Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [datum] 1989 en heeft de Oekraïense nationaliteit. Zij is op 3 oktober 2018 in het bezit gesteld van een reguliere verblijfsvergunning voor verblijf bij haar toenmalige partner, de heer [naam 1]. Bij beschikking van 6 oktober 2020 is deze vergunning met terugwerkende kracht ingetrokken per 29 augustus 2019, omdat de relatie is verbroken. Daarbij is ook aan eiseres een reguliere verblijfsvergunning verleend met het verblijfsdoel ‘verblijf bij (geregistreerde) partner, de heer [naam 2]’, geldig van 21 augustus 2020 tot en met 21 augustus 2025. Het geregistreerd partnerschap met [naam 2] is ontbonden op 15 augustus 2022. Op 20 oktober 2022 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor het wijzigen van het doel van haar verblijfsvergunning in ‘niet-tijdelijk humanitair’. Zij stelt dat sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard, waardoor zij is aangewezen op permanent verblijf in Nederland.
2. Verweerder heeft de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van eiseres met als doel ‘verblijf bij (geregistreerde) partner, de heer [naam 2]’ ingetrokken met ingang van 15 augustus 2022. Verweerder gaat daarbij uit van de datum waarop het geregistreerd partnerschap met referent is ontbonden. Gelet hierop overweegt verweerder dat niet langer wordt voldaan aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend. Verder heeft verweerder de aanvraag om voortgezet verblijf afgewezen omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarde van de minimale voorafgaande verblijfsduur op basis van een verblijfsvergunning ingevolge artikel 3.51 van het Vb.Verder stelt verweerder dat niet is gebleken dat de door eiseres genoemde omstandigheden dusdanig bijzonder en individueel zijn dat zij blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen. Verweerder ziet geen aanleiding om op grond van artikel 4:84 van de Awbvan het beleid af te wijken, nu geen sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard. Tot slot stelt verweerder dat de weigering om aan eiseres verblijf toe te staan, niet in strijd is met het recht op familie- en gezinsleven of de uitoefening van haar privéleven, zoals gewaarborgd door artikel 8 van het EVRM.Tegen eiseres wordt geen terugkeerbesluit uitgevaardigd, omdat zij onder de reikwijdte van de Richtlijn Tijdelijke Beschermingvalt.
3. Eiseres stelt in beroep dat zij valt onder hetgeen is opgenomen onder c en f in paragraaf B9/11 van de Vc.Eiseres meent dat sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard, waardoor zij is aangewezen op permanent verblijf in Nederland. Zij wijst daarbij op haar banden met Nederland, de omstandigheid dat er in haar land van herkomst geen naar maatstaven van dat land aanvaardbaar te achten opvang aanwezig is en de oorlog in Oekraïne. Deze omstandigheden dienen als zwaarwegend te worden beschouwd. Verder stelt eiseres dat de afwijzing van haar aanvraag in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft dit onvoldoende gemotiveerd. Zij wijst op elementen die maken dat zij een sterke band heeft met Nederland. Eiseres heeft sinds 2018 legaal verblijf in Nederland gehad en in die periode heeft zij een stevig privéleven opgebouwd. Tot slot meent eiseres dat verweerder op grond van artikel 4:84 Awb dient af te wijken van de beleidsregels, gelet op de bijzondere individuele omstandigheden die eerder zijn genoemd. Zij verwijst daarbij naar de versoepelingen voor Oekraïners die al een verblijfsvergunning hebben (aangevraagd) in Nederland. Niet duidelijk is hoe deze versoepelingen zijn verwerkt in het bestreden besluit.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Intrekking verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
4. Uit artikel 19, in samenhang gelezen met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vwvolgt dat verweerder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan intrekken indien niet (meer) wordt voldaan aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend. Aan eiseres was een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder de beperking ‘verblijf als (geregistreerd) partner, de heer [naam 2].’ Niet in geschil is dat het geregistreerd partnerschap is ontbonden. Verweerder heeft dan ook terecht de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht per 15 augustus 2022 ingetrokken.
