol laten lopen om deze vervolgens weer te legen. Er kwam een tweede man binnen, die zich bij ons voegde. Ik hoorde dat de eerste man zei dat de inbouwkast nat kon zijn. In deze kast is een kluis aanwezig. Vervolgens vroeg hij mij om de kluis te openen, zodat hij kon controleren of deze ook goed droog was. Ik opende de kluis. Ik zag dat de man de in de kluis aanwezige dozen eruit haalde en deze opende: een doos met gouden sieraden en een doos met zilveren sieraden. Ik zag dat de man door de doosjes ging wroeten. Vervolgens zei de man dat ze klaar waren en weggingen. Toen de mannen weg waren, zag ik dat ik een hoop sieraden miste. Ik mis zeker twintig gouden ringen, twintig gouden kettingen, vier gouden armbanden en een gouden hanger.
8. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 8 oktober 2024, voor zover inhoudende (p. 83):
Op 25 september 2024, omstreeks 15.00 uur, bevond ik, verbalisant [verbalisant 1] , mij op de [straatnaam 1] te Wateringen. Ik zag een man, nader te noemen NN1, lopen over het voetpad en ter hoogte van hem een zilvergrijze Opel Corsa langzaam rijden. Ik zag dat het raam van de bestuurderskant van de Opel Corsa open was. Ik hoorde NN1 roepen “ [bijnaam] , om de hoek, daar rechts om de hoek”. Ik zag dat NN1 dit riep in de richting van de bestuurder van de Opel Corsa en dat die deed wat NN1 zei. Ik zag dat de Opel Corsa parkeerde en dat NN1 als bijrijder instapte. Zowel NN1 als de Opel Corsa kwamen uit de richting van het [straatnaam 2] te Wateringen gelopen en gereden.
9. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 10 oktober 2024, voor zover inhoudende (p. 84):
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , ontving van het onderzoeksteam een foto van [verdachte] , een mogelijke verdachte van de oplichting gepleegd op 25 september 2024 op het [straatnaam 2] te Wateringen. Ik had direct een vorm van herkenning bij het zien van het gezicht.
10. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 9 oktober 2024, voor zover inhoudende (p. 85):
Uit ANPR-hits blijkt dat de grijze Opel Corsa voorzien van kenteken [kenteken] op 25 september 2024 om 15:36:59 op de A20 rechts ter hoogte van hectometerpaal 17.3 reed. Volgens Google Maps betreft de reistijd met een personenauto vanaf het [adres 5] te Wateringen naar de A20 rechts 17.3 ongeveer achttien minuten.
11. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 23 oktober 2024, voor zover inhoudende (p. 261-262):
Uit verkeersgegevens bleek dat met de Samsung Galaxy A12 op 25 september 2024 om 14.52 uur het basisstation Beresteinlaan 659-759 werd aangestraald. De [adres 5] in Wateringen bevindt zich binnen het theoretische zendbereik van dit basisstation.
12. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 4] , opgemaakt op 7 oktober 2024, voor zover inhoudende (p. 88):
Er waren twee mannen in mijn woning aan de [adres 4] te Ridderkerk. Ze kwamen voor de douche. Zover ik weet ben ik niets kwijt.
13. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 7 oktober 2024, voor zover inhoudende (p. 94-96):
Op 7 oktober 2024 om 16:05 uur zagen wij, verbalisanten, op de hoek van flat 3 aan de [straatnaam 3] twee mannen op de stoep staan. Wij hielden beide mannen staande. Ik zag dat één van de mannen een rijbewijs overhandigde. Ik zag dat de man genaamd was: [verdachte] . Ik, verbalisant [verbalisant 2] , zag dat een grijze Opel Corsa geparkeerd stond met kenteken [kenteken] . Ik zei tegen [verdachte] dat ik zijn legitimatiebewijs onder mij hield en dat hij moest wachten tot wij terug waren, omdat wij een verder onderzoek moesten instellen.
Hierop zijn wij gelopen naar nummer [huisnummer] . Wij zagen in de hal een oudere dame staan. Ik hoorde haar zeggen dat er iemand in haar woning was voor onderzoek aan de waterleiding. Na kort onderzoek in de woning bleek niets ontvreemd te zijn. Na onderzoek in de woning zag ik dat de mannen weg waren. Ik zag dat de Opel Corsa nog geparkeerd stond.
14. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , opgemaakt op 7 oktober 2024, voor zover inhoudende (p. 90-92):
Op 7 oktober 2024 om 15:50 uur was ik aan de [adres 6] te Ridderkerk en keek ik naar buiten. Ik zag dat twee voertuigen, waaronder een zilvergrijze Opel, parkeerden voor de derde flat van de [straatnaam 3] . Ik zag per voertuig twee mannen zitten. Ik zag persoon 1 en 2 uitstappen. Vervolgens zag ik persoon 1 een knik geven naar persoon 4, alsof hij uit de auto kon komen. Ik zag vervolgens dat deze persoon ook uitstapte. Ik zag persoon 2 lopen op de galerij van flat 4. Ik zag dat de bewoner van nummer [huisnummer] de voordeur opendeed. Ik zag vervolgens dat persoon 2 de woning in liep. Ik zag dat na ongeveer 30 seconden persoon 3 naar binnen ging en dat nummer 4 en nummer 1 de omgeving in de gaten hielden. Na ongeveer 5 minuten zag ik een politiebusje de straat inrijden. Ik zag dat persoon 1 en 4 die op de uitkijk stonden direct gingen lopen richting flat 2 toen zij de politie zagen aankomen.
15. Het proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt op 8 oktober 2024, voor zover inhoudende (p. 138):
Op 8 oktober 2024 werden wij, verbalisanten, gevraagd te gaan naar vliegveld Zestienhoven in Rotterdam . Daar was een verdachte, [verdachte] , staande gehouden. Tijdens de insluitingsfouillering werd bij de verdachte een groot bedrag aan geld aangetroffen.
16. Het proces-verbaal van het tweede verhoor van de verdachte, opgemaakt op 8 oktober 2024, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte (p. 157-159):
Bijna 95% van het geld is van mijn broertje. Er was een sterfgeval in Marokko en daar moest ik heen. De bedoeling was dat ik het geld op zijn rekening in Marokko ging storten. Hij en zijn vrouw willen een zomerhuisje kopen.
17. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 7] , opgemaakt op 15 oktober 2024, voor zover inhoudende (p. 228):
V: Weet jij waarom jouw broer naar Rotterdam -The Hague Airport moest?
A: Hij had een vlucht naar Marokko.
V: Wat kan jij over het bij hem aangetroffen geldbedrag verklaren?
A: Ik had hem inderdaad 9200 euro meegegeven om daar een auto voor mij te kopen.
V: En dan zou die auto daar blijven staan en als jij dan in Marokko bent, dan gebruik jij die auto?
A: Ja.
V: Weet jij de reden waarom hij naar Marokko ging?
A: Nee. Volgens mij ging hij voor vakantie. Het was niet dat hij echt met een doel ging.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1
Betrokkenheid bij de diefstal
Naar het oordeel van de rechtbank kan aan de hand van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting worden vastgesteld dat de verdachte op 20 augustus 2024 te Delft betrokken is geweest bij een diefstal van diverse goederen, door middel van een babbeltruc, uit de woning van aangever [naam 1] en zijn echtgenote [naam 2] .
De aangever heeft verklaard dat hij op 20 augustus 2024 omstreeks 16.00 uur twee mannen de toegang tot zijn woning aan de [adres 2] te Delft heeft verschaft, omdat er volgens de mannen sprake was van een lekkage in de flat en hierom de watertoevoer in de woning van de aangever diende te worden gecontroleerd. Nadat deze mannen de beweerde controle hadden uitgevoerd, is de aangever erachter gekomen dat meerdere eigendommen – waaronder een kluis met daarin sieraden – uit de woning waren weggenomen. Rond hetzelfde tijdstip heeft een buurman van de aangever vanuit zijn woning waargenomen dat drie mannen een groot en vermoedelijk zwaar voorwerp in de kofferbak van een auto, een grijze Opel Corsa met kenteken [kenteken] , hebben getild.
