ECLI:NL:RBDHA:2025:537

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
23/1396
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van lasten onder dwangsom bij illegale woningbouw en gebruik van kas zonder omgevingsvergunning

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn. De eiser had twee lasten onder dwangsom opgelegd gekregen vanwege de bouw van een woning zonder omgevingsvergunning en het gebruik van een deel van een kas voor hobby en opslag. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde lasten proportioneel waren en dat de verweerder bevoegd was om handhavend op te treden. De rechtbank concludeerde dat de eiser in strijd met het bestemmingsplan handelde en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het handhavend optreden onterecht zouden maken. De rechtbank verwierp ook de argumenten van de eiser dat er potentiële kopers waren voor het perceel en dat de lasten disproportioneel waren. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1396

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: [naam 1]),
en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder

(gemachtigde: R.M. Klerks en M. van der Houwen).

Inleiding

In het besluit van 13 juni 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder twee lasten onder dwangsom opgelegd.
In het besluit van 8 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond te verklaren.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door [naam 1] en [naam 2], en gemachtigden van verweerder.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Partijen hebben de gelegenheid gekregen om in onderling overleg tot een oplossing te komen.
Partijen hebben de rechtbank stukken toegestuurd en verweerder heeft de rechtbank bericht dat partijen niet tot een oplossing zijn gekomen.
Partijen hebben de rechtbank toestemming verleend om de zaak zonder nadere zitting af te doen, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1.1
Eiser heeft in mei 2019 het perceel grond gekocht met kadastraal kenmerk Gemeente [gemeente], Sectie [sectieletter], nummer [kadastraal nummer], lokaal bekend als een perceel grond gelegen achter [adres] te [gemeente] (het perceel). Omstreeks juni 2020 heeft eiser een verzoek om een huisnummer ingediend. Hij heeft daarbij vermeld dat hij dit huisnummer nodig heeft voor het vestigen van zijn bedrijf op het perceel.
1.2
Naar aanleiding van dat verzoek heeft een inspecteur van het team Veiligheid & Inspectie van de gemeente Alphen aan den Rijn (team Inspectie) op 17 juni 2020 bij een controle op het perceel is geconstateerd dat eiser een bouwwerk (woning) heeft gerealiseerd zonder omgevingsvergunning. Eiser heeft zelf aangegeven dat hij in de woning woont, zolang hij zijn woning in Bodegraven aan het verbouwen is. Eiser heeft een bedrijf en maakt pallets voor de tuinbouw. Hij wil die werkzaamheden gaan verrichten in de naast gelegen kas die nu omgebouwd wordt naar bedrijfsruimte. Die kas is van zijn broer, [naam 3]. Uit luchtfoto’s blijkt dat op de plek waar nu de woning staat, eerder ook een bouwwerk stond met een andere afmeting. Op een luchtfoto uit 2014 blijkt dat dat oude bouwwerk is gesloopt, dat daarna een nieuwe fundering is gemaakt en een nieuw gebouw is gebouwd. Er is geen sloopmelding gedaan en er is geen omgevingsvergunning verleend voor de bouw van de woning en de verbouwing van de kas. Er is ook geen vergunning verleend voor de bebouwing die in 2013 aanwezig was. De bevindingen van deze controle zijn vastgelegd in een rapport, ondertekend op 19 juni 2020.
1.3
Op 7 oktober 2021 heeft team Inspectie naar aanleiding van op 2 oktober 2021 gedane melding over een bouwwerk dat illegaal bewoond wordt een controle uitgevoerd. Geconstateerd is dat het bouwwerk is ingericht als een zelfstandige woning. Het bouwwerk heeft een eigen toegang, keuken, toilet, douche, open badkamer en een slaapkamer op de begane grond, woonkamer, vaste trap, grote slaapkamer op de eerste etage met diverse bedden, opbergruimten en een tuin. Geconstateerd is dat er geen agrarische bedrijfsvoering aanwezig is. Ook is er opslag van materiaal in de kas die niets te maken heeft met een agrarisch gebruik. De bevindingen tijdens de controle zijn vermeld in een rapportage van
19 oktober 2021. Bij de rapportage zijn foto’s gevoegd van het interieur van de woning, de buitenkant van de woning en de binnenzijde van het verbouwde deel van de kas.
