ECLI:NL:RBDHA:2025:5222

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
C/09/670686 / HA ZA 24-670
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake overeenkomst van aanneming van werk op regiebasis tussen [partij A] en SolMar Designe SL

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [partij A] en SolMar Designe SL over een overeenkomst van aanneming van werk. [partij A] vorderde schadevergoeding van SolMar, omdat hij meende dat SolMar tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen een regieovereenkomst zijn aangegaan, waarbij de prijs afhankelijk was van de werkelijke kosten. De rechtbank oordeelde dat [partij A] in schuldeisersverzuim was geraakt door het niet betalen van een factuur van SolMar, waardoor SolMar niet in verzuim kon zijn geraakt. De vorderingen van [partij A] zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten. In reconventie heeft SolMar ook vorderingen ingesteld, maar deze zijn eveneens afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/670686 / HA ZA 24-670
Vonnis van 26 maart 2025
in de zaak van
[partij A]te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [partij A] ,
advocaat: mr. A.N. Broekhoven,
tegen
SOLMAR DESIGNE SLte Alicante (Spanje),
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen: SolMar,
advocaat: mr. P. Thole.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 16 juli 2024, met producties 1 tot en met 29;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 11;
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte verandering van eis in conventie met producties 30 tot en met 40;
- het tussenvonnis van 13 november 2024, waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
- de nadere producties 41 tot en met 43 van de zijde van [partij A] (binnengekomen op 29 januari 2025).
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 23 oktober 2024 plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft hiervan aantekeningen gemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling is afgesproken dat partijen uiterlijk 12 februari 2025 aan de rechtbank laten weten of zij tot een minnelijke regeling zijn gekomen. Op 10 februari 2025 hebben partijen de rechtbank laten weten dat zij geen regeling hebben bereikt.
1.3.
Vervolgens is een datum voor dit vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[partij A] en [naam 1] (bestuurder van SolMar en een neef van [partij A] , hierna te noemen: [naam 1] ) hebben contact met elkaar gehad over de realisatie van een aanbouw met serre aan de woning van [partij A] . SolMar heeft een offerte opgesteld, gedateerd 21 januari 2022, die sluit op € 71.317,40 (inclusief btw). Hierin is een stelpost van € 30.000,00 (exclusief btw) opgenomen voor de serre.
2.2.
Op 20 juni 2022 heeft [bedrijfsnaam] in Metaal B.V. (hierna: [bedrijfsnaam]) een orderbevestiging aan SolMar gestuurd voor de serre van € 56.000,00 (exclusief btw). Op 23 juni 2022 heeft SolMar de orderbevestiging doorgestuurd naar [partij A] , waarop [partij A] aan SolMar vraagt hoe de totale kosten nu uitkomen en of op andere plekken bespaard kan worden.
2.3.
SolMar heeft op 27 juli 2022 een factuur van € 50.080,20 (inclusief btw) aan [partij A] gestuurd. De factuur bestaat uit de helft van de kosten voor de serre (€ 28.000,00 exclusief btw) en verder uit kosten voor grondonderzoek, materialen en 10% commissie. [partij A] heeft hierop per e-mail aan SolMar om inzicht gevraagd in de totaalprijs, in verband met de aanpassing van zijn budget, een extra hypotheek en mogelijk een nieuwe taxatie. SolMar heeft op 1 augustus 2022 een aangepaste offerte naar [partij A] gestuurd. Ten opzichte van de eerste offerte zijn de posten ‘graafwerk’, ‘sloopwerk’, ‘afvoeren puin’, ‘uitzetten bouw’, ‘zand hergebruiken op terrein’ en ‘ondergrond verdichten’ (met een totaalbedrag van € 7.395,00 exclusief btw) gewijzigd in ‘graafwerk/arbeid 10 dgn/kraan dumper brandstof/schotten’ voor een bedrag van € 12.150,00 (exclusief btw) en is de post ‘puien en serre stelpost’ gewijzigd van € 30.000,00 in € 56.000,00 (beide exclusief btw). De aangepaste offerte vermeldt het totaalbedrag uit de eerste offerte van € 71.317,40. Optelling van de bedragen uit deze tweede offerte leidt echter tot een bedrag van € 106.959,08 (inclusief btw).