Deze auto staat op naam van de moeder van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met regelmaat van de auto gebruik maakt, maar niet bij de diefstal betrokken is geweest. Ook andere familieleden kunnen volgens hem vrij van de auto gebruik maken. Gelet hierop heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er een reële mogelijkheid bestaat dat de auto door toedoen van een ander dan de verdachte ten behoeve van de diefstal is ingezet. De rechtbank is echter, op grond van de bewijsmiddelen, van oordeel dat wel degelijk buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte bij de diefstal betrokken is geweest, reden waarom het verweer van de raadsman wordt verworpen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Naast de aanwezigheid van de auto bij de diefstal wijzen ook de telefoongegevens van de verdachte op betrokkenheid bij het delict. Zo heeft de telefoon van de verdachte op 20 augustus 2024 om 16.26 uur contact gehad met een telefoonmast aan de [adres 3] te [geboorteplaats] . Dit contactmoment sluit qua tijd en plaats aan op de door ANPR-camera’s geregistreerde bewegingen van de Opel Corsa met kenteken [kenteken] , waaruit blijkt dat de auto zich om 16.23 uur bij de kruising van de Matlingeweg met de Doenkade bevond en om 16.27 uur de kruising van de Matlingeweg met de Schiekade passeerde. De rechtbank ziet geen andere uitleg voor deze samenloop van omstandigheden dan dat (de telefoon van) de verdachte – nota bene nog geen halfuur na het moment dat de auto bij de vermeende diefstal was gesignaleerd – in de auto aanwezig was. Daarnaast werd met de telefoon van de verdachte op het contactmoment van 16.26 uur gebeld naar het telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Blijkens politiegegevens is dit telefoonnummer (onder andere) in gebruik bij [naam 5] . Deze persoon heeft op 16 oktober 2024 in een politieverhoor een andere diefstal, waarbij gebruik werd gemaakt van eenzelfde soort babbeltruc als onder dit feit ten laste is gelegd, bekend.
Gelet op de voornoemde feiten en omstandigheden – in onderlinge samenhang bezien – concludeert de rechtbank dat de verdachte bij de diefstal betrokken is geweest en daarom een inzittende van de Opel Corsa met kenteken [kenteken] was. De rechtbank komt mede tot dit oordeel doordat de verdachte ter terechtzitting geenszins heeft kunnen concretiseren wie – anders dan hijzelf – de auto ten behoeve van de diefstal ter beschikking zou kunnen hebben gesteld of gehad en ook niet heeft laten blijken te hebben geprobeerd dit te achterhalen.
Medeplegen
Betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Daarvan is sprake indien het strafbare feit gezamenlijk is uitgevoerd of als de verdachte een materiële en/of intellectuele bijdrage van voldoende gewicht aan het delict heeft geleverd. De rechtbank is, anders dan de raadsman, op grond van het volgende van oordeel dat in dit geval van medeplegen sprake is.
Getuige [getuige 1] , de buurman van de aangever, heeft omtrent de diefstal verklaard dat hij drie mannen uit de flat waarin de woning van de aangever zich bevindt, zag lopen. Eén van hen deed de kofferbak van de Opel Corsa open en nam hierna plaats op de bestuurdersstoel; de twee anderen droegen een groot, vermoedelijk zwaar voorwerp en plaatsten dit in de kofferbak van de Opel Corsa. Gelet op de aangifte gaat de rechtbank ervan uit dat dit grote voorwerp de kluis van de aangever moet zijn geweest. Vervolgens vertrokken de drie mannen in de Opel Corsa.
Gelet op de eerdere overwegingen van de rechtbank moet de verdachte één van deze drie mannen zijn geweest. De rechtbank kan niet precies vaststellen wie van deze drie mannen de verdachte is, maar dat is voor de beoordeling of sprake is van medeplegen niet doorslaggevend. Voor de rechtbank staat namelijk vast dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de drie mannen. Zij kwamen immers allen tegelijk uit de flat van de aangever lopen en hebben elk handelingen verricht – te weten het tillen van de kluis of het openen van de kofferbak – die erop waren gericht om zich de toe-eigening van het gestolene te verzekeren. Hierom acht de rechtbank het medeplegen van de gekwalificeerde diefstal door de verdachte bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Betrokkenheid bij de diefstal
De rechtbank komt op grond van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting ook tot de conclusie dat de verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van diverse sieraden uit de woning van [naam 3] te Wateringen op 25 september 2024.
De aangeefster heeft verklaard dat op 25 september 2024 omstreeks 15.00 uur onbekende mannen sieraden uit haar woning aan de [adres 5] te Wateringen hebben weggenomen. Evenals bij het onder 1 tenlastegelegde het geval was, zijn de mannen volgens de aangeefster de woning binnengelaten omdat zij voorhielden dat wegens problemen met de watertoevoer een controle in de woning diende te worden uitgevoerd.
