ECLI:NL:RBDHA:2025:5263

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
NL24.7706
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraakse eiser met betwiste betrokkenheid bij IS

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 27 maart 2025 uitspraak gedaan in een asielzaak van een Iraakse eiser. De eiser had op 3 oktober 2022 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank behandelt de zaak na een beroep van de eiser tegen het bestreden besluit, waarin de minister de asielaanvraag als ongegrond had verklaard. De eiser voerde aan dat hij vreesde voor vervolging in Irak vanwege zijn soennitische religie en de toegedichte betrokkenheid bij de terroristische organisatie IS. De rechtbank constateert dat de minister de geloofwaardigheid van de verklaringen van de eiser niet goed heeft beoordeeld en dat er gebreken zijn in de besluitvorming. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt de minister op om opnieuw te beslissen op de asielaanvraag, met inachtneming van de uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.7706

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.C.M.E. Schijvenaars),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. W. van Hoof).

Inleiding

In het besluit van 2 februari 2024 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Op verzoek van beide partijen is de zaak aangehouden.
In het besluit van 12 juli 2024 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bestreden besluit 1 gewijzigd. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op dit besluit.
Eiser heeft een aanvulling op zijn beroepsgronden ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2025 op een zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser is geboren op [datum] 1990 en heeft de Iraakse nationaliteit. Op 3 oktober 2022 heeft hij asiel aangevraagd in Nederland. Op 21 juni 2023 en op 1 augustus 2023 is eiser door verweerder gehoord over zijn asielmotieven. Eiser heeft verklaard dat hij eind 2012 en begin 2013 heeft deelgenomen aan demonstraties en dat hij naar aanleiding daarvan gedurende een maand is gedetineerd en gemarteld. Vervolgens moest eiser een papier ondertekenen waarmee hij verklaarde dat hij niet meer zou demonstreren, waarbij hij werd bedreigd. Daarna is hij vrijgelaten. Verder heeft eiser verklaard dat hij problemen heeft ondervonden omdat hij soenniet is. Begin 2016 is hij uit zijn [woonplaats] gevlucht omdat de terroristische groepering IS daar was binnengevallen en eiser niet langer onder IS-controle kon blijven. Eiser heeft gesteld te vrezen voor de slechte algemene veiligheidssituatie in zijn land, en in het bijzonder voor gewapende milities zoals de Al Hashd-Al-Shaabi-militie (ook wel bekend als Popular Mobilisation Forces, PMF).
2. In het bestreden besluit 1 heeft verweerder eisers asielaanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder heeft de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Ook heeft verweerder geloofwaardig geacht dat eiser politiek actief is geweest, dat hij in 2013 is aangehouden en gevangen genomen en dat hij problemen heeft ondervonden vanwege zijn soennitische religie. Volgens verweerder is dit echter niet voldoende om aan eiser een asielvergunning te verlenen. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat hij na zijn vrijlating in de negatieve aandacht van de Iraakse autoriteiten is blijven staan, of dat hij enkel vanwege zijn soennitische religie als IS-lid zou worden gezien en gevaar zou lopen.
3. Eiser heeft in zijn zienswijze en aanvullende zienswijze op het eerdere voornemen van verweerder tot afwijzing van de asielaanvraag gesteld dat hij in Irak ten onrechte wordt verdacht van betrokkenheid bij IS, dat hij familieleden heeft die wel bij IS betrokken zijn, en dat hij daarom door de milities in Irak vermoedelijk op een zwarte lijst is geplaatst. Ter onderbouwing hiervan heeft hij diverse documenten met vertalingen overgelegd. Hangende het beroep tegen het bestreden besluit 1, is eiser hierover op 27 mei 2024 door verweerder aanvullend gehoord. Op 10 juni 2024 heeft eiser zijn correcties en aanvullingen op het verslag van dit gehoor bij verweerder ingediend.
4. In het bestreden besluit 2 heeft verweerder de door eiser gestelde toegedichte betrokkenheid bij IS ongeloofwaardig geacht omdat hij geen originele documenten heeft overgelegd en omdat hij hierover tegenstrijdig heeft verklaard.
