ECLI:NL:RBDHA:2025:505

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
C/09/638436 / FA RK 22-7842
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling, gezag, hoofdverblijfplaats en kinderalimentatie in een complexe ouderschapskwestie

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 16 januari 2025, wordt een zorgregeling, gezag, hoofdverblijfplaats en kinderalimentatie voor een minderjarige besproken. De zaak betreft een langdurige problematiek tussen de ouders, waarbij de minderjarige al geruime tijd bij de vader verblijft en er nauwelijks contact is met de moeder. De rechtbank heeft eerder beslissingen genomen die pro forma zijn aangehouden in afwachting van hulpverlening, die tot nu toe niet van de grond is gekomen. De vader heeft verzocht om eenhoofdig gezag en wijziging van de zorgregeling, terwijl de moeder ook verzoeken heeft ingediend voor hulpverlening en nakoming van de zorgregeling. De rechtbank concludeert dat contact tussen de moeder en de minderjarige in beginsel in het belang van het kind is, maar dat er eerst hulpverlening moet plaatsvinden voordat contactherstel mogelijk is. De rechtbank wijst het verzoek van de vader tot ontzegging van contact af en houdt de procedure aan voor een jaar om hulpverlening mogelijk te maken. De hoofdverblijfplaats van de minderjarige wordt voorlopig bij de vader vastgesteld en de kinderalimentatie wordt op nihil bepaald. De rechtbank benadrukt de noodzaak van hulpverlening en de betrokkenheid van beide ouders in het belang van de minderjarige.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 22-7842, FA RK 22-8339
Zaaknummer: C/09/638436, C/09/639338
Datum beschikking: donderdag 16 januari 2025
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, gezag, hoofdverblijfplaats, alimentatie
Beschikkingop het op 14 november 2022 ingekomen verzoek van:
[de vader],
de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. J.A.M. Schoenmakers te Breda.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder],
de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A. Vijftigschild te Leidschendam.
Procedure
Bij beschikking van deze rechtbank van 3 juli 2023 heeft de rechtbank – voor zover hier van belang:
  • bepaald dat [de minderjarige]
  • bepaald dat de moeder en [de minderjarige] met ingang van 17 juni 2023
  • bepaald dat dat de kinderalimentatieverplichtingen van de vader voor [de minderjarige] met ingang van de datum van de beschikking
  • vastgesteld dat de ouders al bij (aangehecht) proces-verbaal van doorverwijzing van de voorzieningenrechter in kort geding van 22 december 2022 zijn verwezen naar Kenniscentrum Kind en Scheiding voor deelname aan het traject Ouderschapsbemiddeling, en voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie;
  • de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) verzocht bij een niet positief verlopen traject te bezien of een raadsonderzoek noodzakelijk is met inachtneming van hetgeen de rechtbank daarover in de overwegingen heeft opgenomen en, indien dat onderzoek noodzakelijk geacht wordt, dit onderzoek te verrichten met het omschreven doel en daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen.
Iedere verdere beslissing ten aanzien van de (definitieve) hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] , de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de kinderalimentatie, het benoemen van een bijzondere curator en de zelfstandige verzoeken van de moeder is pro forma aangehouden.
Bij beschikking van 4 maart 2024 van deze rechtbank is – voor zover van belang:
  • bepaald dat
  • vastgesteld dat partijen (opnieuw) zijn verwezen naar het Kenniscentrum Kind en Scheiding voor een traject ouderschapsbemiddeling en omgangsbegeleiding;
  • de Raad verzocht een onderzoek te verrichten en daarover aan de rechtbank te rapporteren en adviseren.
Iedere verdere beslissing ten aanzien van de (definitieve) hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] , de (definitieve) verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de kinderalimentatie, het benoemen van een bijzondere curator en de zelfstandige verzoeken van de moeder is pro forma aangehouden.
De rechtbank heeft opnieuw kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
- het eindverslag van Jeugdformaat, ingekomen op 25 maart 2024;
- het F4-bericht van de vader van 26 juni 2024;
- het F9-bericht van de moeder van 1 juli 2024, met bijlage;
- het F9-bericht van de vader van 30 augustus 2024;
- het rapport en advies van de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) van 24 september 2024, met het kenmerk KZ-1-5W6JYBK;
- het F9-bericht van de vader van 1 oktober 2024;
- het F9-bericht van de moeder van 21 oktober 2024, met bijlage;
- het F9-bericht van de vader van 20 november 2024, met als bijlage een aanvullend, gewijzigd verzoekschrift;
- de F9-berichten van de moeder van 28 november 2024, met als bijlage het verweerschrift op het aanvullend, gewijzigd verzoekschrift;
- het F9-bericht van de vader van 2 december 2024, met bijlagen;
- het F9-bericht van de vader van 6 december 2024;
- het F9-bericht van de moeder van 9 december 2024;
- het F9-bericht van de vader van 10 december 2024, met bijlage.
