ECLI:NL:RBDHA:2025:5254

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
C/09/18/96 F
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek tot opheffing of schorsing van de inbewaringstelling in faillissementszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 maart 2025 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek tot opheffing of schorsing van de inbewaringstelling van de gefailleerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gefailleerde, geboren in 1968 en met een onbekende woon- of verblijfplaats, nog steeds geen openheid van zaken heeft gegeven over zijn financiële situatie, ondanks herhaalde verzoeken van de curator. De rechtbank oordeelt dat de gronden voor de inbewaringstelling nog steeds aanwezig zijn, aangezien de gefailleerde niet voldoet aan zijn informatieplicht zoals opgelegd door artikel 105 lid 1 van de Faillissementswet (Fw). De curator heeft aangegeven dat de gefailleerde onvoldoende informatie heeft verstrekt die noodzakelijk is voor de afwikkeling van het faillissement. De rechtbank benadrukt dat het aan de gefailleerde is om volledige openheid van zaken te geven en de curator actief te informeren. De rechtbank wijst het verzoek van de gefailleerde tot opheffing of schorsing van de inbewaringstelling af, waarbij de inbreuk op de persoonlijke vrijheid van de gefailleerde op dit moment gerechtvaardigd is in het belang van de schuldeisers. De beslissing is genomen door rechter A.C.M. Höppener, in samenwerking met griffier C.R. Cortenbach-van der Lek, en is openbaar uitgesproken op 27 maart 2025.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies – rechtbank
insolventienummer: C/09/18/96 F
uitspraakdatum : 27 maart 2025
In het faillissement van:
[gefailleerde]
geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats]
met een bij het BRP onbekende woon- of verblijfplaats,
gefailleerde (hierna: [gefailleerde] ),
uitgesproken op 20 maart 2018, met aanstelling van mr. J.A. Dullaart, advocaat te Den Haag, als
curator, is het volgende beslist.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- de beschikking van de rechtbank van 3 maart 2025 waarin de inbewaringstelling wordt bevolen;
- het bezoekverslag van de curator van 26 maart 2025 waarin verslag wordt gelegd van het bezoek van de curator aan [gefailleerde] van 25 maart 2025 op het hoofdbureau van de politie te Den Haag;
- het verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de inbewaringstelling van 27 maart 2025.
1.2.
Het bevel tot inbewaringstelling is per 25 maart 2025 tenuitvoergelegd. Dit houdt in dat de termijn van 30 dagen van de inbewaringstelling loopt tot en met 23 april 2025.
1.3.
Op 27 maart 2025 heeft het verhoor op grond van artikel 5, eerste lid, van het EVRM [1]
plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord:
- [gefailleerde] ,
- mr. H.J. School en mr. R.P.C. van de Ven, advocaten van [gefailleerde] ,
- mr. M.W.J. Huyssen van Kattendijke, waarnemend curator, vergezeld door een advocaat-stagiair,
- mr. R. Cats, rechter-commissaris, vergezeld door M.Y.P.M. Zeeman, griffier.
1.4.
Tijdens het verhoor heeft [gefailleerde] bij monde van zijn advocaten op grond van artikel 88 van de Faillissementswet (hierna: Fw) een verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de inbewaringstelling gedaan.
1.5.
De rechtbank heeft meegedeeld dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

