ECLI:NL:RBDHA:2025:5274

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
23/4264
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen invordering van dwangsom wegens niet voldoen aan maatwerkvoorschriften voor geluidsnormen in horecagelegenheid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een horecagelegenheid, tegen de invordering van een dwangsom van € 2.000,- vanwege het niet tijdig voldoen aan een last onder dwangsom. De last was opgelegd op 12 april 2022, waarbij eiser binnen vier weken moest voldoen aan maatwerkvoorschriften die betrekking hadden op het aanbrengen van technische voorzieningen om aan de geldende geluidsnormen te voldoen. Eiser heeft echter niet voldaan aan deze voorschriften, wat leidde tot de invordering van de dwangsom. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de last onder dwangsom, waardoor deze in rechte onaantastbaar is geworden. Eiser voerde aan dat de inrichting op het moment van de last gesloten was en dat hem een verlenging van de begunstigingstermijn was toegezegd. De rechtbank oordeelt dat deze argumenten niet slagen, aangezien eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de inrichting permanent gesloten was en geen bewijs heeft overgelegd van de sluiting. De rechtbank concludeert dat de dwangsom van rechtswege is verbeurd en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van invordering af te zien. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4264

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiser,

(gemachtigde: J. Verkooijen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder,

(gemachtigden: R. Vos en C. van Es).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de invordering van een dwangsom van € 2.000,- vanwege het niet tijdig voldoen aan een last onder dwangsom.
1.1.
Met het besluit van 19 oktober 2022 is verweerder overgegaan tot invordering van de dwangsom (het invorderingsbesluit). Met het bestreden besluit van 10 mei 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 4 maart 2025, gelijktijdig met het beroep van eiser met zaaknummer 23/5025, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van verweerder.

Voorgeschiedenis

2. Eiser drijft een horecagelegenheid (inrichting). Onderdeel van de inrichting is de kroeg ‘ [kroeg] ’. Aan de inrichting zijn bij besluit van 10 maart 2021 maatwerkvoorschriften gesteld op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer. Deze maatwerkvoorschriften hebben betrekking op het aanbrengen van technische voorzieningen om aan de geldende geluidsnormen te voldoen. Daarbij gaat het onder meer om de verplichting om muziek binnen de inrichting uitsluitend ten gehore te brengen met een voor het volume begrensde muziekinstallatie. De afstelling van de begrenzer moet plaatsvinden door een erkend akoestisch adviseur. Een bewijs van begrenzing, inclusief een beschrijving van de muziekinstallatie en de betreffende borging daarvan, moet aan verweerder worden overgelegd.
2.1.
Op 30 oktober 2021 heeft er naar aanleiding van een overlastmelding een controle plaatsgevonden bij de inrichting van eiser. Verweerder heeft vastgesteld dat er nog niet was voldaan aan de voorschriften 1 en 5 uit het maatwerkbesluit van 10 maart 2021 (het voorzien van de muziekinstallatie in [kroeg] van een begrenzing en het overleggen van een bewijs daarvan).
2.2.
Met het besluit van 12 april 2022 heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd. Eiser moet binnen vier weken voldoen aan de voorschriften 1 en 5 uit het maatwerkbesluit. Als eiser niet tijdig aan de last voldoet, verbeurt hij een dwangsom ter hoogte van € 2.000,- per keer dat wordt geconstateerd dat niet is voldaan aan de last, met een sub-maximum van € 2.000,- per keer. Het maximum van de te verbeuren dwangsommen is gesteld op € 10.000,-.

Het bestreden besluit

3. Verweerder is in het invorderingsbesluit overgegaan tot invordering van de dwangsom. In dit besluit staat dat er op 24 mei 2022 is vastgesteld dat eiser niet binnen de gestelde begunstigingstermijn heeft voldaan aan de last. Daarmee heeft eiser van rechtswege een dwangsom van € 2.000,- verbeurd. Verweerder heeft het invorderingsbesluit met het bestreden besluit op bezwaar gehandhaafd.