Op 12 december 2024 is de behandeling op een zitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • [naam] namens de Raad.
Beoordeling
De rechtbank handhaaft al hetgeen bij voornoemde beschikkingen is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
De vader heeft op de zitting zijn verzoek tot het benoemen van een bijzondere curator over [de minderjarige] , als bedoeld in artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ingetrokken, zodat de rechtbank hierover geen beslissing meer hoeft te nemen.
Aan de rechtbank ligt – na aanvulling van zijn verzoeken door de vader – nog voor: het verzoek van de vader om hem primair alleen te belasten met het gezag over [de minderjarige] en subsidiair om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem vast te stellen. De vader heeft voorts verzocht om opschorting van het contact tussen de moeder en [de minderjarige] voor de duur van twee jaar en nihilstelling van de kinderalimentatie. Van de zijde van de moeder liggen nog verzoeken voor tot veroordeling tot medewerking van de vader aan de benodigde hulpverlening door het CJG en de zorgregeling, op last van een dwangsom en een bepaling dat een onderzoek dient te worden ingesteld door de jeugdbeschermingstafel.
Huidige stand van zaken
De rechtbank ziet aanleiding om allereerst aandacht te besteden aan de ontwikkelingen na de beschikking van 4 maart 2024. In deze beschikking zijn de ouders opnieuw doorverwezen naar een traject ouderschapsbemiddeling (parallel solo-ouderschap) en omgangsbegeleiding. Partijen waren al eerder verwezen naar deze hulpverlening, maar dit is niet van de grond gekomen – mede door een wijziging in het werkgebied van de hulpverleningsinstanties in de regio Den Haag. De ouders en [de minderjarige] vallen daarmee sinds 1 januari 2024 onder de organisatie Kracht en de hulpverlening wordt uitgevoerd door de organisatie Yoep. Ondanks eerdere toezeggingen zijn de ouders en [de minderjarige] hierbij opnieuw op de wachtlijst gezet en zijn verschillende dingen fout gegaan in de aanmeldprocedure. De ouders hebben inmiddels wel beiden een intakegesprek gehad voor het traject ouderschapsbemiddeling, in afwachting van de wachtlijst.
[de minderjarige] is in het voorjaar van 2024 aangemeld bij een kinderpsycholoog, mevrouw Reurslag. Beide ouders hebben op de vorige zitting hun medewerking toegezegd, zodat [de minderjarige] een vaste vertrouwenspersoon zou hebben, in afwachting van het starten van het toen beoogde hulpverleningstraject (NIKA). Ook dit is echter niet van de grond gekomen. Aanvankelijk stelde vader dat het agenda-technisch niet haalbaar was voor hem. Nadien heeft de betrokken kinderpsycholoog aangegeven dat zij zichzelf onvoldoende gespecialiseerd acht om de benodigde hulpverlening aan [de minderjarige] te bieden. De vader staat niet open voor behandeling van [de minderjarige] door een andere psycholoog en ook het NIKA-traject is van de baan, omdat Kracht dat niet aanbiedt.
De feitelijke situatie is daarmee dat tot op heden nog altijd geen hulpverlening voor [de minderjarige] is opgestart, ondanks dat alle betrokkenen de noodzaak hiervan onderschrijven, en dat ook de hulpverlening voor de ouders nog onvoldoende van de grond is gekomen. Dat leidt er ook toe dat er nog altijd geen stappen zijn gezet in het contact(herstel) tussen de moeder en [de minderjarige] . Gedurende het raadsonderzoek – dat hierna nader aan de orde zal komen – heeft [de minderjarige] aangegeven aangifte te willen doen tegen zijn moeder van mishandeling. Hoewel verschillende betrokkenen hebben geprobeerd om hem hiervan te weerhouden, heeft de aangifte toch plaatsgevonden op 15 oktober 2024. Het Openbaar Ministerie heeft de zaak vervolgens geseponeerd. De vader heeft hiertegen een bezwaar ingediend bij de officier van justitie om de strafrechtelijke vervolging toch door te zetten.