2.4.
[partij A] heeft het bedrag van de factuur van 27 juli 2022 van € 50.080,20 met betalingen op 15 en 18 augustus 2022 voldaan.
2.5.
SolMar heeft op 27 oktober 2022 een tweede factuur naar [partij A] gestuurd met een bedrag van € 10.616,50 (inclusief btw) voor ‘betaling conform overzicht’. [partij A] heeft deze factuur betaald.
2.6.
Inclusief de hiervoor genoemde facturen en een bedrag voor materialen heeft [partij A] in totaal € 63.808,04 aan SolMar betaald.
2.7.
Op 7 maart 2023 stuurt SolMar een volgende factuur naar [partij A] van € 16.184,34 (inclusief btw) voor ‘containers’, ‘beton’, ‘arbeidsloon’, ‘levering blokken’ en ‘transport leveringen’ en op 16 maart 2023 een factuur van € 33.880,00 (inclusief btw) voor ‘2e betaling uitbouw [bedrijfsnaam]’. [partij A] heeft deze facturen niet betaald.
2.8.
In de daaropvolgende periode heeft [partij A] diverse malen contact opgenomen met [naam 1] en [bedrijfsnaam] met de vraag wanneer de serre geplaatst gaat worden. In antwoord op een emailbericht van [partij A] van 13 mei 2023 heeft [naam 1] op 14 mei 2023 geschreven niets te doen zolang de factuur van 7 maart 2023 niet betaald is.
2.9.
Bij emailbericht van 25 mei 2023 stelt [partij A] SolMar en [bedrijfsnaam] in gebreke en geeft hij deze partijen de gelegenheid binnen twee dagen met een plaatsingsdatum te komen voor de serre, waarbij de plaatsing moet zijn afgerond voor 9 juli 2023. Daarnaast geeft [partij A] SolMar een termijn tot 14 juli 2023 om de andere werkzaamheden (buiten de plaatsing van de serre) af te ronden. Op 31 mei 2023 geeft [partij A] per email aan geen inhoudelijke reactie te hebben ontvangen en dat SolMar en [bedrijfsnaam] daarom in verzuim zijn en de schade op hen verhaald zal worden.
2.10.
Namens [partij A] is SolMar bij emailbericht van 21 juli 2023 aansprakelijk gesteld voor de schade die is ontstaan door een lekkage bij de achterdeur en wordt hij uitgenodigd om bij een expertiseonderzoek aanwezig te zijn. Dit onderzoek heeft op 15 augustus 2023 plaatsgevonden door EMN. Hierbij is namens SolMar de heer [naam 2] van ATP Bouwadvies aanwezig geweest. In het onderzoeksrapport (gedateerd 24 augustus 2023) staat - kort samengevat - dat er gebreken zijn aan het uitgevoerde werk, niet alle werkzaamheden uit de offerte van 1 augustus 2022 zijn uitgevoerd/afgerond, de herstelkosten worden begroot op € 86.230,00 (inclusief btw), de gevolgschade aan de houten vloer in de woonkamer kan worden hersteld voor een begroot bedrag van € 2.400,00 (inclusief btw) en de factuur van 7 maart 2022 niet terecht is omdat de daarin genoemde onderdelen reeds zijn opgenomen in de offerte. De kosten voor dit onderzoek bedroegen € 2.224,69.
2.11.
De rechtsbijstandsverzekeraar van [partij A] heeft het onderzoeksrapport op 11 oktober 2023 naar [naam 1] gestuurd en SolMar aansprakelijk gesteld, waarbij zij schadevergoeding in plaats van nakoming heeft gevorderd. De schade is in het onderzoeksrapport becijferd op € 86.230,00 + € 2.400,00 = € 88.630,00. [partij A] heeft van de offerte van € 106.959,08 een bedrag van € 63.808,04 betaald, zodat hier nog
€ 43.151,04 van resteert. Het verschil (€ 88.630,00 -/- € 43.151,04 = € 45.478,96), alsmede de expertisekosten van € 2.224,69 wordt door [partij A] gevorderd. SolMar wordt gesommeerd het totaalbedrag van € 47.703,65 binnen vijftien werkdagen te voldoen.