1.4
In een brief van 1 november 2021 heeft verweerder eiser bericht dat hij de woning moet verwijderen, de bewoning ervan moet staken, en de kas in de oude staat moet terugbrengen of geheel moet laten verwijderen. Als hij dat niet doet, zal bestuursdwang worden toegepast of zal een last onder dwangsom worden opgelegd.
1.5
In een rapportage van 16 november 2021 van Team inspectie is vermeld dat is geconstateerd dat de bedden en matrassen uit de woning zijn verwijderd.
1.6
Op 9 juni 2022 heeft team Inspectie bij een controle geconstateerd dat de woning niet is verwijderd. Ook is het verbouwde deel van de kas niet verwijderd en is de kas niet in oude staat hersteld. Dat deel van de kas wordt nog steeds door eiser gebruikt als opslag en werkruimte. De bevindingen tijdens deze controle zijn opgenomen in het rapport van
9 juni 2022.
1.7
In het primaire besluit heeft verweerder eiser medegedeeld dat het gebouw dat in gebruik is genomen als (recreatie)woning in 2013 is opgericht. Het betreft een nieuw bouwwerk, waarvoor geen omgevingsvergunning is verleend. Voor de verbouwing van een deel van de kas tot hobbyruimte c.q. opslagruimte waarbij de kassen gedeeltelijk omsloten zijn door houten wanden is ook geen vergunning verleend. Geen sprake is van bouwwerken waarvan bouw of verbouwing wordt beschermd door overgangsrecht. Het oprichten en gebruiken van een woning op het perceel en het gebruik van een deel van de kas voor hobby- en opslagruimte, is in strijd met het bestemmingsplan. Legalisatie behoort niet tot de mogelijkheden. Precedentwerking moet worden voorkomen. Geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden afgezien van handhavend optreden. Het belang van het naleven van het bestemmingsplan weegt zwaarder dan eisers belang om het perceel en de opstallen op het perceel te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Er wordt dan ook overgegaan tot handhaving. Verweerder legt een last onder dwangsom op met als doel het verwijderen en het verwijderd houden van de zonder vergunning opgerichte (recreatie)woning op het perceel (last onder dwangsom 1), en met als doel het in oorspronkelijke staat herstellen van het deel van de kas dat door eiser als hobby-, opslag- en werkruimte in gebruik is genomen en het beëindigen van het gebruik van de kas in strijd met het bestemmingsplan. Eiser kan ook aan deze last voldoen door dat deel van de kas voor 15 december 2022 te verwijderen en verwijderd te houden (last onder dwangsom 2). Ten aanzien van beide lasten onder dwangsom geldt dat eiser voor 15 december 2022 aan de last moet voldoen. Indien eiser op of na 15 december 2022 geen gevolg heeft gegeven aan de last, verbeurt hij eenmalig een dwangsom van € 30.000,- in het geval van last onder dwangsom 1 en een dwangsom van € 10.000,- in het geval van last onder dwangsom 2.
1.8
Op 19 december 2022 heeft team Inspectie opnieuw een controle uitgevoerd. In het naar aanleiding daarvan opgemaakte rapport van diezelfde datum is vermeld dat de woning niet is verwijderd en de kas niet in de oorspronkelijke staat is hersteld.
1.9
In een brief van 19 december 2022 heeft verweerder eiser bericht dat de overtredingen niet zijn beëindigd en dat daarom beide dwangsommen zijn verbeurd. Eiser wordt verzocht om het bedrag van € 40.000,- aan verweerder te betalen.