Raadsrapport
In de voornoemde beschikking van 4 maart 2024 is aan de Raad gevraagd om een onderzoek uit te voeren naar de (on)mogelijkheid van contact tussen de moeder en [de minderjarige] en de vraag of een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is. Dit onderzoek heeft geresulteerd in het raadsrapport van 27 september 2024.
Door de Raad is het volgende geconstateerd. Tussen de ouders is sprake van een destructieve dynamiek, waarbij zij de oorzaak van de huidige situatie volledig bij de ander neerleggen. Er is hierdoor een impasse ontstaan, waarin [de minderjarige] tussen beide ouders wordt geplaatst. Hoewel [de minderjarige] het op veel vlakken goed doet, bestaan er ook grote zorgen over hem. [de minderjarige] doet zorgelijke uitspraken over mogelijke mishandeling door de moeder en wijst haar volledig af. Hoewel de ouders het erover eens zijn dat er hulpverlening voor hem nodig is, komt dit onvoldoende van de grond. Deels ligt dit buiten de macht van de ouders, onder meer door wachtlijstproblematiek, maar de Raad constateert ook dat de vader niet doorzet bij het opstarten van hulp.
De Raad ziet, gelet op de weerstand van [de minderjarige] , nu geen ruimte voor contactherstel. Om dit mogelijk te maken is volgens de Raad een verschuiving in het systeem vereist. Erkenning van het gevoel van [de minderjarige] door de moeder is daarbij belangrijk en de Raad adviseert een herstelgesprek. Daarnaast moet hulpverlening van de grond gaan komen, zowel voor [de minderjarige] als voor de ouders en hun onderlinge verhouding. Kracht kan de daarbij benodigde regie voeren. Pas daarna kan worden bekeken of ruimte bestaat voor contactherstel en zo ja, op welke manier. Om de hulpverlening mogelijk te maken, acht de Raad een nadere aanhouding van negen maanden passend.
Hoewel de Raad een ondertoezichtstelling heeft overwogen en hij zorgen heeft over [de minderjarige] , is naar de mening van de Raad op dit moment geen sprake van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [de minderjarige] . Dit tezamen met het feit dat de vader wel open lijkt te staan voor hulpverlening, maakt dat de Raad het gedwongen kader nu niet aan de orde vindt. Daarbij wordt echter wel benadrukt dat het vijf voor twaalf is en dat een ondertoezichtstelling mogelijk wel noodzakelijk zal zijn als de vrijwillige hulpverlening vanuit Kracht niet snel van de grond komt of voortijdig wordt afgebroken.
De rechtbank zal in het licht van het voorgaande de nog voorliggende verzoeken beoordelen.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van de vraag of ruimte bestaat voor contact tussen de moeder en [de minderjarige] zijn belang leidend is. In het algemeen geldt daarbij dat kinderen gebaat zijn bij contact met hun beide ouders. Slechts in uitzonderingsgevallen is er geen ruimte voor contact tussen een ouder en een kind. Aan de rechtbank ligt nu de vraag voor of van een dergelijke uitzonderingssituatie sprake is.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat contact tussen [de minderjarige] en zijn moeder in beginsel in zijn belang moet worden geacht en dat geen aanleiding bestaat om het contact tussen hem en zijn moeder te ontzeggen, zoals door de vader verzocht. Anders dan door de vader betoogd, is de oplossing naar oordeel van de rechtbank in dit geval niet gelegen in het opschorten van het contact voor een bepaalde periode. Hoewel dit de vader en [de minderjarige] ongetwijfeld rust zou opleveren, acht de rechtbank dit op de lange termijn niet in het belang van [de minderjarige] . [de minderjarige] is een inmiddels elfjarige jongen die sinds 2022 enkel bij zijn vader verblijft en sindsdien heel beperkt contact heeft gehad met zijn moeder. De ouders hebben een diametrale visie op de situatie en op wat er in het verleden zou zijn voorgevallen en [de minderjarige] wordt daarbij centraal gezet. Zoals ook door de Raad is beschreven, leidt dit ertoe dat [de minderjarige] zelf een uitweg zoekt, namelijk het volledig afwijzen van zijn moeder. [de minderjarige] groeit daardoor nu al langere tijd op met een zwart-wit beeld van zijn moeder, waarbij geen ruimte bestaat voor nuance. Het laten voortduren van deze situatie zal dit beeld naar verwachting enkel versterken en leidt tot een steeds kleinere kans op contactherstel.
