ECLI:NL:RBDHA:2025:5316

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
NL24.49266
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige seksuele geaardheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Guinee-Bissause nationaliteit, heeft een asielaanvraag ingediend op basis van zijn seksuele geaardheid. De aanvraag werd eerder afgewezen als kennelijk ongegrond, en eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld en eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in het verleden al een asielaanvraag heeft ingediend, die ook als ongegrond is verklaard. In zijn huidige aanvraag stelt eiser dat hij homoseksueel is en dat hij in Guinee-Bissau gevaar loopt vanwege zijn geaardheid. Echter, de rechtbank oordeelt dat de verklaringen van eiser over zijn seksuele geaardheid niet consistent zijn en niet geloofwaardig worden geacht. De rechtbank concludeert dat de vrees van eiser voor vervolging in zijn land van herkomst niet aannemelijk is gemaakt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49266

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.R. Hagenaars),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. R.R. Scholtens).

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarnaast heeft verweerder eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser heeft op 16 december 2024 zijn beroepsgronden ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 12 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 1]. Daarnaast is verschenen [naam 2]. Als tolk voor hem is verschenen [naam 3]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1998 en heeft de Guinee-Bissause nationaliteit.
1.1.
Hij heeft eerder, op 3 augustus 2021, een asielaanvraag ingediend. Daar heeft hij aan ten grondslag gelegd dat hij gevaar loopt vanwege de werkzaamheden van zijn vader, die als militair werkte voor de toenmalige president van Guinee-Bissau. Daarnaast zou hij gevaar lopen vanwege zijn etniciteit. Deze asielaanvraag is bij besluit van 5 april 2022 afgewezen als ongegrond. Het beroep hiertegen is bij uitspraak van 29 juli 2022 ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak is geen hoger beroep ingesteld, waarmee de afwijzing van de vorige asielaanvraag van eiser definitief is geworden.
Asielrelaas
2. Op 12 augustus 2022 heeft eiser de hier aan de orde zijnde asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag legt eiser ten grondslag dat hij homoseksueel is. Tijdens een schoolfeest in 2013 is hij betrapt toen hij seks had met een jongen ([naam 4]). Eiser is hierna verschillende keren mishandeld en bedreigd. Zijn ouders hebben hem naar een imam gestuurd om te genezen. Vervolgens moest hij bij zijn oom in de leer om ‘een echte man’ te worden. Hierbij is hij wederom meerdere keren mishandeld. Eiser is vervolgens gevlucht en toen heeft hij [naam 5] ontmoet. Met hem heeft eiser in het geheim een relatie gehad. Dit is op enig moment uitgekomen, waarna hij opnieuw moest vluchten, aldus eiser. Het voorgaande heeft er ook toe geleid dat hij niet meer in de islam gelooft.
Bestreden besluit
3. Het asielrelaas bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • De seksuele gerichtheid
  • Afvalligheid.
3.1.
Verweerder acht het eerste en derde relevante element geloofwaardig, maar het tweede relevante element vindt hij niet geloofwaardig. Eisers verklaringen hierover vormen geen samenhangend en aannemelijk geheel. In dit kader werpt verweerder eiser onder meer tegen dat hij dit asielmotief tijdens zijn eerdere asielprocedure naar voren had kunnen brengen. Verweerder acht niet geloofwaardig dat eiser dit uit schaamte niet durfde. Zijn verklaringen in de huidige asielprocedure stroken bovendien op wezenlijke onderdelen niet met de verklaringen in de vorige procedure. Daarnaast zijn eisers verklaringen over zijn problemen volgens verweerder tegenstrijdig. Eiser verklaart algemeen en onduidelijk over zijn (homoseksuele) gevoelens en zijn acceptatie hiervan. Dit geldt ook voor zijn verklaringen over zijn relaties met mannen. Dit alles leidt volgens verweerder tot de conclusie dat de seksuele geaardheid van eiser niet wordt gevolgd. Eiser kan op grond van de wel geloofwaardig geachte elementen niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De vrees voor zijn familie is namelijk niet aannemelijk en er is in Guinee-Bissau godsdienstvrijheid. Evenmin heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Guinee-Bissau een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000.
Seksuele geaardheid
4. Eiser betoogt dat verweerder zijn seksuele geaardheid ten onrechte en ondeugdelijk gemotiveerd ongeloofwaardig acht. Daartoe voert hij onder meer aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat eiser hierover tegenstrijdig en vaag heeft verklaard. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met zijn persoonlijke achtergrond. Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte geen of in ieder geval te weinig waarde hecht aan de door hem overgelegde verklaring van zijn partner over hun relatie.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde homoseksualiteit Werkinstructie 2019/17 Horen en beslissen in zaken waarin LHBTI-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd toepast. Op grond hiervan beoordeelt verweerder de geloofwaardigheid aan de hand van de door de vreemdeling gegeven antwoorden. Daarbij ligt de nadruk op de eigen ervaringen en persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot de seksuele geaardheid, wat die voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die geaardheid in het land van herkomst en hoe zijn ervaringen in het algemene beeld passen. Van belang is of de verklaringen consistent zijn en overeenkomen met wat bekend is over de positie van LHBTI’ers in het land van herkomst, waarbij rekening wordt gehouden met het referentiekader van de vreemdeling. Het is aan de vreemdeling om de gestelde seksuele geaardheid aannemelijk te maken.