Wederom wijzen verschillende punten in het strafdossier op betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal. Zo heeft een verbalisant waargenomen dat rond het voornoemde tijdstip op de [straatnaam 1] – in de buurt van de woning van de aangeefster – een grijze Opel Corsa met daarin een bestuurder zich ophield. Een tweede persoon gaf instructies aan de bestuurder en stapte niet veel later als bijrijder in de auto. Op een later moment heeft de verbalisant bij confrontatie met een foto van de verdachte geverbaliseerd dat hij bij het zien van een foto van de verdachte een vorm van herkenning had met één van de personen die hij op de [straatnaam 1] had gezien. Verder is er sprake van een ANPR-hit met het kenteken [kenteken] op 25 september 2024 om 15.36 uur op de A20 nabij Maassluis. Deze locatie bevindt zich relatief dicht bij de woning van de aangeefster. Tot slot blijkt uit de gegevens van de telefoon van de verdachte dat deze rondom het tijdstip van de diefstal heeft aangestraald op een zendmast die de woning van de aangeefster binnen zijn theoretisch bereik heeft en dat met deze telefoon om 15.43 uur – kort na de vermeende diefstal – de website van een goudinkoper is bezocht.
Ook ditmaal brengen deze aanwijzingen – in onderlinge samenhang bezien – de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte bij de diefstal betrokken moet zijn geweest. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat andere familieleden de pincode van zijn telefoon kennen en wel eens van zijn telefoon gebruik maken, vormt naar het oordeel van de rechtbank geen reden om te concluderen dat de verdachte niet bij de diefstal betrokken is geweest. De verdachte heeft immers niet kunnen uitleggen waarom de auto kort na de diefstal op de A20 reed, waarom zijn telefoon in de buurt van de woning van de aangeefster heeft aangestraald en waarom met zijn telefoon – nota bene kort nadat diverse sieraden uit de woning van de aangeefster zouden zijn gestolen – de website van een goudinkoper is bezocht.
Medeplegen
De rechtbank is wederom, aan de hand van de voornoemde telefoongegevens, van oordeel dat het handelen van de verdachte als medeplegen dient te worden aangemerkt. Uit die gegevens trekt de rechtbank de conclusie dat de verdachte fysiek bij de diefstal aanwezig is geweest en dat hij na de voltooiing van de diefstal heeft gezocht naar een goudinkoper aan wie de buitgemaakte sieraden konden worden verkocht. In die omstandigheden ziet de rechtbank een intellectuele bijdrage van voldoende gewicht met betrekking tot de diefstal, waardoor zijn gedragingen als medeplegen gekwalificeerd kunnen worden. De rechtbank acht dan ook het medeplegen van de gekwalificeerde diefstal door de verdachte bewezen.
Ten aanzien van feit 3
Betrokkenheid bij de poging tot diefstal
Het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting brengt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte eveneens betrokken is geweest bij een poging tot diefstal uit de woning van [naam 4] te Ridderkerk op 7 oktober 2024.
Op voornoemde datum, omstreeks 15.50 uur, heeft een buurtbewoonster waargenomen dat vier personen, verdeeld over twee voertuigen, tezamen arriveerden en duidelijk contact met elkaar hadden. Vervolgens betraden twee mannen uit de groep de flatwoning van een bejaarde vrouw aan de [adres 4] te Ridderkerk en bleven de twee andere mannen op de hoek van de flat op de uitkijk staan. Deze mannen zouden tezamen bij de flat zijn gearriveerd en, voordat de flat werd betreden, contact met elkaar hebben onderhouden. Van deze situatie werd bij de politie melding gemaakt. De getuige heeft daarbij verklaard dat de mannen die op de uitkijk stonden, direct nadat een politiebusje de straat in reed, richting de flatwoning liepen. Ter plaatse, omstreeks 16.05 uur, stuitten verbalisanten op de twee mannen – onder wie de verdachte – en de grijze Opel Corsa met kenteken [kenteken] . De verbalisanten stellen dat zij, alvorens nader onderzoek door hen zou worden verricht, het rijbewijs van de verdachte onder zich hebben genomen en dat zij de verdachte hebben gesommeerd ter plaatse te blijven. Desondanks is de verdachte, zonder de Opel Corsa, vertrokken. Uit het nader onderzoek leidden de verbalisanten af dat de bejaarde vrouw mannen haar woning binnen had gelaten, omdat zij beweerdelijk onderzoek aan de waterleiding moesten verrichten.