1.1
De commissie bezwaarschriften (commissie) heeft op 13 januari 2023 een advies uitgebracht naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift. De commissie concludeert dat het primaire besluit in strijd met het beginsel van proportionaliteit tot stand is gekomen, dat het primaire besluit moet worden herroepen en dat een nieuw besluit moet worden genomen met inachtneming van het advies. Volgens de commissie kan de woning, mits ontdaan van alle elementen die ten dienste staan van het gebruik als woning, gebruikt worden als agrarische schuur en kan de kas in huidige staat immers ook voor agrarische doeleinden worden gebruikt. Volledige sloop van de woning, het terugbrengen van de kas in originele staat is disproportioneel. Volgens de commissie heeft verweerder niet onderbouwd welke overwegingen aan het besluit dat de kas in originele staat moet worden teruggebracht ten grondslag liggen.
1.11
In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder gaat niet mee in het standpunt van de commissie dat volledige sloop van de woning en het terugbrengen van de kas in originele staat disproportioneel is en motiveert dat nader in het bestreden besluit.
Procedurele gronden
2.1
Eiser heeft aangevoerd dat niet tijdig is beslist op het op 5 augustus 2020 ingediende bezwaarschrift tegen de vooraanschrijving van verweerder van 26 juni 2020. In de tweede vooraanschrijving van 1 november 2021 heeft verweerder vermeld dat een vooraanschrijving geen besluit is en dat daartegen geen bezwaar kan worden gemaakt. Verweerder maakt daarmee een fatale vormfout. Er is niet tijdig op dit bezwaar beslist, en daarom moet het bezwaar gegrond worden verklaard. Verweerder heeft eiser voorafgaand aan de brief van 1 november 2021 niet ingelicht dat tegen een vooraanschrijving geen bezwaar mogelijk is. Er is volgens eiser dan ook sprake van door verweerder opgewekt vertrouwen.
2.2
De rechtbank overweegt dat de vooraanschrijving van 26 juni 2020 niet op rechtsgevolg is gericht en dus niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het was dan ook niet mogelijk om tegen de brief van 26 juni 2020 bezwaar te maken. Hetgeen verweerder hierover in de brief van
1 november 2021 heeft vermeld is ter voorlichting voor eiser maar volgt rechtstreeks uit artikel 1:3 van de Awb. Eisers betoog dat het feit dat verweerder het in die brief pas heeft vermeld moet leiden tot het gegrond verklaren van het bezwaar en dat sprake is van opgewekt vertrouwen slaagt dan ook niet.
2.3
Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit niet tijdig is genomen en dat het bezwaar daarom gegrond moet worden verklaard.
2.4
De rechtbank overweegt dat verweerder erkend heeft dat het bestreden besluit niet tijdig is genomen en dat verweerder in het besluit van 8 februari 2023 aan eiser een dwangsom heeft toegekend. Er is geen wettelijke grondslag waaruit blijkt dat bij niet tijdig beslissen op het bezwaar het bezwaar gegrond moet worden verklaard. Eisers betoog slaagt dan ook niet.
Overgangsrecht
3.1
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
3.2
Bij besluit van 13 juni 2022 heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Het toetsingskader
4.1
In artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (a) het bouwen van een bouwwerk en (c) het gebruiken van bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
4.2
Ter plaatse van het perceel geldt het bestemmingsplan “Buitengebied” (bestemmingsplan) dat onherroepelijk is sinds 3 oktober 2012 en het op 27 juni 2013 onherroepelijk geworden bestemmingsplan [bestemmingsplan]”. Het perceel heeft de bestemming “Agrarisch”.
4.3
In artikel 3.1, aanhef en onder a, van het planregels is bepaald dat de voor “Agrarisch” aangewezen gronden bestemd zijn voor het uitoefenen van sierteeltbedrijven, zoals bedoeld in artikel 1 lid 8 sub b.
4.4
In artikel 3.2, aanhef en onder a, van de planregels is bepaald dat op deze gronden uitsluitend gebouwen ten dienste van de bestemming, de daarbij behorende bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen en overkappingen) en bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd.
4.5
In artikel 28.1, aanhef en onder a, van de planregels is bepaald dat voor bouwwerken het overgangsrecht als volgt luidt: een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
Is sprake van een overtreding?
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank staat genoegzaam vast dat in 2014 op het perceel een gebouw is opgericht en in gebruik is genomen als (recreatie)woning zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend, alsmede dat dat gebouw door eiser zonder omgevingsvergunning in stand wordt gehouden. Hetzelfde geldt voor de verbouwing en ingebruikname van een deel van de kas als hobby- en opslagruimte.