2.12.
[partij A] heeft het werk laten voltooien door derden.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[partij A] vordert - samengevat -, na verandering van eis, dat de rechtbank SolMar bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt tot betaling van € 47.703,65 aan schadevergoeding en € 1.252,04 aan buitengerechtelijke kosten, althans in goede justitie nader te bepalen bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2023 en met veroordeling van SolMar in de proceskosten.
3.2.
[partij A] legt aan de vorderingen ten grondslag dat SolMar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen die voorvloeien uit de overeenkomst tussen partijen. [partij A] heeft SolMar op 25 mei 2023 in gebreke gesteld, dit heeft niet tot een oplossing geleid, waardoor SolMar op grond van artikel 6:82 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) in verzuim is geraakt. Op 11 oktober 2023 heeft [partij A] een omzettingsverklaring als bedoeld in artikel 6:87 lid 1 BW gestuurd, waarbij hij vervangende schadevergoeding vordert. Deze schade beloopt de herstelkosten minus het nog niet betaalde bedrag van de offerte én de expertisekosten. Ter zitting heeft [partij A] de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten ingetrokken.
3.3.
SolMar voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [partij A] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [partij A] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
SolMar vordert - samengevat - dat de rechtbank [partij A] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt tot betaling van € 16.184,34 en € 2.696,59, respectievelijk te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2023 en 11 oktober 2023, en voorts € 936,83 aan buitengerechtelijk incassokosten en veroordeling van [partij A] in de kosten van deze procedure.
3.6.
SolMar legt aan de vorderingen ten grondslag dat de factuur van 7 maart 2023 van € 16.184,34 niet door [partij A] is betaald. Daarnaast is een bedrag van € 43.150,29 van de offerte niet betaald. Exclusief het bedrag van € 16.184,34 resteert € 26.965,95, waarover SolMar een winstmarge van 10% (ofwel € 2.696,59) rekent. [partij A] heeft de overeenkomst opgezegd. Op grond van artikel 7:764 lid 2 BW is [partij A] deze bedragen aan SolMar verschuldigd, aldus SolMar.
3.7.
[partij A] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van SolMar, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van SolMar, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van SolMar in de kosten van deze procedure.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
De rechtbank is bevoegd om van de vorderingen kennis te nemen.
De inhoud van de overeenkomst; vaste prijs of regieovereenkomst?
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij een overeenkomst van aanneming van werk als bedoeld in artikel 7:750 BW hebben gesloten. Wat partijen verdeeld houdt is de vraag of zij een (vaste) prijs zijn overeengekomen of dat sprake is van een regieovereenkomst. In dat laatste geval bestaat de prijs uit een vergoeding voor de werkelijke uitvoeringskosten, verhoogd met een opslag voor algemene kosten en winst. Het risico van financiële tegenvallers ligt daarbij in beginsel bij de opdrachtgever.
4.3.