De verdachte heeft ter terechtzitting hierover verklaard dat hij met een vriend, [naam 6] , op pad was omdat die vriend een ruzie moest uitvechten, maar de wederpartij zou niet zijn komen opdagen. Nadat de politie zijn rijbewijs had ingenomen zou de verdachte zijn vertrokken omdat hij zich moest klaarmaken voor een vlucht van de volgende dag en hij al zeker twintig minuten zonder resultaat op de politie had gewacht. De rechtbank acht deze verklaring echter volstrekt onaannemelijk. Zo blijkt uit de telefoongegevens van de verdachte dat hij tussen 16.12 uur en 16.18 uur viermaal met [naam 6] heeft gebeld, wat in de ogen van de rechtbank geheel onlogisch is in het geval dat de verdachte – zoals hij heeft verklaard – continu in de aanwezigheid van [naam 6] verkeerde. Daarnaast is diezelfde dag met de telefoon een nieuwspagina van de politie met betrekking tot een babbeltruc bezocht. De verdachte heeft niet kunnen ophelderen waarom met de telefoon deze oproepen zijn gepleegd en een webpagina over een babbeltruc is bezocht. Verder wordt de verklaring van de verdachte weerlegd door hetgeen de getuige heeft waargenomen, terwijl de verdachte situatie die zich volgens de getuige voordeed juist wel wordt ondersteund door de aangifte en de bevindingen van de politie. Tot slot acht de rechtbank het ongeloofwaardig dat – zelfs als er sprake zou zijn geweest van tijdsdruk in verband met de voorbereiding van een vliegreis – een persoon die te goeder trouw is ervoor zou kiezen om, ondanks de sommatie van de politie, weg te gaan en daarbij een legitimatiebewijs en auto achter te laten.
Gelet op de volkomen onaannemelijke verklaring van de verdachte en de met feit 1 en 2 overeenkomende modus operandi oordeelt de rechtbank dat de aanwezigheid van de verdachte enkel kan worden verklaard doordat hij betrokken is geweest bij een vooropgezet plan, waarbij met behulp van een babbeltruc goederen uit de woning van de aangeefster dienden te worden gestolen.
Medeplegen
De rechtbank leidt uit de reeds uiteengezette verklaring van getuige [getuige 2] en de telefoongegevens van de verdachte af dat de verdachte op de hoogte was van het plan om goederen uit de woning van de aangeefster te stelen, door zich voor te doen als waterleidingmonteurs, en dat bij de uitvoering van dit plan sprake is geweest van nauw contact en een rolverdeling – en dus een nauwe en bewuste samenwerking – tussen de verdachte en de drie medeverdachten. Daarom acht de rechtbank in dit geval het medeplegen van een poging tot gekwalificeerde diefstal door de verdachte bewezen.
Ten aanzien van feit 4
De verdachte is op 8 oktober 2024 op Rotterdam -The Hague Airport aangehouden, terwijl hij een geldbedrag van € 9.350,- bij zich had. Dit geldbedrag is in beslag genomen en het bezit hiervan door de verdachte is hem als witwassen ten laste gelegd.
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van witwassen, zoals aan de verdachte ten laste is gelegd, is vereist dat voldoende komt vast te staan dat het betreffende voorwerp – in dit geval het onder de verdachte aangetroffen geldbedrag – afkomstig is uit enig misdrijf. Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf" kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Als de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Als zo’n verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Vermoeden van witwassen
De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden in deze zaak van dien aard zijn dat hiermee een gerechtvaardigd vermoeden is dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Er is immers een aanzienlijk geldbedrag, te weten € 9.350,- in coupures van € 50,-, bij de verdachte op zak aangetroffen. Het fysiek vervoeren van een dergelijk bedrag ligt, gelet op veiligheidsrisico’s (zoals de aanwezigheid van zakkenrollers op het vliegveld), niet voor de hand. Daarnaast wordt de verdachte ervan verdacht zich met babbeltrucs te hebben beziggehouden, waarbij onder andere sieraden zouden zijn weggenomen, wat het vermoeden dat het geld uit illegale bron afkomstig is, versterkt. Van de verdachte mag dus worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het geld.
Verklaringen verdachte en broer
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij wegens een sterfgeval in de familie naar Marokko moest afreizen en dat zo’n 95% van het inbeslaggenomen geldbedrag aan zijn broer toebehoort. Hij zou dit geldbedrag van zijn broer hebben gekregen om op een rekening in Marokko te storten, zodat de broer daarmee een zomerhuisje in Marokko zou kunnen kopen.
