ECLI:NL:RBDHA:2025:5318

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
NL25.9827
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot verlenging overdrachtstermijn asielzoeker onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Algerijnse asielzoeker en de minister van Asiel en Migratie. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister, waarin de overdrachtstermijn voor zijn overplaatsing naar Duitsland was verlengd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de overdrachtstermijn had verlengd op basis van artikel 29, lid 2 van de Dublinverordening, omdat de eiser niet was komen opdagen voor zijn geplande overdracht op 21 februari 2025. Eiser voerde aan dat hij ziek was en dat hij tijdig had gemeld dat hij niet kon verschijnen. De rechtbank oordeelde echter dat de minister terecht had geconcludeerd dat er sprake was van onderduiken, omdat eiser niet tijdig had gemeld dat hij niet aanwezig kon zijn. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de verlenging van de overdrachtstermijn rechtmatig was. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van asielzoekers onder de Dublinverordening en de noodzaak om tijdig te communiceren met de autoriteiten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.9827

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J.I.T. Sopacua),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

Verweerder heeft bij brief van 21 februari 2025 aan eiser meegedeeld dat hij de uiterlijke termijn voor de overdracht van eiser aan Duitsland heeft verlengd (het bestreden besluit).
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten bijstaand door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordiger door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het bestreden besluit

1. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1995. Op 19 juli 2024 heeft eiser asiel aangevraagd in Nederland. Verweerder heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft het beroep hiertegen gegrond verklaard. Op 31 januari 2025 heeft verweerder de aanvraag opnieuw niet in behandeling genomen omdat Duitsland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Verweerder heeft het besluit vervolgens op 18 maart 2025 ingetrokken.
1.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de overdrachtstermijn van zes maanden, die eindigde op 21 februari 2025, verlengd overeenkomstig artikel 29 lid 2 van de Dublinverordening vanwege onderduiken. Op 21 februari 2025 zou eiser worden overgedragen. Eiser is echter niet komen opdagen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser voert aan dat met de intrekking van het besluit van 31 januari 2025 de grondslag van het bestreden besluit is komen te vervallen. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder ten onrechte de overdrachtstermijn heeft verlengd op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. Eiser was ziek in de dagen voorafgaand aan de overdracht. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser medische informatie overgelegd. Eiser is in de nacht van 20 op 21 februari 2025 opgenomen op de spoedeisende hulp in Haarlem. Hij had dus een verschoonbare reden om niet bij de geplande overdracht van 21 februari 2025 aanwezig te zijn. De gemachtigde van eiser heeft verweerder hiervan tijdig, of in ieder geval zo snel mogelijk, op de hoogte gesteld. Er kan dan ook niet worden gesproken van onderduiken. De grondslag voor de verlenging is dan ook onjuist.
2.1.
Uit artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening volgt dat de verzoeker of andere persoon als bedoeld in artikel 18, lid 1, onder c) of d), overeenkomstig het nationale recht van de verzoekende lidstaat, na overleg tussen de betrokken lidstaten, wordt overgedragen van de verzoekende lidstaat aan de verantwoordelijke lidstaat zodra dat praktisch mogelijk is, en uiterlijk binnen een termijn van zes maanden vanaf de aanvaarding van het verzoek van een andere lidstaat om de betrokkene over of terug te nemen of vanaf de definitieve beslissing op het beroep of het bezwaar wanneer dit overeenkomstig artikel 27, lid 3, opschortende werking heeft.
Uit artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening volgt dat, als de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de vreemdeling over te nemen of terug te nemen komt te vervallen. De verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van die vreemdeling gaat dan over op de verzoekende lidstaat. De termijn van overdracht van de vreemdeling kan tot maximaal achttien maanden worden verlengd, als de vreemdeling onderduikt.
2.2.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat met de intrekking van het besluit van 31 januari 2025 de grondslag van het bestreden besluit is komen te vervallen. Op 21 augustus 2024 is een claimakkoord tot stand gekomen op grond van artikel 25, eerste lid, van de Dublinverordening. Op grond daarvan was de uiterste overdrachtstermijn op 21 februari 2025. Op die datum waren er namelijk zes maanden verstreken na het claimakkoord van Duitsland. De rechtbank verwijst hiervoor naar artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening. Verweerder heeft eiser met de brief van 21 februari 2025 op de hoogte gesteld van de verlenging van zijn overdrachtstermijn. Dat verweerder later de beschikking heeft ingetrokken waarin de asielaanvraag van eiser niet in behandeling wordt genomen, doet aan het voorgaande niets af. De beroepsgrond slaagt niet.
2.3.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat verweerder de overdrachtstermijn ten onrechte heeft verlengd op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de vlucht van de overdracht van eiser was gepland op 21 februari 2025 om 11:00 uur en dat eiser hierover is geïnformeerd in het vertrekgesprek van 13 februari 2025. Niet is weersproken dat eiser zonder bericht niet is verschenen op zijn afspraak op 19 januari 2025 waarbij hij informatie zou krijgen over zijn overdracht, op de afspraak van zijn meldplicht op 20 januari 2025 en op de geplande overdracht van 21 januari 2025. Uit de stukken blijkt dat de gemachtigde van eiser DT&V er per e-mail van 21 februari 2025 om 10:29 uur van op de hoogte heeft gesteld dat eiser bij een vriend verblijft, dat hij sinds deze week medische klachten heeft en dat hij dit aan Gezondheidszorg Asielzoekers heeft laten weten. Niet valt in te zien waarom eiser verweerder, de opvang waar eiser verbleef of de DT&V niet eerder op de hoogte had kunnen stellen van zijn afwezigheid op de opvanglocatie, de locatie waar hij na zijn vertrek daar verbleef en van zijn medische klachten. Uit hetgeen eiser heeft aangevoerd noch uit de door eiser overgelegde medische stukken blijkt dat eiser dusdanige klachten had op grond waarvan niet van hem kon worden gevergd hen hier tijdig over in te lichten. De rechtbank volgt verweerder dan ook in zijn standpunt dat sprake is van onderduiken als genoemd in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. De enkele omstandigheid dat de gemachtigde van eiser een half uur vóór de geplande overdracht de DT&V een e-mail heeft gestuurd over de situatie van eiser, doet aan het voorgaande niets af. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, rechter, in aanwezigheid van mr. D.E. Maas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.