ECLI:NL:RBDHA:2025:5260

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
C/09/679304 KG ZA 25-79
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ongedaanmaking van inbeslagname en schadevergoeding na verkoop van voertuig

In deze zaak heeft eiseres, aangeduid als '[eiseres]', de Staat der Nederlanden gedagvaard in kort geding. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 13 maart 2025, na een eerdere mondelinge behandeling op 17 januari 2025. Eiseres vorderde onder andere de ongedaanmaking van de inbeslagname van haar voertuig, een Peugeot 2008, en schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen van de Staat. De Belastingdienst had beslag gelegd op de Peugeot vanwege onbetaalde belastingaanslagen en het CJIB had verkeersboetes opgelegd die ook onbetaald waren gebleven. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van eiseres niet toewijsbaar waren, omdat er onvoldoende bewijs was dat de Staat onrechtmatig had gehandeld. De voorzieningenrechter wees de vorderingen af en veroordeelde eiseres in de proceskosten van de Staat, die zijn begroot op € 4.280,00. Het vonnis is uitgesproken op 27 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel-voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/679304 / KG ZA 25-79
Vonnis in kort geding van 27 maart 2025
in de zaak van
[eiseres]te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. B.H.A. Augustin te Urmond,
tegen:
De Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën en Ministerie van Justitie en
Veiligheid) te Den Haag,
gedaagde,
advocaten mr. E.E. Schippers en mr. M.W. Bakker.
Eiseres wordt in het navolgende aangeduid als ‘ [eiseres] ’. Gedaagde zal waar het beide ministeries gezamenlijk betreft worden aangeduid als ‘de Staat’ en waar het deze ministeries afzonderlijk betreft als ‘de Belastingdienst’ respectievelijk ‘het CJIB’.

1.De procedure

1.1.
[eiseres] heeft de Staat gedagvaard om in kort geding te verschijnen bij de kantonrechter. De kantonrechter heeft de zaak mondeling behandeld op 17 januari 2025. Daarbij zijn [eiseres] , haar gemachtigde [naam 1] en de hiervoor genoemde advocaten van de Staat verschenen met mevrouw [naam 2] namens de Belastingdienst. [eiseres] heeft bij akte haar vordering gewijzigd en namens de Staat zijn er spreekaantekeningen ingediend.
De kantonrechter heeft tijdens die zitting mondeling uitspraak gedaan en de zaak verwezen naar team Handel van deze rechtbank. Van die uitspraak is een proces-verbaal opgemaakt.
1.2.
Door de voorzieningenrechter van team Handel is de zaak mondeling behandeld op 13 maart 2025. Daarna volgt dit vonnis.

