In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een horecagelegenheid, tegen de invordering van een dwangsom van € 2.000,- vanwege het niet tijdig voldoen aan een last onder dwangsom. De last was opgelegd op 12 april 2022, waarbij eiser binnen vier weken moest voldoen aan maatwerkvoorschriften die betrekking hadden op het aanbrengen van technische voorzieningen om aan de geldende geluidsnormen te voldoen. Eiser heeft echter niet voldaan aan deze voorschriften, wat leidde tot de invordering van de dwangsom. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de last onder dwangsom, waardoor deze in rechte onaantastbaar is geworden. Eiser voerde aan dat de inrichting op het moment van de last gesloten was en dat hem een verlenging van de begunstigingstermijn was toegezegd. De rechtbank oordeelt dat deze argumenten niet slagen, aangezien eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de inrichting permanent gesloten was en geen bewijs heeft overgelegd van de sluiting. De rechtbank concludeert dat de dwangsom van rechtswege is verbeurd en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van invordering af te zien. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.