[partij A] stelt dat hij op 21 januari 2022 een offerte van SolMar heeft ontvangen die sluit op € 71.317,40. Hierin is een stelpost voor ‘puien en serre’ van € 30.000,00 (exclusief btw) verwerkt, uit het opschrift van de overige kostenposten blijkt niet dat die posten geen vaste prijs zouden betreffen. Naar aanleiding van de orderbevestiging van [bedrijfsnaam], waaruit bleek dat de kosten voor de serre € 56.000,00 exclusief btw zouden bedragen, is de offerte van 1 augustus 2022 opgesteld die optelt tot € 106.959,08. [partij A] heeft akkoord gegeven op die offerte. [partij A] heeft bij SolMar steeds om een planning van de werkzaamheden en inzicht in de kosten gevraagd, omdat hij uitging van een vaste aanneemsom. Om die reden heeft hij ook gevraagd of, na de verhoging van de offerte vanwege de hogere kosten voor de serre, op andere posten bespaard kon worden. Daarbij komt dat SolMar communiceerde met de mensen die het werk zouden uitvoeren, [partij A] had daar geen stem in. Hij heeft wel enkele malen materialen ingekocht, maar deed dat omdat SolMar dat had nagelaten en het werk anders stil zou komen te liggen. Partijen hebben nimmer gesproken over een (vrijblijvende) raming, zij hebben het steeds gehad over een ‘offerte’. Dit blijkt onder meer uit een email-bericht van [naam 1] van 14 juni 2023 (productie 23 bij dagvaarding), waarin staat: “
Solmar heeft een offerte/raming gemaakt die later is bijgesteld door het aanpassen van de stelposten.” Dit alles maakt dat partijen uitgingen van een vaste aanneemsom, aldus [partij A] .
4.4.
SolMar betwist dat partijen een vaste aanneemsom zijn overeengekomen voor de werkzaamheden. Volgens SolMar vroeg [partij A] eerst een offerte op te stellen van rond de € 70.000,00 met als doel een lening voor zijn bouwplannen te verkrijgen. Hierop is de offerte van 21 januari 2022 opgesteld, waarvan voor beide partijen duidelijk was dat die niet realistisch was. Gaandeweg wilde [partij A] dat SolMar hem zou helpen bij de uitvoering van de werkzaamheden. Daarop is een regieovereenkomst gesloten op grond waarvan [partij A] de door SolMar gemaakte kosten zou betalen, te vermeerderen met een aannemersprovisie. Naar aanleiding daarvan heeft SolMar de offerte/kostenraming van 1 augustus 2022 opgesteld. Dit betrof een grove indicatie van de kosten, waarbij het [partij A] vrij stond te bepalen welke kosten hij daadwerkelijk wilde maken en welke werkzaamheden hij door SolMar wilde laten verrichten. Partijen hebben zich niet gebonden aan een vaste prijs. Dit blijkt ook uit het feit dat in de offerte van 1 augustus 2022 geen betalingstermijnen zijn opgenomen, dat de daarin opgenomen kostenposten niet zijn gespecificeerd en dat geen opleverdatum is overeengekomen. Dit alles wijst erop dat partijen slechts een regieovereenkomst zijn aangegaan, aldus SolMar.
4.5.
Partijen geven een verschillende uitleg aan de aannemingsovereenkomst. Bij de uitleg van een overeenkomst komt het aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen hebben mogen toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij spelen alle omstandigheden van het geval een rol en kunnen ook gedragingen en uitlatingen van partijen na de schriftelijke overeenkomst relevant zijn. Die latere gedragingen en verklaringen kunnen namelijk een indicatie vormen van de door partijen beoogde inhoud van de gemaakte afspraken.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat [partij A] niet concreet heeft onderbouwd dat SolMar heeft moeten begrijpen dat een vaste aanneemsom is overeengekomen. De afspraken tussen partijen kwalificeren veel meer als een regieovereenkomst. De rechtbank licht dat als volgt toe.
4.7.