5. Eiser is het niet eens met de bestreden besluiten. Hij voert aan dat verweerder ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat aan hem betrokkenheid bij IS wordt toegedicht. Daarnaast voert hij aan dat hij als soennitische Arabier uit [woonplaats] te vrezen heeft voor vervolging vanwege verdenking van betrokkenheid bij IS. Hierbij wijst hij nogmaals op de door hem overgelegde documenten en vertalingen, waaruit volgens hem blijkt dat hij familieleden heeft die betrokken zijn bij IS. Ook wijst hij op het stuk ‘Notitie Irak / Aandachtspunten VVA’ van VluchtelingenWerk Nederland van 4 september 2023. Daarnaast wijst hij op het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Irak van november 2023, waarin volgens hem staat dat sjiitische milities de terugkeer van soenitische Arabieren blokkeren. Door dit niet te onderkennen, heeft verweerder volgens eiser in strijd gehandeld met zijn eigen Werkinstructie 2014/10 en met de Richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn).
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bestreden besluiten juist zijn. Eiser heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de toegedichte betrokkenheid bij IS, en heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Irak persoonlijk te vrezen heeft.
De rechtbank oordeelt als volgt.
7. Allereerst heeft de rechtbank ter zitting vastgesteld dat voor zover eiser zich aanvankelijk mede beriep op vrees voor vervolging vanwege zijn politieke activiteiten in 2012/2013, hij zich nu enkel beroept op aan hem toegedichte betrokkenheid bij IS en daarom vreest voor vervolging in Irak.
8. In deze uitspraak zal worden geconcludeerd dat verweerder weliswaar niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat aan eiser persoonlijke betrokkenheid bij IS wordt toegedicht, maar dat verweerder niet goed heeft gemotiveerd waarom eiser geen recht heeft op een asielvergunning. De rechtbank motiveert dit als volgt.
9. De rechtbank heeft vastgesteld dat de door eiser gestelde toegedichte betrokkenheid bij IS in het bestreden besluit 1 nog onderdeel was van de beoordeling van de zwaarwegendheid, en in het bestreden besluit 2 onderdeel is geworden van de beoordeling van de geloofwaardigheid zonder daarbij het gedeelte daarover in het bestreden besluit 1 in te trekken. Verweerder heeft tijdens de zitting het standpunt ingenomen dat dit aspect thuishoort bij de beoordeling van de geloofwaardigheid. De rechtbank vat dit aldus op dat het gedeelte van het bestreden besluit 1 dat hierover gaat is ingetrokken.
10. Verweerder heeft in het bestreden besluit 2 niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat aan eiser persoonlijke betrokkenheid bij IS wordt toegedicht.
10.1
Gelet op de door eiser overgelegde vertalingen heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat uit de door hem overgelegde documenten niet blijkt dat hij persoonlijk wordt gezien als IS-lid. Eiser stelt dat hij originele documenten zou kunnen verkrijgen via een advocaat in Irak, maar dat dit voor hem te duur is. Beide stellingen zijn echter niet onderbouwd. Bovendien zou het overleggen van originelen met dezelfde inhoud deze tegenwerping niet anders maken.
10.2
Verder heeft verweerder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij niet concreet heeft verklaard over zijn vermoeden dat hij op een zwarte lijst staat, aangezien hij daarover tijdens het aanvullend gehoor van 27 mei 2024 geen concrete antwoorden heeft gegeven. Bovendien heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over waarom hij dit vermoeden heeft. Enerzijds heeft eiser namelijk verklaard dat dit komt doordat hij geen paspoort kon krijgen en hij vervolgens via-via hoorde dat hij op de zwarte lijst van [woonplaats] staat, maar anderzijds heeft eiser verklaard dat hij dit van een familielid heeft gehoord.
10.3
Daarnaast heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over waarom hij vreest voor de milities in Irak. Eerst heeft eiser namelijk verklaard dat dit komt vanwege zijn eerdere arrestatie en detentie en omdat zijn neef nog steeds vast zit, maar later heeft eiser verklaard dat dit komt vanwege aan hem toegedichte betrokkenheid bij IS en doordat zijn broer IS-lid is. Daarbij heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij pas na de zienswijze zou hebben kunnen verklaren over de gestelde toegedichte betrokkenheid bij IS. De tegenstrijdigheden op dit punt en het vorige punt worden niet weggenomen door de enkele stelling van eiser dat deze verklaringen elkaar aanvullen.
10.4
Ook heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over zijn contacten met IS. Eiser heeft namelijk enerzijds verklaard dat hij geen enkel contact had met IS, maar eiser heeft anderzijds verklaard dat hij door IS-leden geslagen werd omdat hij niet in de moskee was en geen baard droeg. Daarbij heeft eiser enerzijds verklaard dat hij drie of vier keer is geslagen, maar anderzijds dat hij dertig keer is geslagen.
10.5