2.De feiten

2.1.
De Belastingdienst heeft [eiseres] diverse belastingaanslagen opgelegd. Omdat deze door haar onbetaald zijn gelaten heeft de Belastingdienst administratief beslag gelegd op aan haar toebehorende roerende zaken, waaronder een Peugeot 2008 (hierna: de Peugeot).
2.2.
Het CJIB heeft [eiseres] in 2021 drie verkeersboetes opgelegd. Ook deze boetes zijn, ondanks diverse aanmaningen, door [eiseres] onbetaald gelaten. Het boetebedrag is daardoor opgelopen tot € 1.440,-.
2.3.
De Nationale Politie heeft op grond van artikel 28b van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) op 3 september 2024 de Peugeot buiten gebruik gesteld.
2.4.
Omdat ook hierna, ondanks verzoeken daartoe, betaling van de boetes en de stal- en sleepkosten van de Peugeot uitbleef, is de Peugeot getaxeerd en vervolgens, na opheffing van het daarop door de Belastingdienst gelegde administratieve beslag, op 9 januari 2025 verkocht voor een bedrag van € 3.333,00.
2.5.
Met dit bedrag is de openstaande schuld van € 1.440,00 ter zake van de drie verkeersboetes voldaan. Het restant is gedeeltelijk aangewend voor de (stal- en sleep)kosten van Domeinen Roerende Zaken (€ 861,83) en voor het overige (€ 1.031,17) gestort in de Rijkskas, conform artikel 4:36 van de Beleidsregel tenuitvoerlegging strafrechtelijke en administratiefrechtelijke beslissingen 2021.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, na wijziging van eis, - samengevat - dat de voorzieningenrechter, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bepaalt dat:
de inbeslagname en buitengebruikstelling van de Peugeot ongedaan wordt gemaakt;
de Peugeot die in beslag is genomen terug wordt geleverd op de locatie waar [eiseres] woont;
de beslaglegging en beperkingen op andere eigendommen [van [eiseres] ] ongedaan gemaakt worden;
e Peugeot aan [eiseres] wordt teruggegeven, zonder verdere kosten;
indien de Peugeot is verkocht of gesloopt, een volledige schadevergoeding verschuldigd is ter waarde van de Peugeot op de dag van inbeslagname, inclusief bijkomende kosten voor emotionele schade, verlies van gebruik en vervangingskosten;
de juistheid van de securitisatie van de boetes en belastingen wordt bevestigd en de zekerheidstelling wordt gebruikt voor de verrekening;
een schadevergoeding van € 2.000,- per maand wordt toegewezen vanaf het moment van buitengebruikstelling van de Peugeot;
et CJIB en de Belastingdienst verantwoordelijk zijn voor de betaling van deze schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen;
de ambtseed die geldig is sinds januari 2024, moet worden nageleefd;
De Staat wordt veroordeeld in de volledige proceskosten om verdere financiële schade aan [eiseres] te voorkomen, wegens onrechtmatige daad;
geen vonnis bij voorraad wordt gewezen, tenzij de eiser meedeelt in aanvullende winstuitkering uit de securitisatie van deze zaak;
het CJIB tijdens of vóór de zitting het taxatierapport van de Peugeot overlegt en bij gebreke daarvan een schadevergoeding van € 8.000,- aan [eiseres] moet betalen als compensatie voor de verkoop;
de ambtenaar die goedkeuring heeft gegeven voor de verkoop van de Peugeot dit schriftelijk goed moest vastleggen en na rechterlijke toestemming tot de verkoop is overgegaan, en voor zover niet volgens deze procedure is gehandeld deze ambtenaar wegens schending van de eed te veroordelen tot een geldboete van € 125.000,00.
3.2.
Aan deze vordering legt [eiseres] ten grondslag dat de Staat inbreuk heeft gemaakt op haar eigendomsrecht en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld, onder meer door belastingvorderingen en boetes op te leggen en haar auto buiten gebruik te stellen. Tijdens de mondelinge behandeling is namens [eiseres] toegelicht dat eventuele vorderingen van het CJIB en de Belastingdienst op [eiseres] zijn of moeten worden voldaan uit haar trust, een aanzienlijk tegoed dat de Staat onder zich heeft en beheert en dat in ieder geval ten dele toebehoort aan [eiseres] . Als beheerder van de trust heeft het Ministerie van Financiën de plicht om vorderingen te verrekenen, in plaats van tot incassomaatregelen over te gaan. Volgens [eiseres] is niet duidelijk dat de vorderingen op [eiseres] nog bestaan Het CJIB had moeten nagaan of de vorderingen reeds door securitisatie of andere vormen van betaling waren voldaan, voordat het incassomaatregelen nam.
Verder is de kennisgeving van de opgelegde boetes gericht aan "A. [eiseres] ", zonder verdere verduidelijking van volledige namen of juridische entiteit, en zijn hierbij hoofdletters en afkortingen in juridische contexten gebruikt. Hierdoor is [eiseres] behandeld als een juridische fictie of entiteit, in plaats van als een levend wezen.
3.3.