Tegelijkertijd ziet de rechtbank dat het nu herstarten van contact tussen [de minderjarige] en zijn moeder averechts kan werken en mogelijk juist meer schade veroorzaakt. Voordat aan contactherstel wordt toegekomen, is eerst de inzet van hulpverlening nodig, zoals al langere tijd duidelijk is en ook opnieuw door de Raad is geconcludeerd. De rechtbank zal daarom de procedure ten aanzien van de zorgregeling opnieuw aanhouden om de inzet van hulpverlening mogelijk te maken. Daarna kan worden bezien of contactherstel mogelijk is en zo ja, in welke vorm. Gelet op de complexiteit van de situatie en de stappen die gezet moeten worden, acht de rechtbank – ondanks de lange periode waarin de procedure al loopt – de duur van een jaar daarbij passend.
Om hulpverlening succesvol te laten zijn en een daadwerkelijke verandering teweeg te brengen, is de maximale inzet van beide ouders vereist. Hoewel het uitblijven van hulpverlening deels te wijten is aan de wachtlijstproblematiek in de jeugdhulp, ziet de rechtbank ook dat de vader aanvankelijk weliswaar zijn toestemming geeft en zegt mee te werken aan de hulpverlening, maar dat daadwerkelijk doorzetten uitblijft. De vader heeft daarnaast op de zitting naar voren gebracht dat hij aanvankelijk achter contactherstel stond, maar inmiddels niet meer. Naar aanleiding van de inhoud van het bezwaar dat hij heeft geschreven tegen het sepot naar aanleiding van de aangifte van [de minderjarige] , vraagt de rechtbank zich terdege af of hij met zijn huidige handelswijze in het belang van [de minderjarige] handelt. Tegelijkertijd houdt ook de moeder vast aan haar waarheid over de gebeurtenissen, hetgeen contactherstel voor [de minderjarige] bemoeilijkt.
De rechtbank wil daarom aan beide ouders het volgende meegeven. In sommige gevallen bestaat er niet één, vastomlijnde waarheid over bepaalde gebeurtenissen. Iedere partij kijkt vanuit zijn eigen beleving terug op het gebeurde en waarheidsvinding naar die ene vraag – heeft er wel of geen mishandeling plaatsgevonden – biedt geen oplossing. Sterker nog, gebleken is dat dit enkel een negatieve invloed heeft op [de minderjarige] . De oplossing is dit geval gelegen in het begeleiden en ondersteunen van [de minderjarige] in de hulpverlening en het opvolgen van hun adviezen, hetgeen al veel te lang op zich heeft laten wachten. Ongeacht de vraag wat er precies is voorgevallen, heeft [de minderjarige] belang bij en recht op (onbelast) contact met zijn moeder. Het zal daarbij voor [de minderjarige] helpend zijn als de vader hem niet belast met zijn mening over de moeder en zijn emoties rondom het verleden en het contact. De moeder kan daarbij ook hulpverlening voor zichzelf zoeken om [de minderjarige] op een passende wijze te kunnen benaderen, zoals zij zelf ook heeft aangegeven graag te willen. Tot slot kan de ouderschapsbemiddeling mogelijk bijdragen aan het vertrouwen van de ouders in elkaar.
Concluderend zal de rechtbank het verzoek van de vader tot ontzegging van het contact voor de duur van twee jaar afwijzen. Het verzoek van de vader tot wijziging van de zorgregeling zal opnieuw worden aangehouden voor de duur van een jaar, in afwachting van de hulpverlening. Om ervoor te zorgen dat de hulpverlening niet opnieuw stagneert, geeft de rechtbank daarbij aan de betrokken hulpverlening mee dat zij bij het vastlopen van een traject zelfstandig een melding kunnen doen bij de Raad zonder beslissing hierover van de rechtbank, zodat direct passende vervolgstappen genomen kunnen worden. De Raad heeft terecht geconstateerd dat het vijf voor twaalf is en de rechtbank acht verdere vertraging niet in het belang van [de minderjarige] .
