ECLI:NL:RBDHA:2025:538

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
09/301900-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging en mishandeling van partner met vuurwapen, bewijsvoering en strafoplegging

Op 17 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn levensgezel op 7 september 2024 in Delft heeft bedreigd en mishandeld met een vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, tijdens een ruzie, een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gebruikt om zijn partner te bedreigen met de woorden: 'als je zo doorgaat ga ik je doodschieten'. Daarnaast heeft hij haar met het vuurwapen op haar bovenbeen geslagen en meermalen met zijn vuist in haar zij geslagen. De rechtbank heeft de verklaringen van de benadeelde partij, de camerabeelden en de bevindingen van de politie als bewijs gebruikt. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat het om een speelgoedwapen ging, maar de rechtbank achtte deze verklaring ongeloofwaardig. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, mishandeling en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat meegewogen is in de strafoplegging. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 15 maanden opgelegd, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en heeft de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven. Tevens is er een contact- en locatieverbod opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/301900-24
Datum uitspraak: 17 januari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1981 te [geboorteplaats] , Nederlandse Antillen.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 3 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. B.A.C. Looijestijn, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. O.J. Much naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 7 september 2024 te Delft [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te ontladen en/of te richten op die [naam 1] , althans te tonen aan die [naam 1] , en/of
- ( daarbij) die [naam 1] de woorden toe te voegen: "als je zo doorgaat ga ik je doodschieten", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2
hij op of omstreeks 7 september 2024 te Delft een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
3
hij op of omstreeks 7 september 2024 te Delft zijn levensgezel, [naam 1] , heeft mishandeld door die [naam 1]
- met een vuurwapen, althans een zwaar voorwerp, op haar bovenbeen, althans lichaam, te slaan, en/of
- meermalen met zijn vuist in haar zij, althans tegen het lichaam, te slaan;

3. De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
De verdachte wordt ervan verdacht zich op 7 september 2024 schuldig te hebben gemaakt aan – kort gezegd – bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel zware mishandeling van [naam 1] (hierna: [naam 1] ) (feit 1), mishandeling van zijn levensgezel [naam 1] (feit 3) en aan het voorhanden hebben van een vuurwapen (feit 2).
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het onder 1 en 3 tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen ten aanzien van het deel van de tenlastelegging dat ziet op het vuurwapen. Voor het overige heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Op specifieke standpunten gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat nodig is.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 7 september 2024 in Delft was.
Hij was in de woning aan de Kristalweg [huisnummer] . De verdachte is de slaapkamer binnengekomen met een vuurwapen in zijn hand en heeft [naam 1] met dat vuurwapen geslagen op haar linkerbeen. Ook heeft hij het vuurwapen ontladen terwijl hij voor haar stond. Vervolgens heeft de verdachte [naam 1] meermalen in haar zij en tegen het lichaam geslagen.
[naam 1] verklaart dat het een vuurwapen was.
Aan de hand van de camerabeelden is het wapen door verbalisant [naam 2] , werkzaam bij de afdeling wapens, munitie en explosieven van het Team Forensische Opsporing gekwalificeerd als een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank baseert de overtuiging dat verdachte het feit begaan heeft niet enkel op het woord ‘vuurwapen’ uit de verklaring van [naam 1] , maar ook op de omstandigheid dat ze het wapen van dichtbij heeft gezien en ermee is geslagen. Zij heeft het gewicht kunnen voelen en verklaart over de blauwe plek die ze erdoor opliep.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het voorwerp dat hij op de camerabeelden in zijn hand had, een speelgoedpistool betreft. Desgevraagd heeft de verdachte nader verklaard dat het ging om een paintballwapen, dan wel een Gel Blaster. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden uitgesloten dat het inderdaad een dergelijk wapen betrof, aangezien er geen vuurwapen is aangetroffen bij de doorzoeking van de woning.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte ter terechtzitting van 3 januari 2025 voor het eerst heeft verklaard over een speelgoedpistool. Dit terwijl de verdachte alle gelegenheid had om dit eerder naar voren te brengen. Deze omstandigheid doet op voorhand afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring.
Bovendien komt de verklaring de rechtbank ongerijmd voor. Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn hand had, dat voorwerp vervolgens ontlaadde en een patroonhouder vasthield. Deze laatste handelingen behoren niet tot handelingen die normaliter worden verricht met een speelgoedpistool, maar komen wel overeen met het ontladen van een echt vuurwapen. Daarnaast zaten in de patroonhouder, zo heeft de rechtbank op de beelden kunnen waarnemen, glinsterende voorwerpen die niet overeenkomen met de voorwerpen die met een Gel Blaster worden afgeschoten.