Het document van 1 augustus 2022 draagt (evenals het document van 21 januari 2022) weliswaar de naam ‘offerte’ (hierna: ‘offerte’), maar daarmee is niet gezegd dat een vaste aanneemsom is overeengekomen. Het is [partij A] steeds duidelijk geweest, dat de werkzaamheden niet voor de in de offerte aangegeven (totaal)prijs van € 71.317,40 uitgevoerd konden worden. Of overeenstemming is bereikt over het bedrag van € 106.959,08 in de zin van een vaste aanneemsom heeft de rechtbank niet vast kunnen stellen, omdat [partij A] daarvoor onvoldoende concrete feiten stelt. De offerte geeft op zichzelf onvoldoende uitsluitsel, dat SolMar op grond daarvan had moeten begrijpen dat een vaste aanneemsom was overeengekomen. In de offerte zijn de werkzaamheden globaal en summier omschreven. Bij enkele posten is geen bedrag vermeld. Alleen van de post ‘serre’ staat vast dat daaraan een gedetailleerde orderbevestiging van een onderaannemer ten grondslag lag. Voor de andere werkzaamheden is niet nader gespecificeerd welke omvang de werkzaamheden hadden, hoe deze werkzaamheden moesten worden uitgevoerd, hoe het eindresultaat er uit moest zien, welke materialen daarbij gebruikt moesten worden en wanneer deze werkzaamheden moesten worden uitgevoerd. Ook is geen opleverdatum bepaald. Dit zijn indicaties dat partijen uitgingen van een overeenkomst in regie. Daarbij komt dat in de eerste factuur van 27 juli 2022 (daags voor de offerte van 1 augustus 2022 aan [partij A] verzonden) een bedrag van € 3.762,60 (exclusief btw) is opgenomen voor ‘10% commissie’. [partij A] heeft deze factuur zonder protest betaald, terwijl een commissie bij een vaste aanneemsom niet gebruikelijk is. Daarnaast staat vast dat [partij A] zelf ook materialen heeft gekocht en enkele werkzaamheden zelf heeft uitgevoerd. De stelling van [partij A] dat hij dat alleen deed omdat het werk anders stil zou komen te liggen is onvoldoende onderbouwd, maar rijmt ook niet met zijn visie dat sprake zou zijn van een vaste aanneemsom. De rechtbank concludeert dat [partij A] er niet op mocht vertrouwen dat de offerte van 1 augustus 2022 een harde toezegging van SolMar was om het gehele werk voor € 106.959,08 uit te voeren. Gelet op deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat partijen een overeenkomst van aanneming van werk zijn aangegaan op basis van regie.
4.8.
De omstandigheid dat partijen een regieovereenkomst zijn aangegaan brengt met zich dat geen vaste prijs is overeengekomen. De rechtbank is wel van oordeel dat SolMar met de optelsom van alle posten in het document van 1 augustus 2022 tot een bedrag van € 106.959,08 bepaalde verwachtingen bij [partij A] heeft gewekt over de vermoedelijke prijs. Dit sluit aan op het betoog van SolMar dat dit indertijd een grove schatting en een raming van totale kosten was. Deze raming kwalificeert als een richtprijs zoals bedoeld in artikel 7:752 lid 2 BW. Een aannemer mag - ook wanneer hij werkt op regiebasis - een dergelijke richtprijs niet met meer dan 10% overschrijden, tenzij de aannemer tijdig voor de overschrijding heeft gewaarschuwd, zodat de opdrachtgever de gelegenheid heeft het werk te beperken of te vereenvoudigen.
De beëindiging van de overeenkomst
4.9.
[partij A] heeft SolMar bij e-mailbericht van 25 mei 2023 in gebreke gesteld en stelt dat SolMar per 31 mei 2023 in verzuim verkeert. Op 11 oktober 2023 heeft [partij A] aan SolMar medegedeeld dat hij schadevergoeding in plaats van nakoming vordert. Solmar stelt niet in verzuim te zijn gekomen, omdat [partij A] eerder in verzuim is gekomen; [partij A] heeft immers geweigerd de factuur van 7 maart 2023 te betalen. SolMar stelt dat de werkzaamheden die op de factuur vermeld staan zijn uitgevoerd en dus in rekening gebracht konden worden. [partij A] voert daartegen aan dat hij betaling mocht weigeren (i) omdat de kosten die op deze factuur ook al met de factuur van 27 oktober 2022 van
€ 10.616,50 (inclusief btw) (productie 36 [partij A] ) in rekening zijn gebracht en betaald, (ii) omdat de kosten in de factuur van 7 maart 2023 niet kloppen met de offerte, (iii) omdat met de factuur het resterende budget overschreden zouden worden en (iv) voor zover het om extra kosten gaat, heeft Solmar die niet verantwoord, althans daar niet voor gewaarschuwd.
4.10.
