ECLI:NL:RBDHA:2025:5227

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
NL25.10897
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, die stelt de Poolse nationaliteit te hebben, had tegen het besluit van 7 maart 2025 beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. De maatregel van bewaring werd opgeheven op 19 maart 2025, omdat eiser was uitgezet. De rechtbank heeft de zaak schriftelijk behandeld en het onderzoek op 21 maart 2025 gesloten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring op grond van de Vreemdelingenwet rechtmatig was, omdat eiser onrechtmatig in Nederland verbleef en niet had voldaan aan zijn vertrekplicht. Eiser had weliswaar documenten in orde gemaakt om Nederland te verlaten, maar deze waren gestolen. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de bewaring voldoende waren en dat er geen lichter middel kon worden toegepast, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser's verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat de rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was geweest. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10897

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 19 maart 2025 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiser is uitgezet.
Partijen hebben de rechtbank toestemming verleend de zaak schriftelijk te behandelen. Het onderzoek is op 21 maart 2025 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Poolse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1987.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser betwist alle zware en lichte gronden. Ten aanzien van de zware gronden 3b en 3c en de lichte grond 4a voert eiser aan dat hij zich weliswaar niet heeft gemeld bij de autoriteiten in Nederland na het verstrijken van de vertrektermijn, maar eiser heeft wel alle documenten in orde gemaakt om Nederland te verlaten. Echter zijn die documenten gestolen. Eiser was bezig om nieuwe documenten te verkrijgen om alsnog Nederland te verlaten. Eiser wilde derhalve voldoen aan zijn vertrekplicht, echter door de diefstal van zijn documenten is dat niet gelukt. Eiser wil alsnog in de gelegenheid worden gesteld uit eigen beweging Nederland te verlaten. Ten aanzien van de lichte grond 4c voert eiser aan dat hij een bekende van de politie is en dat hij in een tentje verbleef. De Nederlandse autoriteiten wisten om die reden exact de verblijfplaats van eiser en eiser hield zich altijd beschikbaar voor de autoriteiten. Tot slot voert eiser ten aanzien van de lichte grond 4d aan dat hij beschikt over ongeveer €50. Dat is ruim voldoende om Nederland uit eigen beweging te verlaten.
5. De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de aan deze maatregel ten grondslag gelegde zware gronden 3b en 3c voldoende is als deze feitelijk juist zijn. [4] De rechtbank stelt vast dat dat het geval is. De zware grond 3b heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen. Eisers verblijfsrecht is ingetrokken waardoor eiser onrechtmatig in Nederland verblijft. Hij heeft van zijn onrechtmatig verblijf geen melding gemaakt bij de autoriteiten. Zware grond 3c is feitelijk juist, nu eiser op 7 januari 2025 een beschikking uitgereikt heeft gekregen waarin zijn verblijfsrecht als EU-onderdaan is beëindigd en daaraan binnen de gegeven termijn van een maand geen gevolg heeft gegeven. Dat eiser bezig zou zijn geweest met het regelen van zijn vertrek en dat zijn documenten zijn gestolen is niet onderbouwd en doet aan het voorgaande niet af. Deze gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de lichte gronden behoeft geen bespreking meer, omdat dit niet kan leidden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
Lichter middel
6. Voorts voert eiser aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Eiser heeft immers aangegeven volledige medewerking te verlenen aan zijn vertrek uit Nederland. Enkel vanwege de diefstel van zijn documenten is eiser niet uit eigen beweging binnen de vertrektermijn uit Nederland kunnen vertrekken.
7. Gelet op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd en het risico op het onttrekken aan toezicht dat daaruit voortvloeit, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er in dit geval geen andere afdoende en minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. Daarbij heeft verweerder terecht betrokken dat eiser al een vertrektermijn is gegund. Dit heeft niet geleid tot het daadwerkelijke vertrek. Eiser heeft geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd die leiden tot de conclusie dat met een lichter middel had moeten worden volstaan. Ook is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken.
Ambtshalve toets
8. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 27 maart 2025 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, eerste en derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, eerste en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.