Wijziging verblijfsdoel naar niet-tijdelijke humanitaire gronden
5. Volgens artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, van het Vb kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking, verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden worden verleend aan de vreemdeling, die vijf jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid van een persoon met een niet-tijdelijk verblijfsrecht’. In paragraaf B9/8 van de Vc is neergelegd hoe verweerder invulling geeft aan deze bevoegdheid. Ter zitting is tussen partijen vastgesteld dat niet (langer) in geschil is dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarde dat zij direct voorafgaande aan de aanvraag gedurende vijf jaar rechtmatig verblijf heeft gehad bij haar voormalige partner(s).
6. Eiseres beroept zich op artikel 3.51, derde lid, van de Vb, waarin is bepaald dat een verblijfsvergunning in verband met ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ kan worden verleend aan bij ministeriële regeling aangewezen categorieën vreemdelingen. In paragraaf B9/8.6 van de Vc is nader uitgewerkt dat dit aan de orde is wanneer de vreemdeling heeft onderbouwd dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor hij blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen. In het beleid van verweerder is verder bepaald dat bijzondere individuele omstandigheden in ieder geval gelegen kunnen zijn in de omstandigheid dat in het land van herkomst geen naar maatstaven van dat land aanvaardbaar te achten opvang aanwezig is en in de banden met Nederland.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd waarom eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor van haar niet kan worden gevergd dat zij Nederland verlaat. Verweerder heeft zich daarbij niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat uit het feitencomplex niet volgt dat eiseres is aangewezen op opvang in Oekraïne. Daarbij komt dat, indien eiseres van mening is dat zij niet kan terugkeren naar Oekraïne wegens een gebrek aan aanvaardbare opvang aldaar, zij een beroep kan doen op de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, zoals zij ook heeft gedaan. Eiseres wordt daarom ook (nog) geen terugkeerverplichting opgelegd.
8. Verweerder heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat de banden van eiseres met Nederland dusdanig bijzonder zijn dat aan haar daarom verblijf moet worden toegestaan. Eiseres heeft in dat kader een aantal argumenten naar voren gebracht, zoals haar sociale banden met Nederland, het verblijf van haar zus hier te lande, haar werk, het behaalde inburgeringsdiploma en de afwijzing van haar hypotheekaanvraag. Ter zitting heeft eiseres naar voren gebracht dat zij momenteel geen werk heeft. Dit laat onverlet dat, nu eiseres sinds 2018 in Nederland verblijft, het logisch is dat zij hier een sociaal leven heeft opgebouwd. Ook dat zij haar inburgeringsdiploma heeft gehaald en een hypotheekaanvraag heeft gedaan zijn logische gevolgen van haar verblijf in Nederland. Uit deze omstandigheden valt echter noch op zichzelf, noch in samenhang met elkaar, af te leiden dat deze zodanig bijzonder zijn dat eiseres blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen.
9. Ook de oorlog in Oekraïne heeft verweerder niet hoeven aanmerken als een dusdanige bijzondere en individuele omstandigheid. De situatie in Oekraïne is niet individueel en vooralsnog tijdelijk van aard. Dit kan daarom geen omstandigheid zijn die maakt dat eiseres blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen. Ook is dit primair een asielgerelateerde omstandigheid, waar een aparte procedure voor open staat.
10. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht overwogen dat eiseres haar recht op familie- en privéleven vooralsnog ongewijzigd kan blijven uitoefenen omdat zij onder de reikwijdte van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt. Er hoeft dan ook niet beoordeeld te worden of de afwijzing van haar aanvraag in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Op het moment dat de tijdelijke bescherming van eiseres komt te vervallen staat het haar vrij een daartoe strekkende aanvraag te doen.
11. De rechtbank is verder van oordeel dat het beroep van eiseres op artikel 4:84 van de Awb niet kan slagen. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt mogen stellen dat niet is gebleken dat in het geval van eiseres sprake is van zodanige bijzondere individuele omstandigheden dat vasthouden aan het beleid voor eiseres tot onevenredige gevolgen zou leiden in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Daartoe is verder van belang, zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, dat de situatie in Oekraïne is meegewogen in het besluit en daarvoor ook tijdelijke bescherming wordt geboden. Ook staat het eiseres vrij om in dat kader een asielaanvraag in te dienen.
12. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiseres terecht ingetrokken per 15 augustus 2022. Verder heeft verweerder aan eiseres de verblijfsvergunning ‘niet-tijdelijk humanitair’ mogen weigeren. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.