2.Standpunt van partijen

2.1.
[gefailleerde] verzoekt primair opheffing van de inbewaringstelling en subsidiair schorsing van de inbewaringstelling. Vrijheidsberoving, teneinde een failliet tot medewerking te verplichten bij de afwikkeling en het beheer van de boedel, is een uiterst middel dat alleen in uiterste gevallen mag worden ingezet. Deze situatie doet zich thans niet voor. Ten eerste is sprake van de onjuiste aanname van de curator dat [gefailleerde] certificaathouder is van de STAK [bedrijfsnaam] , dat is niet juist. Bij beschikking van 8 februari 2024 is de curator benoemd tot bestuurder van de STAK. Dat alleen al maakt dat inbewaringstelling voor het gestelde niet geven van informatie over [bedrijfsnaam] nooit toegestaan had mogen worden en per direct beëindigd moet worden.
Ten tweede is [gefailleerde] ten aanzien van geen enkele vraag, ook niet ten aanzien van [bedrijfsnaam] , in verzuim ten aanzien van zijn informatieplicht. [gefailleerde] heeft alle beschikbare informatie vrijwillig verstrekt en alle benodigde medewerking verleend. Informatie die er niet is, kan niet verstrekt worden. In het kader van de informatieplicht van artikel 105 Fw geldt: “nee is ook een antwoord” en dus een verklaring. Er is geen sprake van ‘niet verklaren’.
Ten derde is het maar zeer de vraag wat de curator concreet met de inbewaringstelling opschiet. Door de inbewaringstelling wordt het [gefailleerde] feitelijk onmogelijk gemaakt de verlangde stukken op te stellen en/of te verstrekken. De inbewaringstelling van [gefailleerde] is niet in verhouding tot de opstelling van [gefailleerde] in zijn faillissement.
2.2.
De curator stelt dat de inbewaringstelling nodig is om [gefailleerde] te bewegen de verzochte informatie aan te laten leveren. Er wordt door [gefailleerde] nog steeds geen openheid van zaken gegeven en informatie die wel wordt verstrekt is niet onderbouwd. Ondanks meerdere verzoeken, waarin de curator concreet heeft aangeven welke specifieke documentatie hij van [gefailleerde] wenst te ontvangen heeft [gefailleerde] de curator het voor de afwikkeling van het faillissement benodigde inzicht c.q. de gevraagde gegevens en stukken tot op heden niet verschaft.
2.3.
Op de standpunten van [gefailleerde] en de curator wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Ter beoordeling aan de rechtbank ligt een verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de inbewaringstelling. De rechtbank moet in dit kader de vraag beantwoorden of op basis van de huidige stand van zaken nog gronden voor inbewaringstelling aanwezig zijn, en zo ja, of die gronden nog steeds een voortgezette inbreuk op de persoonlijke vrijheid van [gefailleerde] rechtvaardigen. Daarbij moet de rechtbank het recht op persoonlijke vrijheid van [gefailleerde] – waaraan naarmate de inbewaringstelling langer duurt een zwaarder gewicht toekomt – afwegen tegen de bij de voortduring van de inbewaringstelling betrokken belangen.
Beslissing
3.2.
De rechtbank is op grond van de informatie van de curator en hetgeen [gefailleerde] tijdens het verhoor heeft verklaard van oordeel dat nog steeds sprake is van het niet nakomen van de in artikel 105 lid 1 Fw opgelegde verplichtingen. Het verzoek van [gefailleerde] tot opheffing dan wel schorsing van de inbewaringstelling zal daarom worden afgewezen, zodat de inbewaringstelling voortduurt. Dit wordt als volgt gemotiveerd.
Toetsingskader
3.3.
Artikel 105 lid 1 Fw verplicht [gefailleerde] om de curator alle inlichtingen te verschaffen die de curator nodig heeft voor een goede afwikkeling van het faillissement. [gefailleerde] moet de curator gevraagd en ongevraagd informeren over feiten en omstandigheden waarvan hij weet of behoort te weten dat deze voor de omvang, het beheer of de vereffening van de boedel van belang zijn. Meer in het bijzonder moet [gefailleerde] opgave doen van al zijn bronnen van inkomsten en alle activa in zowel het binnen- als buitenland. Hierbij mag [gefailleerde] er niet van uitgaan dat de curator hem op zijn woord gelooft, maar zal hij zijn informatie – op overzichtelijke wijze – met schriftelijke stukken moeten onderbouwen.
