ECLI:NL:RBDHA:2025:535

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
AWB 24/12503
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het bestuursrechtelijke geschil over uitzetting naar Ethiopië met betrekking tot medische zorg en zelfredzaamheid

Op 17 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een vreemdeling met een V-nummer, een voorlopige voorziening heeft aangevraagd tegen zijn voorgenomen uitzetting naar Ethiopië. De minister van Asiel en Migratie had op 6 augustus 2024 de aanvraag van verzoeker om uitstel van vertrek afgewezen, waarna verzoeker bezwaar maakte en een verzoek om voorlopige voorziening indiende. De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) had op 14 januari 2025 aan verzoeker meegedeeld dat hij op 20 januari 2025 zou worden uitgezet. Verzoeker stelde dat hij medische zorg nodig heeft die in Ethiopië niet beschikbaar is, en dat zijn gezondheid in gevaar komt bij uitzetting. De voorzieningenrechter oordeelde dat de minister onvoldoende had aangetoond dat de noodzakelijke zorg in Ethiopië beschikbaar is en dat de belangen van verzoeker zwaarder wegen dan die van de minister. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, waardoor verzoeker niet op 20 januari 2025 mag worden uitgezet. Tevens is bepaald dat deze voorziening voortduurt totdat de minister op het bezwaar van verzoeker heeft beslist. De minister is veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van € 907,- voor rechtsbijstand.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/12503

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 januari 2025 in de zaak tussen

[naam], uit [plaats] verzoeker

V-nummer: 279.210.6420
(gemachtigde: mr. N.B. Swart),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. L. Augustinus).

Inleiding

1. Bij besluit van 6 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag om toepassing te geven aan artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
2. Op 7 augustus 2024 heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Ook heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
3. De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) heeft op 14 januari 2025 aan verzoeker meegedeeld dat hij op 20 januari 2025 zal worden uitgezet naar Ethiopië. Om die reden heeft verzoeker op 15 januari 2025 de voorzieningenrechter gevraagd om met spoed een uitspraak te doen op het verzoek om een voorlopige voorziening.
4. De minister heeft desgevraagd op 15 januari 2025 een reactie aan de voorzieningenrechter doen toekomen. Een officiële kennisgeving van de vlucht heeft de minister niet kunnen overleggen. Wel heeft de minister desgevraagd de ten behoeve van verzoeker afgegeven laisser passer overgelegd. Deze is afgegeven op 13 januari 2025 en is geldig tot 13 juni 2025.
5. In verband met het spoedeisende karakter van dit verzoek om een voorlopige voorziening heeft een openbare behandeling van het verzoek niet plaatsgevonden.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