Naar aanleiding van deze verklaring is ook de broer van de verdachte door de politie verhoord. Deze heeft verklaard dat hij inderdaad € 9.200,- aan de verdachte heeft meegegeven, maar dit zou zijn gedaan ten behoeve van de aanschaf van een auto in Marokko. Deze auto zou na aanschaf in Marokko blijven, opdat deze door de broer kan worden gebruikt zodra hij zelf in Marokko is. Voorts heeft de broer verklaard dat de verdachte hem niet heeft verteld waarom hij naar Marokko zou afreizen; de broer vermoedde zelf dat het om een vakantie ging. Naderhand zijn door de broer bankafschriften aangeleverd, waaruit blijkt dat in de maanden mei, juni, juli en september 2024 meermaals geldbedragen (van in totaal € 10.400,-) van een rekening op zijn naam zijn opgenomen.
Ter terechtzitting heeft de verdachte op hoofdlijnen overeenkomstig zijn eerdere verklaring verklaard. Aanvullend heeft de verdachte verklaard dat:
  • hij het geld wel degelijk voor zijn broer op een rekening in Marokko moest zetten, opdat deze op een later moment een auto of huis in Marokko zou kunnen kopen;
  • hij en zijn broer al een auto in Marokko, die voorheen van hun (inmiddels overleden) vader was, tot hun beschikking hebben en het direct kopen van een auto daarom nog niet aan de orde was;
  • hij niet weet waarom zijn broer niet zelf het geld naar een Marokkaanse bankrekening heeft overgemaakt;
  • zijn broer wekelijks wordt uitbetaald en regelmatig geld opneemt, omdat deze zijn geld contant in een kluis bewaart;
  • hij de reis oorspronkelijk had geboekt om enerzijds op vakantie te gaan en anderzijds zijn zieke tante te bezoeken;
  • zijn tante kort voor de reis is overleden en dit sterfgeval binnen de familie als doel of onderdeel van de reis niet tussen hem en zijn broer ter sprake is gekomen.
Geld is afkomstig uit enig misdrijf
De rechtbank acht de verklaringen van de verdachte dat hij het geld van zijn broer heeft meegekregen om een storting of aankoop in Marokko te verrichten, volstrekt ongeloofwaardig. De rechtbank komt tot dit oordeel doordat de verdachte en de broer op essentiële onderdelen, zoals het doel van de reis en de reden waarom het geld zou zijn meegegeven, verschillend hebben verklaard. Daarnaast wijkt de verklaring van de verdachte ter terechtzitting op diverse punten af van zijn eerdere, bij de politie afgelegde verklaring, waarbij hij zijn verklaring lijkt af te stemmen op die van zijn broer.
Gelet op het bovenstaande en gelet op het ontbreken van een overige, concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat het geldbedrag van € 9.350,- uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist. De rechtbank acht hierom bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 20 augustus 2024 te Delft tezamen en in vereniging met anderen een kluis, testamenten, een hoeveelheid geld, cheques, sieraden en accessoires die aan [naam 1] en [naam 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van het aannemen van een valse hoedanigheid of door een samenweefsel van verdichtsels, door zich voor te doen als een bonafide persoon die bij die [naam 1] langskwam om te controleren of er lekkages aanwezig waren in die woning, waardoor die
hunde toegang tot woning verschafte en die [naam 1] naar de badkamer te sturen om te kijken of er schoon water uit de douchekraan kwam;
2
hij op 25 september 2024 te Wateringen, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een ander, meerdere sieraden die aan [naam 3] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van het aannemen van een valse hoedanigheid of door een samenweefsel van verdichtsels, door zich voor te doen als een bonafide persoon die in opdracht van de gemeente en het waterbedrijf bij die [naam 3] langskwam om te controleren of er lekkages aanwezig waren in de woning, waardoor die [naam 3]
hunde toegang tot woning verschafte en die [naam 3] naar de keuken te sturen en haar meermalen de spoelbak vol en leeg te laten lopen en die [naam 3] de kluis met sieraden te laten openen om te controleren of deze droog was;
3
hij op 7 oktober 2024 te Ridderkerk tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om goederen die zich in de woning van [naam 4] bevonden, die aan die [naam 4] toebehoorden weg te nemen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en die weg te nemen goederen onder hun bereik te brengen door middel van het aannemen van een valse hoedanigheid, zich voor heeft gedaan als een bonafide persoon die de douche in de woning van die [naam 4] kwam controleren, waardoor die [naam 4]
hunde toegang tot woning verschafte, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4
hij op 8 oktober 2024 te Rotterdam een