Voorts heeft verweerder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat niet valt in te zien dat hij aanvankelijk niets heeft verklaard over zijn [neef], terwijl hij later heeft verklaard dat hij wordt gezocht vanwege de moord op deze neef door IS. Bovendien heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij meerdere wisselende verklaringen heeft afgelegd over het tijdstip van overlijden van deze neef, alsook over het tijdstip van arrestatie van zijn oom nadat die beschuldigd werd van de moord. Ook heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over het tijdstip waarop zijn broer en twee andere neven zijn omgekomen. Daarbij heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat niet valt in te zien waarom een neef van eiser lang na de arrestatie van zijn oom en het vertrek van eiser uit Irak een huiszoeking zou doen bij zijn moeder. In beroep stelt eiser dat hij moeite heeft met het reconstrueren van datums, maar deze stelling is niet onderbouwd.
10.6
Verweerder werpt niet langer aan eiser tegen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over van welke zijde van de familie zijn vrouw afkomstig is, en dat hij niet formeel afstand heeft genomen van zijn broer (die volgens eiser betrokken is bij IS) via de tabriya-procedure. Deze tegenwerpingen zijn namelijk in het verweerschrift teruggenomen. De tegenwerpingen die hiervoor besproken zijn en die stand houden, zijn echter voldoende om de besluitvorming te dragen.
11. Het voorgaande laat echter onverlet dat verweerder ten onrechte niet heeft onderkend dat toegedichte betrokkenheid bij IS in Irak ook kan ontstaan doordat familieleden van de betrokkene gelieerd zijn aan IS. Dit volgt namelijk uit het door eiser aangehaalde ambtsbericht, in het bijzonder pagina 32, alsook uit het door eiser aangehaalde stuk van VluchtelingenWerk Nederland. Aldus heeft verweerder ten onrechte niet beoordeeld of eisers stellingen dat familieleden van hem gelieerd zijn aan IS, en dat dit maakt dat aan hem betrokkenheid bij IS wordt toegedicht, geloofwaardig zijn. Dit klemt eens temeer aangezien verweerder in het aanvullende besluit expliciet heeft overwogen dat uit de door eiser overlegde documenten blijkt dat familieleden van eiser zijn beschuldigd van betrokkenheid bij IS. Ondanks dat eiser geen originelen heeft overgelegd, dient de inhoud van deze documenten bij de beoordeling te worden betrokken. Hierbij wijst de rechtbank op het
L.H.-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478.
12. In het verlengde hiervan kan de beoordeling van de zwaarwegendheid in het bestreden besluit 1 geen stand houden. Daarbij is namelijk uitgegaan van de situatie dat geen sprake is van toegedichte betrokkenheid bij IS, welk standpunt gelet op wat hiervoor is overwogen niet goed op geloofwaardigheid is beoordeeld. In dit verband merkt de rechtbank bovendien op dat uit de door eiser aangehaalde bronnen kan worden opgemaakt dat soennitische Arabieren eerder te maken krijgen met vervolging als sprake is van bepaalde persoonlijke factoren, zoals de aanwezigheid van familieleden die te liëren zijn aan IS. Verweerder heeft dan ook niet goed beoordeeld of eiser is aan te merken als vluchteling, dan wel of hij bij terugkeer naar Irak een reëel risico loopt op ernstige schade.
13. Dit leidt tot de conclusie dat zowel het bestreden besluit 1 als het bestreden besluit 2 gebreken bevat. In het bestreden besluit 2 is geen volledige en daarmee geen goede geloofwaardigheidsbeoordeling verricht. Het met dat besluit gewijzigde bestreden besluit 1 bevat daarom geen goede basis voor de beoordeling van de zwaarwegendheid. De bestreden besluiten zijn aldus in strijd met het zorgvuldigheidsvereiste van artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond en de bestreden besluiten zullen worden vernietigd. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien. Het ligt namelijk in de eerste plaats op de weg van verweerder om alsnog een goede beoordeling te verrichten van achtereenvolgens de geloofwaardigheid en de zwaarwegendheid. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen om opnieuw op de asielaanvraag van eiser te beslissen en om deze uitspraak daarbij in acht te nemen.
14. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.814, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit 1 en het bestreden besluit 2;
 draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op eisers asielaanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
 veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814 (achttienhonderdveertien euro) aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 27 maart 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.