De factuur van 7 maart 2023 (van € 16.184,34) ziet op ‘containers’, ‘beton’, ‘arbeidsloon’, ‘levering blokken’ en ‘transport leveringen’. De rechtbank ziet in deze omschrijvingen onvoldoende reden om [partij A] te volgen in zijn standpunt dat dit kosten zijn die al bij de factuur van 27 oktober 2022 bij [partij A] in rekening zijn gebracht, gelet ook op de gemotiveerde betwisting van SolMar ter zitting, waarbij SolMar op stukken uit zijn administratie heeft gewezen. [partij A] heeft ter zitting ook niet (voldoende) weersproken dat de werkzaamheden uit de factuur van 7 maart 2023 niet uitgevoerd zouden zijn. Aan het argument van [partij A] dat de kosten niet kloppen met de offerte gaat de rechtbank voorbij, omdat de regieovereenkomst tussen partijen niet uitsluit dat andere of aanvullende kosten in rekening worden gebracht. Evenmin is gebleken dat met betaling van deze factuur de geraamde kosten (of richtprijs) van € 106.959,08 (+ 10 %) overschreden zouden worden. [partij A] had tot op dat moment immers € 63.808,04 betaald. Voor zover [partij A] SolMar verwijt dat hij niet voor andere of extra kosten heeft gewaarschuwd, geldt, voor zover dat verwijt al juist is, dat SolMar hiertoe niet verplicht was, omdat de richtprijs nog niet met 10 % overschreden was (artikel 7:752 lid 2 BW).
4.11.
Hieruit volgt dat SolMar de factuur van 7 maart 2023 mocht doen uitgaan en dat deze opeisbaar was. Voor [partij A] was er geen valide reden die factuur niet te betalen. Door de factuur niet te betalen is [partij A] in schuldeisersverzuim geraakt. Dit betekent dat SolMar niet in verzuim kan zijn geraakt en dat de door [partij A] uitgebrachte omzettingsverklaring onterecht was. Deze omzettingsverklaring zal de rechtbank hierna beschouwen als een opzegging.
Conclusie over de vorderingen in conventie
4.12.
[partij A] heeft het werk met behulp van derden afgemaakt en vordert van SolMar de kosten die hij daarvoor heeft moeten maken en herstelkosten (minus het nog niet betaalde bedrag van de offerte) en de expertisekosten. Hiervoor is reeds geconcludeerd dat SolMar niet in verzuim verkeerde en [partij A] geen omzettingsverklaring uit had mogen brengen. De rechtbank beschouwt de omzettingsverklaring van [partij A] als een opzegging van de overeenkomst, waartoe hij op grond van artikel 7:764 lid 1 BW te allen tijde bevoegd is, maar die geen grondslag biedt voor de door [partij A] gevorderde schadevergoeding. Die vordering zal daarom worden afgewezen. Ook voor toewijzing van de expertisekosten is om die reden geen grond.
De proceskosten in conventie
4.13.
[partij A] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van SolMar worden begroot op:
- griffierecht
2.889,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × tarief IV van € 1.214,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.456,00
4.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in reconventie
Welke elementen voor de prijs na opzegging?
4.15.
Nu de rechtbank oordeelt dat sprake is van opzegging van de overeenkomst door [partij A] , geldt de regeling van artikel 7:764 lid 2 BW. Die regeling houdt in dat de opdrachtgever de voor het gehele werk geldende prijs verschuldigd is, verminderd met de besparingen die voor de aannemer uit de opzegging voortvloeien. Indien de prijs afhankelijk is van de werkelijke door de aannemer te maken kosten (zoals bij een regieovereenkomst), wordt de prijs berekend op grondslag van de gemaakte kosten, de verrichte arbeid en de winst die de aannemer gemaakt zou hebben. Het is aan SolMar te stellen en te bewijzen welke prijs [partij A] verschuldigd is. Met SolMar is de rechtbank van oordeel dat het bedrag van € 106.958,33 de beste indicatie is van kosten die SolMar werkelijk gemaakt zóu hebben. [partij A] heeft dit niet weersproken. Vast staat dat [partij A] hiervan € 63.808,04 heeft betaald en een bedrag van € 43.150,29 onbetaald heeft gelaten.