4.2.
Verweerder heeft zich niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser voornamelijk in algemene bewoordingen heeft verklaard over zijn gevoelens en over zijn relaties met mannen. Verweerder heeft hierbij in aanmerking kunnen nemen dat eiser weinig inzicht heeft gegeven in zijn opleidingsniveau. Eiser heeft namelijk tegenstrijdig verklaard over zijn scholing (zie ook onder 4.4). Ook indien zou moeten worden aangenomen dat eiser geen opleiding heeft genoten, betekent dit nog niet dat hij niet in staat is om zijn persoonlijke verhaal naar voren te brengen. De enkele stelling dat dit niet van hem verwacht kan worden, is zonder nadere onderbouwing onvoldoende en heeft verweerder dus niet hoeven te volgen. De verwijzing van eiser naar het rapport ‘Trots of Schaamte’ van [naam 6] kan niet tot een ander oordeel leiden. Dit rapport is een algemene studie en heeft niet specifiek betrekking op eiser.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte bij het bestreden besluit betrokken dat eiser zijn gestelde homoseksuele geaardheid pas bij zijn herhaalde asielaanvraag naar voren heeft gebracht. Daarbij heeft verweerder van belang kunnen achten dat eiser naar eigen zeggen al vanaf 2012 wist dat hij homoseksueel is en stelt in 2019, dus voordat hij de vorige asielaanvraag indiende, in Nederland een relatie met een man te zijn aangegaan. Eiser verklaart bovendien tijdens het gehoor in het kader van de hier aan de orde zijnde asielaanvraag dat hij meerdere keren naar Nederland is teruggekeerd – nadat hij in het kader van de Dublinprocedure was overgedragen – vanwege zijn veiligheid en voor zijn relatie. Verweerder heeft zich daarom niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het gegeven dat eiser niet al tijdens zijn eerste asielprocedure zijn seksuele geaardheid als asielmotief naar voren heeft gebracht (ernstig) afbreuk doet aan de geloofwaardigheid hiervan. De niet nader geconcretiseerde stelling van eiser dat hij uit schaamte niet durfde te verklaren, hoefde verweerder niet te volgen.
4.4.
Verweerder heeft daarnaast niet ten onrechte bij de besluitvorming betrokken dat eiser veelvuldig tegenstrijdig heeft verklaard. Zo merkt verweerder terecht op dat eisers verklaringen in de huidige asielprocedure niet overeenkomen met zijn verklaringen in de vorige asielprocedure. In die procedure heeft eiser onder meer verklaard dat hij in 2009 of 2010 is vertrokken uit Guinee-Bissau. In de onderhavige asielprocedure verklaart eiser echter dat zijn problemen hebben plaatsgevonden in 2013 en dat hij vervolgens in 2014 is vertrokken. Daarnaast heeft eiser in zijn vorige asielprocedure verklaard dat zijn beide ouders zijn vermoord in 2009, terwijl hij nu verklaart dat hij in 2013 door zijn ouders naar de imam is gebracht. Desgevraagd verklaart eiser tijdens dit gehoor dat hij met ouders zijn moeder en zijn ooms bedoelt en dat zijn vader wel in 2009 is vermoord. Ook indien eiser hierin gevolgd zou worden, wat niet zonder meer voor de hand ligt, laat dit onverlet dat hij eerder verklaarde dat zijn moeder ook rond 2009 is gedood. Daarnaast heeft eiser in zijn eerdere asielprocedure naar voren gebracht dat hij nooit naar school is geweest (aanmeldgehoor 20 augustus 2021, blz. 5). Dit strookt niet met zijn huidige asielrelaas, waarbij eisers problemen juist op school zouden zijn begonnen omdat hij tijdens een schoolfeest seks had met een jongen. Tijdens het aanmeldgehoor op 20 augustus 2021 heeft eiser verder verklaard (blz. 8) dat hij in Guinee-Bissau nooit heeft gewerkt. In de huidige asielprocedure verklaart eiser echter dat hij in zijn land van herkomst verschillende werkzaamheden heeft verricht en dat hij tijdens dat werk problemen heeft ondervonden vanwege zijn geaardheid. Daarnaast heeft eiser tijdens het gehoor op 20 augustus 2021 verklaard (blz. 4) dat hij tot zijn vertrek altijd in Gabou heeft gewoond, terwijl eiser tijdens deze asielprocedure naar voren brengt dat een deel van zijn problemen zich heeft voorgedaan in Farim, waar hij voor zijn vertrek uit Guinee-Bissau heeft verbleven. Verweerder stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat deze tegenstrijdigheden, mede gelet op het aantal en de aard ervan, afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas. De enkele stelling van eiser dat verweerder hem deze tegenstrijdigheden niet kan tegenwerpen omdat er in de vorige asielprocedure een geheel ander asielmotief centraal stond, volgt de rechtbank niet.