De door de verdachte afgelegde verklaring omtrent de aard van het vuurwapen acht de rechtbank op grond van de bovenstaande omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, dan ook volstrekt ongeloofwaardig en derhalve onvoldoende om af te doen aan de overtuiging die de rechtbank aan de hand van de bewijsmiddelen heeft bekomen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 7 september 2024 te Delft [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door
- een vuurwapen te ontladen
ente tonen aan die [naam 1] , en
- (daarbij) die [naam 1] de woorden toe te voegen:"als je zo doorgaat ga ik je doodschieten";
2
hij op 7 september 2024 te Delft een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, zijnde een vuurwapen, voorhanden heeft gehad;
3
hij op 7 september 2024 te Delft zijn levensgezel, [naam 1] , heeft mishandeld door die [naam 1]
- met een vuurwapen op haar bovenbeen te slaan, en
- meermalen met zijn vuist in haar zij
entegen het lichaam te slaan;
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
5. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en als bijzondere voorwaarden een contact- en locatieverbod.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, gecombineerd met een voorwaardelijke straf en bijzondere voorwaarden om het recidiverisico te verminderen, nu er nog veel spanningen zijn. De gevorderde straf van de officier van justitie acht de raadsman buitenproportioneel hoog.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en bedreiging van zijn partner met een vuurwapen. Door zo te handelen heeft de verdachte op gewelddadige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en haar pijn en letsel toegebracht. Het slachtoffer heeft zich door het handelen van de verdachte angstig gevoeld in haar eigen woning, bij uitstek de plek waar zij zich veilig zou moeten kunnen voelen. De verdachte heeft met zijn gedrag voorrang gegeven aan de directe uiting van zijn frustratie en emoties en zich niet kunnen beheersen om op andere, fatsoenlijke, wijze met zijn partner te praten. Bovendien waren er jonge kinderen (nota bene de kinderen van de verdachte zelf) in de slaapkamer aanwezig. Het handelen van de verdachte moet ook bij hen angstgevoelens teweeg hebben gebracht. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft de verdachte in zijn woning - waar zelfs jonge kinderen verbleven - een geladen vuurwapen voorhanden gehad. Tegen ongecontroleerd vuurwapenbezit dient streng te worden opgetreden, omdat het bezit daarvan maar al te vaak leidt tot het gebruik daarvan, met alle gevaarzettende gevolgen van dien. Ter terechtzitting heeft de verdachte hiervoor geen enkele verantwoordelijkheid genomen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 13 december 2024, waaruit volgt dat hij eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. In dit verband is met name van belang dat de verdachte door het gerechtshof Den Haag bij onherroepelijk arrest van 30 juni 2022 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar wegens overtreding van de Wet wapens en munitie. De verdachte is ook – in een verder verleden – veroordeeld voor huiselijk geweld. De veroordelingen hebben de verdachte er niet van weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te begaan. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee.
Voor een andere dan een vrijheidsstraf is in dit geval dan ook geen plaats. De rechtbank acht na te melden straf, met een voorwaardelijk deel, passend en geboden. Als bijzondere voorwaarden zal de rechtbank een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod opleggen, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. In het voorgaande ziet de rechtbank ook aanleiding om aan de gestelde algemene en bijzondere voorwaarden een proeftijd van drie jaren te verbinden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Voorlopige hechtenis
Bij bevel van 2 oktober 2024 heeft de raadkamer van de rechtbank de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst met ingang van 3 oktober 2024, omdat de persoonlijke belangen van de verdachte op dat moment zwaarder wogen dan het strafvorderlijk belang van voortzetting van de voorlopige hechtenis. Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de duur van de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf, ziet de rechtbank thans geen zwaarwegende persoonlijke belangen die een voortduring van de schorsing van de voorlopige hechtenis rechtvaardigen. Daarom zal de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering
[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van €200.000.- te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk is. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat de vordering voor een groot deel onbegrijpelijk is en er voor het overige geen causaal verband is tussen de geclaimde schade en de tenlastegelegde feiten.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering is namens de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 57, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde golden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
ten aanzien van feit 3:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf,
groot 5 (vijf) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
drie jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met
[naam 1] , geboren op [geboortedag 2] 1985, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
en
- zich gedurende de proeftijd niet bevindt binnen het gebied van Rijswijk/Delft/Den Hoorn, omgeven door de A4, de Prinses Beatrixlaan, de Westlandseweg, de Reinier de Graafweg en de Zuidhoornseweg – die wegen daar zelf niet onder begrepen – zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan het Leger des Heils tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis;
de vordering van de benadeelde partij;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten van de verdachte, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.C.J. Vriend, voorzitter,
mr. G.H.M. Smelt, rechter,
mr. M.R. Aaron, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Ringeling, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 januari 2025.
Bijlage: Bewijsmiddelenoverzicht
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 2024303738, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Westland - Delft, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 55).
1.
Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 19 september 2024, voor zover inhoudende (p. 25 t/m 27 en bijbehorende fotobijlage p. 29):
Ik had een relatie met [verdachte] . Op zaterdag 7 september 2024 omstreeks 02:04 uur kwam [verdachte] naar boven. Ik hoorde [verdachte] zeggen: als je zo doorgaat ga ik je doodschieten. Ik zag dat hij een handvuurwapen vast had. Hij sloeg mij met het wapen op mijn been. Ik was op dat moment erg bang. Ik dacht echt dat ik dood ging. Door de klap met het vuurwapen heb ik een grote blauwe plek op linker bovenbeen. Vandaag doet het nog steeds pijn. Vervolgens ging [verdachte] na de bedreiging en de klap met het vuurwapen bovenop mij zitten. [verdachte] sloeg meerdere malen met gebalde vuist in mijn linker zij. Ik heb nog steeds heel erg veel pijn in mijn ribben.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 21 september 2024, voor zover inhoudende (p. 31 t/m 38):
Ik bekeek camerabeelden afkomstig van de Kristalweg [huisnummer] , te Delft Ik zag dat er camerabeelden beschikbaar waren van 07 september 2024 tussen 02:04 uur en 02.50 uur.
2024-09-07 02:05:10
Ik zag dat de man in zijn rechterhand een voorwerp vasthad, zijn rechterhand omhoog hief en vervolgens zijn rechterhand met het voorwerp richting de vrouw op bed bewoog. Ik zag dat hij haar met het voorwerp ter hoogte van haar linker bovenbeen raakte. Ik zag vervolgens dat het voorwerp waarmee de man zojuist de vrouw had geraakt, een op een vuurwapen gelijkend voorwerp betrof. Ik zag dat dat de slede zwart gekleurd was en dat het handvat lichter van kleur was.
2024-09-07 02:05:42
Ik zag dat de man vervolgens met zijn linkerhand naar het vuurwapen bewoog, handelingen verrichtte en vervolgens het vuurwapen ontlaadde. Ik zag dat hij met zijn linkerhand vervolgens een patroonhouder vasthield.
2024-09-07 02:10:38
Ik zag dat de man zijn rechterhand naar achteren hief en vervolgens met snelheid en kracht bewoog in de richting het hoofd van de vrouw. Ik zag dat de man de vrouw met zijn rechterhand raakte ter hoogte van haar bovenarm, dan wel schouder.
2024-09-07 02:12:40
Ik zag dat de man kort van het bed afstapte, vervolgens weer bovenop de vrouw ging zitten en direct zijn rechterarm naar achteren bewoog om vervolgens snel en met kracht richting het hoofd van de vrouw te bewegen. Ik zag dat de man haar ter hoogte van haar hoofd raakte.
2024-09-07 02:16:21
Ik zag dat de man wederom zijn rechterhand hief en vervolgens snel en met kracht richting het hoofd van de vrouw bewoog. Ik zag dat de man de vrouw raakte ter hoogte van haar hoofd.
2024-09-07 02:25:31
Ik zag dat de man vervolgens naast het bed stond en drie keer een slaande beweging maakte richting de vrouw. Ik zag dat de man haar raakte met zijn rechterhand ter hoogte van haar bovenarm, dan wel zij.
3.
Het proces-verbaal, opgemaakt op 26 september 2024, voor zover inhoudende (p. 53 t/m 55):
Op dinsdag 24 september 2024, ontving ik van de Districts Recherche Westland - Delft beeldmateriaal per e-mail.
Op 02:05:09 uur komt een manspersoon de ruimte binnen. Deze persoon heeft in zijn rechterhand een zwart- of donkerkleurig voorwerp vast, met de uiterlijke kenmerken van een pistool. Op de beelden is een uitwendige hamer zichtbaar, evenals een uitwerpvenster. Vervolgens is op 02:05:37 uur te zien dat de manspersoon het pistool met zijn rechterhand vasthoud en op het bed laat rusten. Te zien is dat de hamer van het pistool naar achter staat.
Op 02:05:42 uur wordt door de manspersoon een bedieningsonderdeel van het pistool ingedrukt, dan wel bewogen, waardoor het patroonmagazijn uit het pistool komt. De manspersoon houdt het patroonmagazijn vervolgens vast met zijn linkerhand.
Op basis van de uiterlijke kenmerken van de in dit proces-verbaal op foto’s afgebeelde wapen en de door de manspersoon verrichtte handeling met het patroonmagazijn is het aannemelijk dat het hier hoogst waarschijnlijk een vuurwapen betreft. Indien blijkt dat het pistool op de beelden een vuurwapen betreft, dan is dit wapen een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3e, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie.
4.
De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 3 januari 2025, voor zover inhoudende:
Ik heb de camerabeelden gezien. Ik ben de meneer op de camerabeelden.
5.
De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op de terechtzitting van 3 januari 2025, voor zover inhoudende:
De rechtbank neemt waar dat op de camerabeelden te zien is dat de man een zwart wapen in zijn rechterhand heeft. Het wapen reflecteert niet op de camera. Op 02:05:43 uur haalt de man de patroonhouder uit het wapen. Op 02:05:44 uur en op 02:05:46 uur zijn glinsteringen te zien vanuit de bovenzijde van de patroonhouder.