6. Verzoeker heeft een aanvraag ingediend om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 64 van de Vw 2000. De minister heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) gevraagd advies uit te brengen. Op 5 april 2024 heeft het BMA advies uitgebracht. In dat advies staat dat verzoeker in een maatschappelijke opvang verblijft, waar toezicht is op consequente medicatie-inname, adequate zelfzorg en het behoud van een hygiënisch leefmilieu. Deze zorg zal blijvend noodzakelijk zijn. Er is sprake van een ernstig psychiatrisch ziektebeeld waarvoor in het verleden een klinische opname met een bopz-maatregel nodig is geweest. Indien de medicamenteuze behandeling en de maatschappelijke begeleiding niet gecontinueerd worden, wordt er op korte termijn een ernstig verlies van de zelfredzaamheid verwacht. De zelfzorg zal naar verwachting dermate verslechteren dat er sprake zal zijn van maatschappelijke teloorgang binnen de indicatieve termijn, waarvoor dan opnieuw een gedwongen opname nodig zal zijn. Bij het uitblijven van de genoemde behandelingen voor de schizofrenie verwacht de BMA arts een medische noodsituatie binnen een indicatieve termijn van 3 tot 6 maanden.
Ook staat in het advies dat gelet op de matige zelfredzaamheid en de noodzaak voor 24-uursbegeleiding en toezicht en de kans op gedragsproblemen bij oplopende spanningen in het verleden, een fysieke overdracht aan een psychiater in het land van herkomst gewenst is. Deze kan de gezondheidstoestand bij aankomst beoordelen en hier indien nodig naar handelen. Dat kan bijvoorbeeld in de instelling: Lebeza Psychiatry Clinic. De arts van het BMA concludeert dat de behandeling aanwezig is. Uit een brondocument blijkt dat de beschermde woonvorm waar verzoeker thans verblijft aldaar niet aanwezig is. Wel is er thuiszorg aanwezig door een psychiatrisch verpleegkundige.
7. De minister heeft de aanvraag op grond van het BMA advies afgewezen. Om een medische noodsituatie te voorkomen dient overdracht plaats te vinden aan een psychiater. Deze kan de gezondheidstoestand bij aankomst beoordelen en hier indien nodig naar handelen. Er staat ook dat in de Lebeza Psychiatry Clinic behandelingen in de vorm van (al dan niet gedwongen) opname mogelijk is.
8. Verzoeker voert aan dat de minister zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de psychiater in Ethiopië moet beoordelen wat verzoeker nodig heeft en daar naar moet handelen. In het geval dat de psychiater tot de conclusie komt dat de behandeling die verzoeker nodig heeft niet mogelijk is zal sprake zijn van een schending van artikel 3 van het EVRM [1] . Verder voert verzoeker aan dat uit het BMA advies volgt dat verzoeker niet dezelfde behandeling in Ethiopië kan krijgen als in Nederland.
9. De minister stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat de belangen van verzoeker om het verzoek om voorlopige voorziening en de behandeling van zijn bezwaar in Nederland af te mogen wachten minder zwaar wegen dan de belangen van verweerder. Volgens de minister is de benodigde behandeling in Ethiopië aanwezig, ondanks dat de beschermde woonvorm waar verzoeker thans verblijft aldaar niet aanwezig is. Daarbij wordt niet enkel volstaan met de mogelijkheid tot gedwongen opname. In het BMA-advies wordt immers gesproken over thuiszorg door een psychiatrisch verpleegkundige als alternatieve behandeling.
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat de minister nog niet op het door verzoeker op 7 augustus 2024 ingediende bezwaarschrift heeft beslist. Ook heeft de minister desgevraagd aangegeven dat geen hoorzitting staat gepland. Door het voornemen verzoeker op 20 januari 2025 uit te zetten, waarvan overigens pas op 14 januari 2025 mededeling aan verzoeker is gedaan, worden de belangen van verzoeker te kort gedaan. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
11. Niet is in geschil dat uit het BMA advies volgt dat bij het uitblijven van de genoemde behandelingen een medische noodsituatie binnen de indicatieve termijn van 3 tot 6 maanden kan ontstaan. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de medische noodzakelijke zorg in Ethiopië geboden zal kunnen worden. Volgens de minister is de beschermde woonvorm waar verzoeker thans verblijft weliswaar aldaar niet aanwezig, maar er is wel thuiszorg mogelijk door een psychiatrisch verpleegkundige. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit het BMA advies echter niet wat de thuiszorg inhoudt en of die de in het BMA advies genoemde noodzakelijke 24-uurs-begeleiding kan bieden. Uit het BMA advies volgt immers dat als de medicamenteuze behandeling en de maatschappelijke begeleiding niet gecontinueerd worden, op korte termijn een ernstig verlies van de zelfredzaamheid wordt verwacht waarvoor dan opnieuw een gedwongen opname nodig zal zijn. De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen.
12. Daarbij komt dat, gelet op de termijnen zoals neergelegd onder 3 en 4, de voorzieningenrechter geen zorgvuldige inhoudelijke beoordeling kan maken ten aanzien van de vraag of het bezwaar tegen de weigering om verzoeker uitstel van vertrek te verlenen een redelijke kans van slagen heeft. Ook kan niet op zo een korte termijn de vraag worden beantwoord of aanleiding bestaat om van het horen af te zien. In het geval de minister er belang aan hecht verzoeker op korte termijn uit te zetten, ligt het op de weg van de minister om te beoordelen of verzoeker gehoord dient te worden naar aanleiding van het bezwaarschrift, en zo niet, om een besluit te nemen op het bezwaarschrift. Door dat niet te doen worden de belangen van verzoeker, namelijk door in rechte op te komen tegen het bestreden besluit, geschaad.
13. Ook omdat door de minister evenmin is aangegeven waarom de belangen van de minister zwaarder zouden moeten wegen dan het belang van verzoeker om in rechte te kunnen opkomen tegen het besluit van de minister om hem geen uitstel van vertrek te verlenen, en gelet op de mogelijke onomkeerbare gevolgen bij uitzetting, wijst de voorzieningenrechter het verzoek toe. De omstandigheid, zoals aangegeven in het verweerschrift, dat veel tijd is gestoken in de voorbereiding van de overdracht op 20 januari 2025, weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter minder zwaar dan de belangen van verzoeker, gelet op de mogelijke medische gevolgen in het geval de medische voorzieningen voor verzoeker in Ethiopië te kort schieten. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter ook dat ten behoeve van verzoeker een laisser passer is afgegeven die geldig is tot 13 juni 2025.
14. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe.
15 Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, krijgt verzoeker een vergoeding voor zijn proceskosten. De minister moet dit betalen. Deze vergoeding bedraagt in totaal € 907,- (1 punt), omdat de gemachtigde van verzoeker een verzoekschrift heeft ingediend.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe in die zin dat verzoeker niet op 20 januari 2025 mag worden uitgezet;
  • bepaalt dat deze voorziening voortduurt tot vier weken nadat door de minister op het bezwaar van verzoeker is beslist;
  • veroordeelt de minister tot het betalen van de proceskosten tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier. De uitspraak is gedaan op 17 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
(de griffier is buiten staat te tekenen)
voorzieningenrechter

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.