In deze zaak heeft eiseres op 13 oktober 2022 een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend, welke door de minister op 4 november 2024 is afgewezen. Eiseres heeft hiertegen beroep aangetekend. De minister heeft op 5 februari 2025 het besluit ingetrokken en een proceskostenvergoeding van € 907,- aangeboden. Eiseres heeft op 7 februari 2025 aangegeven dat er nog geen uitsluitsel was over een nieuw besluit en heeft verzocht om het beroep aan te merken als een beroep wegens niet tijdig beslissen. De minister heeft op 10 februari 2025 ingestemd met deze wijziging. Op 27 februari 2025 heeft de minister de asielaanvraag alsnog ingewilligd en een verblijfsvergunning toegekend voor de periode van 22 oktober 2022 tot 22 oktober 2027. Eiseres heeft op 4 maart 2025 laten weten dat zij zich kan vinden in dit besluit en heeft het beroep ingetrokken onder voorwaarde van een proceskostenvergoeding. De minister heeft echter op 13 maart 2025 aangegeven geen aanleiding te zien voor een proceskostenvergoeding voor de handelingen na de intrekking van het besluit. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat eiseres geen procesbelang meer heeft bij het beroep. Desondanks heeft de rechtbank besloten een proceskostenvergoeding vast te stellen, omdat de petitumwijziging als een proceshandeling wordt beschouwd. De vergoeding is vastgesteld op € 226,75. De uitspraak is gedaan door mr. L.J. van der Veen, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.