ECLI:NL:RBDHA:2025:529

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
SGR 22/7771
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor carport in strijd met bestemmingsplan en gelijkheidsbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 januari 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een carport aan de voorzijde van zijn perceel beoordeeld. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer afgewezen op 29 december 2021, en deze afwijzing werd bevestigd in een bestreden besluit op 24 oktober 2022. Eiser stelt dat de afwijzing in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat er vergelijkbare gevallen zouden zijn waarin wel een vergunning is verleend.

De rechtbank oordeelt dat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan "De Leyens en Noordhove", dat voorschrijft dat erfbebouwing pas vanaf 1 meter achter de voorgevelrooilijn mag worden opgericht. De rechtbank stelt vast dat verweerder beleidsruimte heeft om al dan niet een omgevingsvergunning te verlenen en dat deze beslissing moet worden getoetst aan de beroepsgronden van eiser. Eiser heeft fotomateriaal overgelegd ter onderbouwing van zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank concludeert dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd van vergelijkbare situaties waarin vergunningen zijn verleend.

Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat de weigering van de omgevingsvergunning rechtmatig is en dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt geen griffierecht terug en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7771

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: mr. P.M.J. de Haan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het realiseren van een carport aan de voorzijde van het perceel [adres 1] in [plaats] .
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 29 december 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 oktober 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 4 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Waar gaat deze zaak over?

2. Eiser wil een carport bouwen aan de voorzijde van zijn perceel. Daarvoor is een omgevingsvergunning vereist, die eiser op 25 oktober 2021 heeft aangevraagd.
2.1.
Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan “De Leyens en Noordhove”, omdat erfbebouwing binnen de geldende woonbestemming uitsluitend mag worden opgericht vanaf 1 meter achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw. [1] Verweerder is niet bereid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen. Aan de afwijzing van de aanvraag legt verweerder ten grondslag dat het bouwplan niet in overeenstemming is met de voor afwijking van het bestemmingsplan geldende beleidsregels. [2] In beleidsregel 1, onder a, is bepaald dat erfbebouwing uitsluitend mag worden opgericht vanaf 1 meter achter de voorgevelrooilijn. Verder heeft de afdeling Stedelijke Ontwikkeling twee maal negatief geadviseerd over het bouwplan.
2.2.
Volgens eiser handelt verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel door geen omgevingsvergunning te verlenen voor de carport.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de weigering de omgevingsvergunning te verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 25 oktober 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Toetsingskader

5. Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. [3]
Is de weigering van de omgevingsvergunning in strijd met het gelijkheidsbeginsel?
6. Eiser beroept zich op het gelijkheidsbeginsel.
6.1.
Volgens vaste rechtspraak is het aan degene die een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel om dat beroep te onderbouwen met concrete gevallen die volgens hem op relevante punten vergelijkbaar zijn met zijn situatie. [4] In dit geval moet het dan gaan om gevallen waarin verweerder, in strijd met het nu geldende bestemmingsplan en op grond van de beleidsregels, erfbebouwing vóór de voorgevelrooilijn heeft vergund.
6.2.
In beroep heeft eiser fotomateriaal overgelegd met voorbeelden van erfbebouwing vóór de voorgevelrooilijn. Met uitzondering van het ook in eisers bezwaarschift genoemde perceel [adres 2] , blijkt uit het door hem overgelegde fotomateriaal niet om welke adressen het gaat. In het verweerschrift heeft verweerder dit wel inzichtelijk gemaakt en de betreffende adressen vermeld. Voor die adressen heeft verweerder onderzocht of een omgevingsvergunning is verleend. De uitkomst van dit onderzoek is dat voor erfbebouwing op deze adressen niet recentelijk een omgevingsvergunning is verleend, waarbij op grond van de beleidsregels is afgeweken van het bestemmingsplan. Verweerder heeft op zitting toegelicht dat met ‘niet recentelijk’ wordt bedoeld dat in ieder geval vanaf 2019 geen omgevingsvergunning is verleend. Dat jaartal is volgens verweerder relevant, omdat de beleidsregels voor afwijking van het bestemmingsplan in dat jaar in werking zijn getreden. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat de toepasselijkheid van de beleidsregels bepalend is voor de vraag of sprake is van een op relevante punten vergelijkbare situatie.
6.3.
Eiser heeft geen voorbeelden gegeven van situaties waarin op basis van het geldende bestemmingsplan en met toepassing van de beleidsregels wel een omgevingsvergunning voor erfbebouwing vóór de voorgevelrooilijn is verleend. Gelet hierop heeft eiser niet onderbouwd dat de weigering een omgevingsvergunning te verlenen in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit is bepaald in artikel 20.2.3, onder a, van de regels van het bestemmingsplan.
2.Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer houdende regels omtrent Beleidsregels afwijken bestemmingsplan onder de ‘kruimelgevallenlijst’ 2019.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:820, onder 7.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 november 2020, onder 10.1.