voorwerp, te weten eenhoeveelheid geld voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om, indien de rechtbank tot een veroordeling komt, de op te leggen straf te beperken tot hoogstens een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijke deel de tijd reeds in voorarrest doorgebracht niet overstijgt, en een taakstraf.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van twee diefstallen, één poging tot diefstal en het witwassen van een groot geldbedrag. Door middel van babbeltrucs, waarbij werd voorgehouden dat sprake zou zijn van een lekkage en hierom de woning diende te worden betreden, zijn tweemaal van (hoog)bejaarde slachtoffers op sluwe en schaamteloze wijze (onder andere) geld en sieraden bemachtigd; in een derde geval is het bij een poging gebleven. Deze feiten leiden niet alleen tot financiële schade, maar ook tot overlast, gevoelens van onmacht, schaamte en onveiligheid bij de slachtoffers. Het vertrouwen van de slachtoffers is immers ernstig misbruikt en sieraden hebben veelal – naast hun financiële waarde – aanzienlijke emotionele waarde. De verdachte heeft zich kennelijk niet om de gevolgen voor de slachtoffers bekommerd en enkel oog gehad voor financieel gewin. Het is extra kwalijk dat juist oudere mensen doelbewust tot slachtoffer zijn gemaakt, vanwege hun grote kwetsbaarheid en afhankelijkheid. Witwassen heeft voorts een ontwrichtende werking op het financieel en economisch verkeer, faciliteert de onderliggende criminaliteit en levert aantasting op van de legale economie. Ter terechtzitting heeft de verdachte ongerijmde en volkomen ongeloofwaardige verklaringen afgelegd in een poging zijn betrokkenheid bij de feiten te loochenen. De rechtbank rekent het de verdachte dan ook aan dat hij geen enkele verantwoordelijkheid genomen heeft voor zijn handelen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 23 januari 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 14 maart 2025, waaruit blijkt dat de verdachte een rol als mantelzorger binnen zijn gezin vervult en sprake is van een laag recidiverisico. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt vermeld bij een gekwalificeerde diefstal (per geval als first offender) een gevangenisstraf van drie maanden, bij een poging tot gekwalificeerde diefstal een gevangenisstraf van twee maanden en bij witwassen van een geldbedrag tot € 10.000,- een gevangenisstraf van (hoogstens) twee maanden. In het onderhavige geval leidt dit tot een totaal van elf maanden gevangenisstraf als uitgangspunt. De rechtbank weegt daarnaast in strafverzwarende zin mee dat de verdachte zich op kwetsbare slachtoffers heeft gericht, dat sprake is van dubbel gekwalificeerde diefstallen (zowel medeplegen als het gebruik maken van misleiding), dat de diefstallen in woningen zijn gepleegd en dat hij op geen enkel moment verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

7.1.1 De vordering van [naam 2]
, gewezen echtgenote, thans weduwe van slachtoffer [naam 1] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 8.218,95, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 7.218,95 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
7.1.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
7.1.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij wegens het ontbreken van een machtiging niet-ontvankelijk te verklaren, en subsidiair wegens een gebrek aan onderbouwing af te wijzen.
7.1.4 Het oordeel van de rechtbank
Ontvankelijkheid
De rechtbank stelt vast dat voorafgaand aan de zitting door de bode een ondertekende machtiging van de medewerker van Slachtofferhulp is overgelegd. Deze machtiging zal aan het procesdossier worden toegevoegd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering.
Materiële schade
De vordering is op het punt van materiële schade namens de verdachte onvoldoende gemotiveerd betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag van € 7.218,95.
Immateriële schade
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank dat voldoende vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, nu zij door het handelen van de verdachte op andere wijze in haar persoon is aangetast. Er is namelijk sprake van een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Bij het plegen van het feit is bewust een slachtoffer op leeftijd uitgekozen en op een slinkse wijze misbruik gemaakt van zijn kwetsbaarheid. Er is sprake geweest van een aanzienlijke impact op de benadeelde partij: een deel van de sieraden hadden grote emotionele waarde en de benadeelde partij heeft haar echtgenoot – die kort na het misdrijf overleden is – niet kunnen opbaren met zijn manchetknopen en dasspeld. De rechtbank vindt dan ook een vergoeding voor de door haar geleden immateriële schade op zijn plaats en acht het gevorderde bedrag van € 1.000,- billijk.
Toe te wijzen bedrag
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, de gehele vordering – te weten € 7.218,95 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade – toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2024.
Proceskosten
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededader(s) heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader(s) een bedrag aan de benadeelde partij heeft/hebben betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 8.218,95, bestaande uit € 7.218,95 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 augustus 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] .
