ECLI:NL:RBDHA:2025:536

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
09/034635-24 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door mensensmokkel naar het Verenigd Koninkrijk

Op 17 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij mensensmokkel naar het Verenigd Koninkrijk. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie behandeld, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde werd geschat op € 53.357,00. De veroordeelde had drie keer twee personen gesmokkeld en ontving per gesmokkelde persoon £ 8.000,00. De rechtbank heeft de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend op basis van de wisselkoers en de gemaakte provisiekosten voor het wisselen van valuta. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde de verplichting heeft om dit bedrag aan de staat te betalen. Daarnaast is de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1067 dagen, conform de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/034635-24 (ontneming)
Datum uitspraak: 17 januari 2025
Vonnis ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank Den Haag heeft op de vordering van het openbaar ministerie en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

De vordering is voor de eerste keer aan de orde geweest op de terechtzitting van 21 oktober 2024. De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 3 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt dat de officier van justitie,
mr. F.A. Kuipers, op de terechtzitting heeft ingenomen en van hetgeen door de veroordeelde en zijn raadsman, mr. X.B. Sijmons, op de terechtzitting naar voren is gebracht.

2.De inhoud van de vordering

De inleidende schriftelijke vordering van het openbaar ministerie strekt ertoe dat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel zal schatten en vaststellen op een bedrag van € 53.357,00 en aan de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de staat van dat bedrag.

3.De grondslag voor ontneming

De veroordeelde is op 17 januari 2025 door deze rechtbank veroordeeld wegens het volgende strafbare feit:
mensensmokkel, terwijl de feiten werden begaan in de uitoefening van enig ambt of beroep, meermalen gepleegd.
Uit het onderzoek leidt de rechtbank af dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van dit bewezen verklaarde strafbare feit. De grondslag voor ontneming van dat voordeel is daarom een veroordeling wegens een strafbaar feit als bedoeld in artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

4.De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op de terechtzitting van 3 januari 2025 bij de vordering gepersisteerd.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de veroordeelde heeft zich op de terechtzitting van 3 januari 2025 op het standpunt gesteld dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat op het door de officier van justitie gevorderde bedrag.
4.3.
Bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer BVH:2024031106 in de samengevoegde onderzoeken BOK/DHRCC23019 en KOG/DHRCC24001 van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 1189).
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de veroordeelde vorenbedoeld voordeel heeft verkregen op de hierna te vermelden wettige bewijsmiddelen en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel. Nu de veroordeelde het ten laste gelegde heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen.
1. De gebruikte bewijsvoering in het vandaag gewezen vonnis van deze rechtbank in de strafzaak tegen de veroordeelde. Deze bewijsvoering neemt de rechtbank hier over.
De voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel redengevende feiten en omstandigheden ontleent de rechtbank rechtstreeks aan de in de strafzaak gebezigde bewijsmiddelen. In de ontnemingszaak verbindt de rechtbank op grond van dezelfde overwegingen dezelfde gevolgtrekkingen aan die bewijsmiddelen als in de strafzaak.
2. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 3 januari 2025;
3. Het proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, opgemaakt op 9 september 2024 (p. 459 - 494)
4. Het proces-verbaal aanvraag machtiging leggen conservatoir beslag, opgemaakt op 19 april 2024 (p. 245 - 250).
4.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van de volgende berekening.
De verdachte heeft drie keer telkens twee mensen gesmokkeld naar het Verenigd Koninkrijk en heeft per gesmokkelde persoon £ 8.000,00 ontvangen.
Dit is in totaal 6 x £ 8.000,00 = £ 48.000,00.
De verdachte heeft de Britse ponden bij een Grenswisselkantoor ingewisseld voor euro’s.
In het voordeel van de verdachte wordt uitgegaan van de laagste wisselkoers in 2023, die
€ 1,12 bedroeg.
£ 48.000,00 x 1,12 = € 53.760,00.
De rechtbank heeft bij de schatting van het wederrechtelijk voordeel rekening gehouden met de door de verdachte gemaakte provisiekosten voor het wisselen van buitenlandse valuta, die 0,75% bedraagt.
€ 53.760,00 : 100 = € 537,60.
€ 537,60 x 0,75 = € 403,20.
De provisiekosten komen uit op € 403,20 en worden van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgetrokken.
€ 53.760,00 - € 403,20 = € 53.356,80 = afgerond € 53.357,00.
De bij deze berekening gebruikte aantallen en bedragen ontleent de rechtbank aan de inhoud van de genoemde wettige bewijsmiddelen. Redengevend voor deze schatting zijn de daar vermelde feiten, omstandigheden en gevolgtrekkingen.
4.5.
Conclusie schatting wederrechtelijk verkregen voordeel
Op grond van het voorgaande schat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 53.357,00.

5.De vaststelling van de betalingsverplichting

5.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de betalingsverplichting moet worden vastgesteld op hetzelfde bedrag als het door de officier van justitie geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, namelijk € 53.357,00.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er geen omstandigheden zijn die moeten leiden tot een andere betalingsverplichting dan hetgeen ten aanzien van de schatting van het wederrechtelijk verkregen vermogen onder 4.5. is vastgesteld.
5.4.
Conclusie vaststelling betalingsverplichting
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank de betalingsverplichting vast op een bedrag van € 53.357,00.
5.5.
Gijzeling
De rechtbank zal bij het opleggen van de maatregel tevens de duur van de gijzeling bepalen die, met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering, in dit geval ten hoogste kan worden opgelegd. Bij het bepalen van de duur van die gijzeling wordt overeenkomstig de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting voor elke volle € 50,- van het opgelegde bedrag een dag gerekend. In dit geval bedraagt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd 1067 dagen.

6.Het toepasselijke wetsartikel

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.De beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 53.357,00;
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 53.357,00aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1067 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R. Aaron, voorzitter,
mr. G.H.M. Smelt, rechter,
mr. K.C.J. Vriend, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 januari 2025.