ECLI:NL:RBDHA:2025:5271

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
24/8209
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor het verhogen van het maximale lozingsdebiet van afvalwater door een slachterij

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de omgevingsvergunning voor het verhogen van het maximale lozingsdebiet van afvalwater op de locatie [adres] in [plaats]. Het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas heeft op 18 maart 2024 de omgevingsvergunning verleend, en na bezwaar van eiser is dit besluit op 2 september 2024 gehandhaafd. Eiser, die naast de slachterij woont, stelt dat de slachterij al meer dan dertig jaar stankoverlast veroorzaakt en dat de verhoging van het lozingsdebiet van 30 m3 naar 65 m3 per uur de situatie zal verergeren. De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2025 behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was, maar de gemachtigden van verweerder en vergunninghouder wel.

De rechtbank oordeelt dat de vergunning terecht is verleend. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waardoor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing blijft. De rechtbank concludeert dat de verhoging van het lozingsdebiet geen grotere of andere nadelige gevolgen voor het milieu met zich meebrengt dan volgens de geldende vergunning is toegestaan. Eiser's argumenten over stankoverlast en rioolproblemen worden door de rechtbank niet gevolgd, omdat het afvalwater gescheiden wordt afgevoerd en de vergunninghouder niet wordt beperkt in de hoeveelheid afvalwater die mag worden geloosd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/8209

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Scholtes).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] B.V. uit [vestigingsplaats] , vergunninghouder
(gemachtigde: mr. P.J.G. Poels).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de omgevingsvergunning voor het verhogen van het maximale lozingsdebiet van afvalwater op de locatie [adres] in [plaats] .
1.1.
In het besluit van 18 maart 2024 heeft het college de omgevingsvergunning verleend. Met het bestreden besluit van 2 september 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft beroep op 27 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens verweerder: de gemachtigde en [naam 1] en namens vergunninghouder: de gemachtigde en [naam 2] . Eiser is niet verschenen.

Waar gaat deze zaak over?

2. Vergunninghouder drijft een slachterij gericht op de verwerking van kalfsvlees. Voor de slachterij is op 7 mei 2008 een revisievergunning verleend. Deze vergunning bevat in paragraaf 5 verschillende voorschriften over het afvalwater van de slachterij. Dit afvalwater wordt geloosd op het bedrijfsriool. Vergunninghouder heeft aangegeven meer water te moeten gebruiken om de kwaliteit van het productieproces te garanderen en heeft daarom verzocht om een vergunning voor de verhoging van het maximale lozingsdebiet van afvalwater.
2.1.
Verweerder heeft de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 3.10, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo). Volgens verweerder leidt het verhogen van het maximale lozingsdebiet van 30 m3 naar 65 m3 afvalwater per uur niet tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende vergunning is toegestaan.
2.2.
Eiser woont enkele huizen naast de slachterij. Hij voert aan dat de werkzaamheden van de slachterij al meer dan dertig jaar stankoverlast veroorzaken. Een verdubbeling van het toegestane maximale lozingsdebiet van afvalwater zal de stankoverlast alleen maar verergeren. Eiser stelt daarnaast dat hij problemen ervaart met het riool. Zo komt het voor dat rioolwater de woning binnenkomt of dat de riolering leeg wordt getrokken, met rioollucht in de woning tot gevolg. De verhoging van het lozingsdebiet zal ervoor zorgen dat het overbelaste riool extra wordt belast. Daarnaast is het vreemd dat verweerder aangeeft dat de verandering zich afspeelt ‘binnen de geldende vergunning’, terwijl niet duidelijk is welke vergunning voor de inrichting geldt.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de verlening van de vergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overgangsrecht Omgevingswet
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 3 juli 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Mocht verweerder de vergunning verlenen?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat het vastleggen van het maximale lozingsdebiet van 65 m3 afvalwater per uur niet leidt tot grotere of andere gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende omgevingsvergunning is toegestaan. De rechtbank overweegt hiertoe als eerste dat eiser niet wordt gevolgd in zijn betoog dat niet duidelijk is welke vergunning voor de slachterij geldt. Dit is de revisievergunning van 7 mei 2008. Vergunninghouder betoogt terecht dat deze vergunning geen voorschrift bevat over het maximale lozingsdebiet van afvalwater. Dat betekent dat vergunninghouder op grond van deze vergunning niet werd beperkt in de hoeveelheid afvalwater dat mocht worden geloosd. Met de huidige vergunning wordt voor het eerst een beperking aangebracht in de hoeveelheid afvalwater dat vergunninghouder maximaal mag lozen. Reeds hierom kan geen sprake zijn van grotere of andere gevolgen voor het milieu ten opzichte van de geldende vergunning.
6.1.
De rechtbank overweegt verder dat verweerder heeft toegelicht dat het afvalwater niet verandert in samenstelling en eigenschappen. Het gaat enkel om meer afvalwater. Dit afvalwater wordt geloosd op het bedrijfsriool en kan dankzij de doorgevoerde aanpassingen in het gemaal op een normale manier worden verwerkt. Volgens verweerder is ook daarom geen sprake van grotere of andere milieugevolgen ten opzichte van de geldende vergunning.
6.1.1.
De rechtbank ziet in dat wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Eiser stelt dat hij stankoverlast ervaart. Verweerder heeft echter toegelicht dat deze stankoverlast niet kan worden veroorzaakt door de afvoer van het afvalwater, nu dat water direct wordt geloosd op het bedrijfsriool. Het bedrijfsriool is gescheiden van het riool bij de woning van eiser en staat daarmee niet in verbinding. De toename van het afvalwater zal daarom niet (kunnen) leiden tot extra problemen bij het riool van eiser en daarmee samenhangend geuroverlast.
6.2.
Voor zover eiser nog betoogt dat de noodzaak voor extra afvalwater niet is ingegeven door strengere eisen vanuit de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, maar door economische belangen van vergunninghouder, is dat naar het oordeel van de rechtbank niet relevant. De beweegredenen van vergunninghouder voor het aanvragen van de vergunning spelen geen rol bij het vaststellen van de milieugevolgen.
6.3.
Dit betekent dat verweerder de vergunning heeft kunnen verlenen met toepassing van artikel 3.10, derde lid, van de Wabo.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. C.A. van der Meijs, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.