5.2
Eiser heeft ten aanzien van de (recreatie)woning aangevoerd dat geen sprake is van nieuwbouw, maar van herbouw nadat in 2013 een storm het op het perceel staande bouwwerk heeft beschadigd. Eiser stelt dat voor dat beschadigde bouwwerk in het verleden vergunning is verleend. Dat de (recreatie)woning geen grotere afmetingen heeft dan het bouwwerk dat er stond voor de storm blijkt volgens eiser uit luchtfoto’s. Eiser beroept zich verder op door hem overgelegde verklaring van de heer B. Blanken, wonende op Halve Raak 78, van 23 september 2023 en van de heer H.J. van der Kooij van 11 mei 2022.
5.3
De rechtbank overweegt het volgende. Uit de overgelegde luchtfoto’s blijkt dat tot in 2013 een bouwwerk op het perceel heeft gestaan, dat dat bouwwerk in 2014 is verwijderd en in de plaats daarvan ter plaatse de (recreatie)woning is opgericht. Niet gebleken is dat voor dat verwijderde bouwwerk destijds een vergunning is verleend. Eiser heeft geen bouwvergunning overgelegd. Uit de overgelegde tekening uit 1965 en de schriftelijke verklaringen kan ook niet worden afgeleid dat een dergelijke vergunning in het verleden wel is verleend. Uit het zijdens verweerder ingestelde onderzoek in het archief van de gemeente, zoals vastgelegd in het constateringsrapport van 11 mei 2022, blijkt ook niet van een bouwvergunning voor dit bouwwerk. Derhalve is niet voldaan aan het in artikel 28.1 van de planregels vermelde vereiste dat voor het vervangen bouwwerk een bouwvergunning moet zijn verleend.
5.4
De rechtbank volgt eiser verder niet in zijn stelling dat het oude bouwwerk gelijke afmetingen had als de nieuwe woning. Uit de voorhanden luchtfoto’s blijkt dat sprake is van een nieuw gebouw met geheel andere afmetingen dan het oude bouwwerk. Derhalve is evenmin voldaan aan de voorwaarde uit artikel 28.1 van de planregels dat de afwijking van het plan naar aard en omvang niet wordt vergroot. Tenslotte is ook niet voldaan aan de in artikel 28.1 van de planregels vermelde eis dat binnen twee jaar na het teniet gaan van het bouwwerk een aanvraag om een omgevingsvergunning moet zijn gedaan.
5.5
De rechtbank komt tot de conclusie dat deze situatie niet valt onder het overgangsrecht van artikel 28.1 van de planregels en dat eisers beroep op het overgangsrecht dan ook niet slaagt. Hieruit volgt dat voor het oprichten en in stand laten van de (recreatie)woning en de verbouwing van een deel van de kas wel een omgevingsvergunning is vereist en dat moet worden getoetst aan het vigerende bestemmingsplan en niet aan de planregels zoals die ten tijde van de bouw van het oude bouwwerk golden.
5.6
Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat het oprichten en in stand laten van de (recreatie)woning en de verbouwing van een deel van de kas, alsmede het (beoogd) gebruik daarvan, in strijd is met de bestemming “Agrarisch-sierteeltbedrijven” en de bouw- en gebruiksregels van het vigerende bestemmingsplan. Zowel de (recreatie)woning als het deel van de kas dat is verbouwd zijn niet ten dienste van die bestemming. De verbouwing van een deel van de kas heeft plaatsgevonden ten behoeve van gebruik als hobby- en opslagruimte door eiser en wordt door eiser ook als zodanig gebruikt. De (recreatie)woning is opgericht ten behoeve van (tijdelijke) bewoning en werd door eiser ook als zodanig gebruikt. Dat, zoals uit de rapportage van 16 november 2021 blijkt, de bedden en matrassen zijn verwijderd en het gebruik als woning is gestaakt, neemt niet weg dat het gebouw niet meer in strijd is met de bestemming. Daarbij is van belang dat eiser geen agrariër is en niet de intentie heeft een agrarisch bedrijf te starten. De rechtbank volgt eiser daarbij niet in zijn stelling dat het er niet om gaat hoe de bebouwing wordt gebruikt maar welk gebruik mogelijk is. De stelling van eiser dat gebruik als een kantine ten behoeve van een agrarisch bedrijf wel mogelijk zou zijn is derhalve niet relevant. Verweerder heeft verder ook terecht overwogen dat het oprichten en in standhouden van de (recreatie)woning en de verbouwde kas in strijd is met artikel 3.2, aanhef en onder c van de planregels, waarin staat dat gebouwen en bouwwerken, met uitzondering van kassen, teeltondersteunende voorzieningen, waterbassins, watersilo’s en erf- en terreinafscheidingen, binnen een afstand van 150 meter vanaf de as van de weg waar de toerit van het bedrijf is gelegen moeten worden gebouwd.