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat de gronden waarop het bevel tot inbewaringstelling werd gegeven zich nog steeds voordoen. Het verhoor heeft duidelijk gemaakt dat [gefailleerde] nog steeds geen openheid van zaken verstrekt. Zo werd eerst na herhaald doorvragen duidelijk dat [gefailleerde] tijdens zijn aanhouding in een BMW 3-serie, cabriolet, uit 2009 reed. [gefailleerde] stelt eigenaar van deze auto te zijn, terwijl het kenteken niet op zijn naam staat. Van het bestaan van deze auto was de curator niet op de hoogte. Tijdens het verhoor heeft [gefailleerde] enige informatie verstrekt over de afwikkeling van de nalatenschap van zijn in mei 2024 overleden vader, maar ook hier blijft veel onduidelijk. [gefailleerde] verklaart weliswaar dat één van zijn broers is aangewezen als executeur-testamentair, maar dat deze zich alleen buigt over de schulden. Wie zich bemoeit met de baten weet [gefailleerde] niet. Pas na doorvragen wordt duidelijk dat in de nalatenschap actief aanwezig is in de vorm van overwaarde (2 tot 2,5 ton) op een woning in Tiel. Ook hiervan was de curator niet op de hoogte.
Evenmin wordt duidelijk wie de certificaten houdt in de STAK [bedrijfsnaam] . [gefailleerde] noemt de naam van een limited (ltd) gevestigd op de Seychellen, maar wie de bestuurder van deze vennootschap is blijft volstrekt onduidelijk. Ook komt er geen verklaring voor de schriftelijke uitlating van [gefailleerde] jegens de Rabobank in 2022 waarin hij verklaart Ultimate Beneficial Owner (UBO) van het bedrijf te zijn.
3.5.
Bovenstaande punten illustreren de weinig coöperatieve houding van [gefailleerde] . Van het vrijwillig verstreken van informatie is géén sprake. Deze houding zal moeten veranderen voordat over schorsing dan wel opheffing van de inbewaringstelling kan worden gesproken. Het ligt op de weg van [gefailleerde] om volledige openheid van zaken te geven en de curator (actief) te informeren, zodat de curator op een voortvarende wijze tot een goede afwikkeling van het faillissement kan komen. De informatie die [gefailleerde] verstrekt, dient – op overzichtelijke wijze – te worden onderbouwd mét schriftelijke stukken. Als de curator en de rechter-commissaris de verstrekte informatie onvoldoende vinden, dan is het aan [gefailleerde] om met aanvullende informatie te komen.
Proportionaliteit en subsidiariteit
3.6.
Ter zake de proportionaliteit overweegt de rechtbank dat [gefailleerde] pas een kleine drie dagen van zijn vrijheid is ontnomen. De inbreuk op zijn persoonlijke vrijheid is op dit moment ruim voldoende te rechtvaardigen, gelet op het belang van de schuldeisers om tot een goede afwikkeling van het faillissement te komen. Ter zake de subsidiariteit overweegt de rechtbank dat [gefailleerde] zijn vrijheid niet nodig heeft om aan zijn verplichting ex artikel 105 Fw te voldoen. Het betalen van salarissen van werknemers binnen de ondernemingen waarbij [gefailleerde] bestuurder is, kan door een gevolmachtigde worden gedaan. [gefailleerde] kan de door de curator verzochte stukken digitaal opzoeken en voor zover nodig digitaal opvragen. De curator kan daarin wellicht voorzien door middel van het meenemen van een laptop naar de PI. In het uiterste geval kunnen [gefailleerde] en de curator tijdens een faillissementsverhoor in het Paleis van Justitie in Den Haag samen op de eventueel benodigde digitale systemen van [gefailleerde] inloggen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek van [gefailleerde] tot opheffing dan wel schorsing van de inbewaringstelling af.
Dit is een beslissing van mr. A.C.M. Höppener, rechter, in samenwerking met C.R. Cortenbach-van der Lek LL.B., griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2025 om 15:30.

Voetnoten

1.HR 19 januari 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD1008,