4.5.
Op vragen naar zijn gevoelens voor mannen, mede gelet op de afkeuring van homoseksualiteit in zijn land van herkomst, verklaart eiser dat hij zich tot mannen voelt aangetrokken, dat hij zich daar lekker bij voelt en geïnteresseerd is in seks. Daarnaast vertelt eiser dat deze gevoelens hem bang maakten en dat hij er niet over durfde te praten en deed alsof hij hetero was. Verweerder heeft deze verklaringen te algemeen en onvoldoende persoonlijk mogen achten. Het is uiteraard mogelijk dat iemand deze gevoelens heeft, maar dan mag in beginsel wel worden verwacht dat hij over deze gevoelens meer specifiek kan verklaren. Verweerder heeft ook aan eiser gevraagd wat het effect was van de manier waarop er in zijn land van herkomst werd opgegaan met homoseksualiteit. Hierop verklaart eiser dat hij in eerste instantie bang werd, maar dat hij zich niet kon inhouden als hij met [naam 4] was. Ook deze verklaring heeft verweerder onvoldoende concreet en persoonlijk mogen vinden. Daarbij heeft verweerder eiser terecht tegengeworpen dat hij wisselend heeft verklaard hoe hij in Nederland met zijn seksualiteit omgaat. Daarover verklaart hij namelijk enerzijds dat hij die niet met veel anderen deelt, maar anderzijds (blz. 15 gehoor) dat hij het niet verborgen houdt en naar feestjes en etentjes met andere homoseksuelen gaat (blz. 18 gehoor).
4.6.
Verder heeft verweerder zich niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser (te) algemeen en weinig persoonlijk verklaart over zijn relaties met andere mannen, onder wie [naam 5] en [naam 7]. Over [naam 5] verklaart eiser (blz. 13) niet veel meer dan dat hij ouder was (22 jaar oud) en dat hij beschermend was. Op de vraag hoe [naam 5] eruitzag, verklaart eiser dat [naam 5] goed was, van hem hield en dat hij daarnaast iets donkerder qua huidskleur en iets groter is dan eiser. Op de vraag wat eiser minder leuk aan [naam 5] vond, verklaart hij dat er niets aan [naam 5] was wat hij niet leuk vond, omdat hij veel voor eiser heeft gedaan en zijn leven heeft gered. Verweerder heeft deze algemene verklaringen onvoldoende mogen vinden. Van eiser kan en mag worden verwacht dat hij diepgaander over [naam 5] kan verklaren.
4.7.
Daarnaast heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen over zijn huidige relatie met [naam 7] te beperkt en algemeen zijn. Op de vraag wat eiser leuk aan [naam 7] vindt, verklaart hij (blz. 14 van het gehoor) dat [naam 7] aardig is en dat eiser altijd bij hem terecht kan. Op de vraag wat zijn relatie met [naam 7] anders maakt dan een vriendschap verklaart eiser louter dat ze goed met elkaar kunnen opschieten, dat [naam 7] aardig is en dat hij eiser altijd helpt en dat ze het fijn samen hebben. Verweerder heeft deze verklaringen onvoldoende mogen vinden. Eiser heeft een verklaring van [naam 7] ter onderbouwing van hun relatie overgelegd. Hierin wordt beschreven dat zij elkaar al meerdere jaren kennen en hoe zij elkaar hebben ontmoet. Daarnaast beschrijft [naam 7] dat eiser niet erg open is over zijn homoseksualiteit, voor discriminatie vreest en het moeilijk heeft. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde verweerder in deze verklaringen van eiser en [naam 7] geen aanleiding te zien om de homoseksuele geaardheid van eiser geloofwaardig te achten.
4.8.
Verweerder betwist niet dat eiser enige kennis heeft over LHBTI-organisaties in Nederland en dat hij hier ook activiteiten onderneemt. Verweerder acht dit niet ten onrechte onvoldoende om (alsnog) aan te nemen dat eisers seksuele geaardheid geloofwaardig is. Dit neemt namelijk niet weg dat eiser op verschillende onderdelen van zijn asielrelaas tegenstrijdig heeft verklaard en dat verweerder zijn verklaringen niet ten onrechte onvoldoende persoonlijk acht.
4.9.
Gelet op het vorenstaande, in samenhang bezien, heeft verweerder zich niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eisers gestelde seksuele geaardheid niet geloofwaardig is. Wat verweerder verder aan eiser heeft tegengeworpen en wat eiser daartegen heeft aangevoerd, hoeft de rechtbank daarom niet te beoordelen. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.