5.7
De rechtbank concludeert dat de bouw en instandhouding van de (recreatie)woning en de verbouwing van een deel van de kas, alsmede het gebruik daarvan, zonder omgevingsvergunning en in strijd met het bestemmingplan heeft plaatsgevonden en in stand wordt gehouden. Er is dus zowel ten aanzien van de woning als ten aanzien van het verbouwde deel van de kas sprake van een overtreding.
5.8
Verweerder is dan ook bevoegd om tot handhaving over te gaan.
Mocht verweerder gebruik maken van zijn bevoegdheid tot handhavend optreden?
6.1
Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien. [1]
6.2
Vast staat dat ten tijde van het opleggen van de last onder dwangsom geen aanvraag was ingediend voor een omgevingsvergunning. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank toereikend gemotiveerd niet bereid te zijn om alsnog een omgevingsvergunning te verlenen voor de (recreatie)woning en de verbouwing van de kas en het gebruik daarvan als hobby- en opslagruimte. Het onderhavige perceel ligt binnen het sierteeltconcentratiegebied van de gemeente [gemeente] en de Provinciale omgevingsverordening en is ook in de Structuurvisie Greenport regio [gemeente] aangemerkt als boomsierteeltgebied. Dat gebied is in hoofdzaak bestemd voor en wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van sierteeltbedrijven en handel in sierteeltproducten en daarbij behorende functies. De onderhavige bebouwing en het gebruik daarvan is volgens verweerder een ongewenste ontwikkeling en vormt in potentie een belemmering voor de bedrijfsvoering van sierteeltbedrijven in de nabije omgeving en hun mogelijkheden om die bedrijfsvoering uit te breiden. Verweerder wenst verder niet te af te wijken van de voorwaarde dat dergelijke bebouwing niet mag worden opgericht buiten de grens van 150 meter tot aan de weg en wil ongewenste precedentwerking voorkomen.
Zijn de lasten proportioneel?
7.1
Volgens de commissie kan de woning, mits ontdaan van alle elementen die ten dienste staan van het gebruik als woning, gebruikt worden als agrarische schuur. Het gebouw blijft dan dienstbaar aan de agrarische functie. Volledige sloop van het bouwwerk is disproportioneel. Ook het terugbrengen van de kas in originele staat is buiten proportie. De kas kan in huidige staat immers ook voor agrarische doeleinden worden gebruikt. Volgens de commissie heeft verweerder niet onderbouwd welke overwegingen aan het besluit dat de kas in originele staat moet worden teruggebracht ten grondslag liggen.