7.2.1 De vordering van [naam 3]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat geheel uit materiële schade.
7.2.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering wegens een gebrek aan onderbouwing.
7.2.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij wegens het ontbreken van een machtiging niet-ontvankelijk te verklaren, en subsidiair wegens een gebrek aan onderbouwing af te wijzen.
7.2.4 Het oordeel van de rechtbank
Ontvankelijkheid
De rechtbank stelt vast dat de machtiging van de vordering tot schadevergoeding met een handtekening is ondertekend, maar dat die handtekening is geplaatst onder paragraaf 3 ‘Strafbaar feit’ en niet is geplaatst onder paragraaf 2 ‘Machtiging’. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit niet anders dan dat de benadeelde partij een machtiging heeft afgegeven, zodat zij ontvankelijk is in haar vordering.
Materiële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 2 bewezenverklaarde feit. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid (artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek), omdat de omvang van de geleden materiële schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. De rechtbank neemt bij haar schatting in overweging dat namens de benadeelde partij is aangevoerd dat de benadeelde partij (en haar echtgenoot) oud-juweliers zijn en daardoor veel sieraden tot hun beschikking hadden. De vordering is namens de verdachte op dit punt niet (gemotiveerd) betwist. Daarbij is in de aangifte met betrekking tot het onder 2 bewezenverklaarde benoemd dat de benadeelde partij twee doosjes met sieraden bezat en dat één van de medeplegers van de diefstal door deze doosjes ging “wroeten”, kennelijk omdat er zoveel sieraden in de doosjes lagen. Op basis van deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat de benadeelde partij een flinke hoeveelheid sieraden in haar bezit had en zal zij de door de benadeelde partij geleden materiële schade schatten en vaststellen op € 4.500,-. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard.
Toe te wijzen bedrag
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van € 4.500,-, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 september 2024.
Proceskosten
Nu de vordering deels wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededader(s) heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader(s) een bedrag aan de benadeelde partij heeft/hebben betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.500,-, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 september 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 3] .

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van in beslaggenomenvoorwerpen (beslaglijst, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht) genoemde voorwerpen, te weten (onder 1) een geldbedrag van € 340,- en (onder 2) een geldbedrag van € 9.350,-, zullen worden verbeurdverklaard.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de inbeslaggenomen voorwerpen aan de verdachte terug te geven of, bij een toewijzing van de vordering(en) van de benadeelde partij(en), de inbeslaggenomen voorwerpen aan te wenden voor voldoening van de vordering(en) van de benadeelde partij(en).
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder genoemde voorwerpen verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het onder 4 bewezenverklaarde feit is begaan. De rechtbank overweegt hierbij dat de precieze herkomst van de geldbedragen niet kan worden vastgesteld en dat daarom niet kan worden geconcludeerd dat (een deel van) de geldbedragen aan één van de benadeelde partijen toebehoren. Hierom kunnen de inbeslaggenomen geldbedragen niet worden aangewend voor voldoening van de vorderingen van de benadeelde partijen.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

9.De voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis van de verdachte is met ingang van 22 januari 2025 geschorst tot de einduitspraak in eerste aanleg. Daaruit volgt dat de schorsing met het wijzen van dit vonnis vervalt en dat de voorlopige hechtenis verder ten uitvoer zal worden gelegd.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 57, 60, 60a, 311 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van het aannemen van een valse hoedanigheid of door een samenweefsel van verdichtsels;
ten aanzien van feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van het aannemen van een valse hoedanigheid of door een samenweefsel van verdichtsels;
ten aanzien van feit 3:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van het aannemen van een valse hoedanigheid;
ten aanzien van feit 4:
witwassen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (TWAALF) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
voorlopige hechtenis
verstaat dat de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden eindigt;
de vordering van de benadeelde partij [naam 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij van € 8.218,95 toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 augustus 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 2] ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op om aan de Staat te betalen een bedrag van € 8.218,95,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 augustus 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 71 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat als de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij hebben betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel hebben voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van de benadeelde partij [naam 3]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 4.500,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 25 september 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 3] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op om aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 september 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [naam 3] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 55 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat als de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij hebben betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel hebben voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de inbeslaggenomen goederen
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, te weten: EUR 340;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 2 genoemde voorwerp, te weten: EUR 9350.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Rabbie, voorzitter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
mr. J.J. Balfoort, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F. Aksu, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 april 2025.