Het beroep

4. Eiser is het niet eens met de invordering en voert daartoe kort samengevat het volgende aan. Ten eerste stelt eiser dat de inrichting op het moment van het opleggen van de last onder dwangsom gesloten was. De inrichting is volgens eiser nooit open geweest zonder de maatwerkvoorschriften in acht te nemen. Ten tweede betoogt eiser dat hem telefonisch een verlenging van de begunstigingstermijn is toegezegd. Ten derde voert eiser aan dat verweerder rekening had moeten houden met de uitval als gevolg van ziekte van de door hem ingeschakelde geluidstechnicus
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht tot invordering van de door eiser verbeurde dwangsom is overgegaan. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. De grondslag van het invorderingsbesluit is gelegen in de opgelegde last onder dwangsom van 12 april 2022. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de last onder dwangsom. Dit heeft als gevolg dat de last onder dwangsom in rechte onaantastbaar is geworden.
6.1.
Uit vaste rechtspraak volgt dat eiser in deze procedure tegen de invorderingsbeschikking in beginsel niet met succes gronden naar voren kan brengen die hij tegen de last onder dwangsom naar voren had kunnen brengen. [1] Dit kan slechts in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen als evident is dat er geen overtreding is gepleegd. Voor zover eiser met de stelling dat de inrichting gesloten was, aanvoert dat hij daarom niet de maatwerkvoorschriften heeft kunnen overtreden en er geen last onder dwangsom mocht worden opgelegd, overweegt de rechtbank dat dit betoog niet kan slagen. De rechtbank overweegt dat het niet evident is dat niet aan de maatwerkvoorschriften 1 en 5 hoeft te worden voldaan als de inrichting is gesloten. Eiser heeft bovendien niet aannemelijk gemaakt dat de inrichting op het moment van het opleggen van de last en het verlopen van de begunstigingstermijn (min of meer) permanent was gesloten. Eiser heeft geen bewijs overgelegd van de sluiting. Vast staat bovendien dat op 10 juni 2022 wederom een controle heeft plaatsgevonden en de inrichting toen open was.
Beginselplicht tot invordering
7. Bij de beoordeling van het invorderingsbesluit moet allereerst de vraag worden beantwoord of de last is overtreden. Als deze vraag bevestigend wordt beantwoord en de opgelegde dwangsom is verbeurd, dan geldt volgens vaste rechtspraak dat bij een besluit over invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht moet worden toegekend. [2] Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.
7.1.
De rechtbank overweegt dat eiser binnen vier weken na 12 april 2022 had moeten voldoen aan de opgelegde last. Op 24 mei 2022, na het verstrijken van deze termijn, had eiser nog niet aan de last voldaan. De rechtbank stelt vast dat eiser daarmee de last heeft overtreden.
7.2.
Voor zover eiser nog heeft aangevoerd dat hem telefonisch een verlenging van de begunstigingstermijn is toegezegd, heeft hij dit niet onderbouwd. Voor zover verweerder na het verstrijken van de begunstigingstermijn zou hebben aangegeven het installatierapport “nu echt snel te willen hebben”, betekent dit niet dat daarmee de begunstigingstermijn verlengd is. Dit betoog kan daarom niet slagen. Dit betekent dat de dwangsom op 24 mei 2022 van rechtswege is verbeurd.
Bijzondere omstandigheden?
8. Nu de last is overtreden en de dwangsom is verbeurd, kan verweerder alleen in bijzondere omstandigheden geheel of gedeeltelijk van invordering afzien. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat de ziekte van de ingeschakelde geluidstechnicus een bijzondere omstandigheid is die bij het besluit tot invordering had moeten worden betrokken, kan dit betoog niet slagen. De rechtbank overweegt dat het op de weg van eiser had gelegen om bijvoorbeeld een vervangende geluidstechnicus in te schakelen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. C.A. van der Meijs, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1292.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:466.