4.16.
De rechtbank bespreekt hierna in hoeverre de vorderingen van SolMar toewijsbaar zijn op grond van het bepaalde in artikel 7:764 lid 2 BW.
4.17.
SolMar vordert betaling van de factuur van 7 maart 2023 van € 16.184,34. Zoals hiervoor is overwogen was SolMar gerechtigd deze factuur te versturen en is voldoende vast komen te staan dat de factuur werkelijk gemaakte kosten van SolMar betreft. [partij A] was gehouden deze factuur te betalen en daarom kan SolMar ook de gevorderde wettelijke rente over deze factuur in rekening brengen, vanaf veertien dagen na de factuurdatum, ofwel vanaf 22 maart 2023. Dit komt neer op een bedrag van € 975,49 tot vonnisdatum.
4.18.
Daarnaast vordert SolMar een bedrag van € 2.696,59. Dit betreft een winstmarge van 10% op het niet-betaalde bedrag van de offerte (€ 43.150,29) minus het genoemde bedrag van € 16.184,34. [partij A] heeft hiertegen geen verweer gevoerd, zodat ook dit bedrag op grond van artikel 7:752 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking komt. Dat geldt ook voor de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de omzettingsverklaring (11 oktober 2023), een bedrag van € 153,67.
4.19.
Ter zitting is tenslotte besproken de eerste aanbetaling die [partij A] aan SolMar heeft gedaan voor de serre; een bedrag van € 28.000,00 exclusief btw (in rekening gebracht bij factuur van 27 juli 2022 en medio augustus 2022 door [partij A] aan SolMar betaald). Dit bedrag is in eerdere schikkingsonderhandelingen tussen partijen aan de orde gekomen. Uit een e-mail-bericht van SolMar van 1 juni 2023 volgt dat SolMar deze aanbetaling (minus reken-, en opnamekosten van [bedrijfsnaam] ter hoogte van € 4.000,00) niet heeft doorbetaald aan [bedrijfsnaam] (productie 20 [partij A] ). [partij A] heeft ter zitting benadrukt dat SolMar (een deel van) de aanbetaling niet heeft doorbetaald aan [bedrijfsnaam]. Hieruit leidt de rechtbank af dat [partij A] zich op het standpunt stelt dat dit een besparing is voor SolMar, althans dat SolMar in zoverre geen kosten heeft gemaakt voor de serre. SolMar heeft dit niet, althans onvoldoende, weersproken.
Conclusies over de vorderingen in reconventie
4.20.
Uit het voorgaande volgt dat de prijs die [partij A] op grond van artikel 7:764 lid 2 BW per saldo aan SolMar verschuldigd nihil is. Op de werkelijke (nog te betalen) kosten van SolMar (€ 16.184,34 + € 975,49 + € 2.696,59 + € 153,67 = € 20.010,09) moet immers de aanbetaling voor een bedrag van € 24.0000 in mindering worden gebracht, omdat daar tegenover geen kosten van SolMar staan. De rechtbank zal deze vordering van SolMar daarom afwijzen.
4.21.
[partij A] heeft nagelaten een vordering in te stellen voor een eventueel restant van de aanbetaling, zodat de rechtbank dit niet meeneemt in haar beslissing.
4.22.
De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten, hangt samen met de verrichtingen ter voldoening van de factuur van € 16.184,34. Naar het oordeel van de rechtbank waren de verrichte werkzaamheden door SolMar, gelet op hetgeen in randnummer 4.20 is overwogen, niet noodzakelijk. De rechtbank wijst deze vordering daarom af.
De proceskosten in reconventie
4.23.
Partijen zijn over en weer in het gelijk en ongelijk gesteld. Hierin ziet de rechtbank aanleiding de kosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [partij A] af;
5.2.
veroordeelt [partij A] in de proceskosten van € 5.456,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [partij A] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
veroordeelt [partij A] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af;
5.6.
compenseert de kosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.A.M. Kroft en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2025.
3425