7.2
Verweerder heeft dit standpunt van de commissie niet overgenomen en vindt dat de opgelegde lasten wel proportioneel zijn. Verweerder stelt dat de commissie zich kennelijk heeft laten leiden door opmerkingen van eiser dat er drie agrarische bedrijven geïnteresseerd zouden zijn om de gebouwen te kopen voor opslagdoeleinden. Verweerder vindt echter dat moet worden uitgegaan van de feitelijke situatie ten tijde van het genomen besluit en dat geen rekening hoeft te worden gehouden met de hypothetische situatie van mogelijke verkoop in de toekomst aan een agrarisch bedrijf. Er heeft zich ook geen agrarisch bedrijf bij verweerder gemeld met een aanvraag om een omgevingsvergunning. Los daarvan wil verweerder geen nieuwe gebouwen toestaan die op een afstand van meer dan 150 meter tot de as van de weg zijn gesitueerd. De aanvraag om een omgevingsvergunning voor een nieuw bedrijfsgebouw zal dan ook worden geweigerd. De commissie lijkt aan te sturen op het opleggen van een andere last onder dwangsom, maar dat is geen reële optie. Als verweerder sommeert om alleen de elementen uit het gebouw te verwijderen die ten dienste staan van het woongebruik, blijft alsnog een gebouw staan waarvoor geen vergunning is aangevraagd en geen vergunning zal worden verleend. Het dichttimmeren van een deel van de kas vindt verweerder verder onwenselijk. Het stilzwijgend gedogen zou tot ongewenste precedentwerking leiden. Er is dan ook geen reden om van handhaving af te zien of een andersluidend handhavingsbesluit op te leggen, aldus verweerder.
7.3
Eiser voert aan dat hij het perceel wil verkopen en dat er potentiële kopers met een agrarisch bedrijf zijn, zodat op termijn geen sprake meer is van strijd met de bestemming “Agrarisch”. Hij vindt dat de opgelegde lasten niet proportioneel zijn en dat verweerder het advies van de bezwarencommissie niet had moeten volgen.
7.4
De rechtbank is van oordeel verweerder toereikend heeft onderbouwd waarom de opgelegde lasten wel proportioneel zijn. Verweerder hoeft geen rekening te houden met de hypothetische situatie van mogelijke verkoop in de toekomst aan een agrarisch bedrijf. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er potentiële kopers zijn en er hebben zich ook geen portentiele kopers bij verweerder gemeld met een aanvraag om een omgevingsvergunning. Eiser heeft ter zitting van 10 juli 2024 met instemming van verweerder alsnog de gelegenheid gekregen om potentiële kopers contact op te laten nemen met verweerder en een concreet principeverzoek in te laten dienen, waarop verweerder zou beoordelen of ten aanzien van dat verzoek een omgevingsvergunning zou kunnen worden verleend. Dit heeft geleid tot één verzoek van de heer Korver, die bij brief van 11 juli 2024 aan verweerder heeft gemeld dat hij voornemens is het perceel te kopen maar eerst een schriftelijke bevestiging wil dat het perceel voor agrarisch gebruik mag blijven worden gebruikt. Verweerder heeft de heer Korver schriftelijk laten weten dat het verzoek niet kan worden beoordeeld, omdat het niet concreet genoeg is en er geen tekeningen zijn bijgevoegd. Niet blijkt dat het verzoek is aangevuld of dat er andere concrete verzoeken zijn ingediend. Verder blijkt uit door eiser ingediende verklaringen van de heren Verkley en Van Lint van 19 juli 2024 dat ook zij zich als potentiële kopper hebben teruggetrokken. Nu er derhalve geen zicht is op verkoop van het perceel voor agrarisch gebruik en evenmin sprake is van een aanvraag om een omgevingsvergunning kan niet gezegd worden dat de opgelegde lasten niet proportioneel zijn. Verweerder mocht doorslaggevende betekenis hechten aan het belang om ongewenste precedentwerking als gevolg van het stilzwijgend gedogen van het illegale gebouw en de verbouwing van de kas te voorkomen. Bovendien wil verweerder kennelijk vasthouden aan de voorwaarde dat geen nieuwe gebouwen zijn toegestaan die op een afstand van meer dan 150 meter tot de as van de weg zijn gesitueerd, zodat nog helemaal niet vast staat dat verweerder in geval van agrarisch gebruik wel een omgevingsvergunningen zal verlenen.
7.5
In het kader van de evenredigheid overweegt de rechtbank verder nog dat verwijdering van de woning er niet toe leidt dat eiser geen dak boven zijn hoofd heeft, aangezien hij daar inmiddels ook niet meer woont en hij bij zijn dochter in Bodegraven verblijft.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1713.