De Staat voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] diende de vorderingen in omdat haar auto’s in beslag zijn genomen en zij die ondanks verzoeken daartoe niet terugkreeg. Door de Staat is toegelicht wat de achtergrond was van de inbeslagname, en dat is door [eiseres] niet betwist. Zij stelt in deze zaak ook niet aan de orde dat de boetes en/of aanslagen die haar zijn opgelegd – die zij niet betaalde waarna de auto’s in beslag werden genomen – niet terecht zijn opgelegd. Het gaat haar erom, zo is namens haar tijdens de mondelinge behandeling uitgelegd, dat duidelijk wordt dat de Staat zich niet mag verhalen op haar eigendommen omdat de Staat beschikt over zekerheid en/of een tegoed ten behoeve van [eiseres] .
4.2.
De vorderingen van [eiseres] zijn niet toewijsbaar. Dat is in de eerste plaats omdat dit een kort geding procedure is. In kort geding kan kort gezegd een voorlopige voorziening worden gegeven als de uitkomst van een bodemprocedure niet kan worden afgewacht en voldoende aannemelijk is dat de eisende partij gelijk heeft. In dit geval is daarvan geen sprake.
4.3.
Omdat de Peugeot inmiddels is verkocht gaat het in de eerste plaats om de vraag of de Staat aan [eiseres] schadevergoeding moet betalen vanwege de inbeslagname en verkoop van de auto(’s). Het gaat dus om een geldvordering en in kort geding is een geldvordering alleen toewijsbaar als met een grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat de rechter in een (eventuele) bodemprocedure waarin definitief over een vordering wordt beslist, deze vordering zal toewijzen. Dat is in dit geval niet zo.
Dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] en zich niet op haar eigendommen mocht verhalen voor het innen van boetes en aanslagen is in geschil en uit de door [eiseres] aangedragen feiten en omstandigheden volgt dat niet. Er is geen enkele onderbouwing gegeven van het bestaan van een tegoed of zekerheid bij de Staat waaruit boetes en aanslagen van [eiseres] kunnen en moeten worden voldaan. Dat de Staat aan [eiseres] schade moet vergoeden is daarom niet voldoende aannemelijk gemaakt. Ook de hoogte van haar schade heeft [eiseres] niet onderbouwd. Zo blijkt nergens uit dat de Peugeot, een waarde vertegenwoordigde van € 8.000,-. Het door [eiseres] (onder l) gevraagde taxatierapport is door de Staat overgelegd en [eiseres] heeft ook niet onderbouwd dat zij € 2.000,- per maand schade heeft geleden doordat zij haar auto niet kon gebruiken. Verder is niet gesteld en ook niet gebleken dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij (een voorschot op) de gevorderde schadevergoeding. De gevorderde schadevergoeding kan daarom niet worden toegewezen.
4.4.
Ook de overige vorderingen van [eiseres] zijn niet toewijsbaar. Voor de vordering tot ongedaanmaking van beslaglegging en beperkingen op andere eigendommen geldt dat niet duidelijk is om welke beslagen en beperkingen het gaat zodat ook niet kan worden geoordeeld dat ten aanzien daarvan een voorlopige voorziening op zijn plaats is. Dat heeft [eiseres] ook niet verder toegelicht voor de vorderingen die verband houden met securitisatie.
4.5.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 maart 2025 is door mr. Augustin namens [eiseres] verzocht om de zaak, omdat die zich niet goed leent voor behandeling in kort geding, te verwijzen naar de bodemprocedure zodat de vorderingen van [eiseres] daar verder worden beoordeeld. Dat verzoek wordt afgewezen. Het wetboek van Burgerlijke rechtsvordering biedt die mogelijkheid niet, en voor zover het al mogelijk zou zijn is daarvoor in deze zaak geen aanleiding. De zaak is nu nog niet rijp voor verdere beoordeling in een bodemprocedure. Als [eiseres] daadwerkelijk een bodemprocedure wil beginnen tegen de Staat dan is het zaak dat zij, bijgestaan door een advocaat, een processtuk indient waarin haar vorderingen en stellingen verder zijn uitgewerkt tegen de achtergrond van relevante wettelijke bepalingen.
Proceskosten
4.6.
[eiseres] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van de Staat betalen. Deze worden begroot op € 4.280,00, zijnde € 2.995,00 aan griffierecht, € 1.107,00 aan salaris voor de advocaten van de Staat voor de procedure bij de kantonrechter en bij Team Handel tezamen, en € 178,00 aan nakosten (plus de eventuele verhoging bij betekening van het vonnis zoals uitgewerkt in de beslissing).
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals uitgewerkt in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 4.280,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als zij niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen onder 5.2. en 5.3. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2025.
SH