Gezag
Door de vader is bij aanvullend verzoek verzocht om hem eenhoofdig met het gezag over [de minderjarige] te belasten, zodat hij voortaan alleen de beslissingen over [de minderjarige] kan nemen. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen en overweegt daartoe als volgt. Door de vader zijn in het aanvullend verzoekschrift zeventien punten benoemd, op basis waarvan hij van mening is dat eenhoofdig gezag in dit geval aangewezen is. Hij stelt onder meer dat de moeder willens en wetens haar toestemming onthoudt aan gezagsbeslissingen, zich laatdunkend uitlaat over de vader en [de minderjarige] en dat zij totaal niet betrokken is bij haar zoon. Hoewel de rechtbank vaststelt dat de verhouding tussen de ouders problematisch is, kan de rechtbank de stellingen van de vader – in het licht van de gemotiveerde betwisting hiervan door de moeder – niet volgen. Uit de door de moeder overgelegde stukken, bijvoorbeeld de berichten over de ziekenhuisopname en middelbare schoolkeuze, blijkt naar oordeel van de rechtbank dat zij zich in de huidige situatie alleszins redelijk opstelt, zonder de vader (en [de minderjarige] ) teveel te belasten. Evenmin is gebleken dat de moeder haar toestemming aan gezagsbeslissingen onthoudt of dat de ouders er niet in slagen om tot de benodigde beslissingen te komen. Het is duidelijk dat de moeder haar best doet om op enige wijze betrokken te blijven in het leven van [de minderjarige] en zijn ontwikkeling op gepaste afstand probeert te volgen. Dit is ook van belang voor het kunnen laten plaatsvinden van contact(herstel) in de toekomst. Voor zover tussen de ouders discussie ontstaat over een bepaalde gezagsbeslissing – bijvoorbeeld de keuze voor een middelbare school voor [de minderjarige] – is het aan de vader om dit zoveel mogelijk bij [de minderjarige] weg te houden en het overleg tussen de ouders op een bij de situatie passende wijze te laten plaatsvinden.
De kern van de problematiek is in dit geval niet gelegen in het gezag, maar in het wel of niet plaatsvinden van contact. Het wijzigen van het gezag biedt daarvoor geen oplossing en kan zelfs een averechts effect hebben. De moeder wordt dan immers nog verder buiten spel gezet, zoals zij zelf ook naar voren heeft gebracht. De rechtbank acht dit niet in het belang van [de minderjarige] en zal het gezamenlijk gezag van de ouders daarom in stand laten.
Hoofdverblijfplaats en kinderalimentatie
De vader heeft subsidiair – ingeval zijn verzoek tot eenhoofdig gezag wordt afgewezen – verzocht om definitieve vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem. De rechtbank overweegt hierbij als volgt. [de minderjarige] verblijft nu al geruime tijd bij de vader en de juridische situatie moet daarom in overeenstemming worden gebracht met feitelijke. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat – ongeacht wat daarvan zij – niet de verwachting is dat [de minderjarige] op korte termijn zijn primaire verblijfplaats bij de moeder zal hebben. Het verzoek van de vader zal daarom worden toegewezen.
De vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader brengt ook met zich mee dat de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie komt te vervallen. De rechtbank zal daarom ook dit verzoek van de vader toewijzen en de kinderalimentatie op nihil bepalen.
Zelfstandige verzoeken van de moeder
Tot slot ligt een drietal verzoeken van de moeder voor, waarin zij – kort samengevat – verzoekt om een onderzoek door de Jeugdbeschermingstafel en om de vader op last van een dwangsom te gelasten mee te werken aan de hulpverlening via het CJG en de uitvoering van de zorgregeling.
De rechtbank zal het verzoek tot het gelasten van een jeugdbeschermingstafel afwijzen, nu dit verzoek niet op de wet is gegrond en er al een onderzoek door de Raad heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet evenmin ruimte om de vader te veroordelen tot medewerking aan de hulpverlening, die immers op vrijwillige basis plaatsvindt. De rechtbank gaat er evenwel vanuit dat de geadviseerde hulpverlening doorgang zal vinden en dat beide partijen zich tot het maximale zullen inspannen om dit mogelijk te maken. De rechtbank wijst ook in dit kader op de mogelijkheid van een melding bij de Raad door de betrokken hulpverlenende instantie(s) indien de hulpverlening wederom niet van de grond zal komen.
In afwachting van de inzet van de hulpverlening en het eventueel opstarten van contact tussen de moeder en [de minderjarige] zal de rechtbank het verzoek van de moeder ten aanzien van nakoming van de zorgregeling en de daaraan gekoppelde dwangsom aanhouden, zodat daarover op een later moment alsnog een beslissing kan worden genomen.
Brief aan [de minderjarige]
Tot slot hecht de rechtbank eraan de ouders te laten weten dat zij weer in een aparte brief aan [de minderjarige] heeft uitgelegd wat haar beslissing is. Hierna volgt de integrale tekst van die brief, zodat beide ouders weten welke boodschap [de minderjarige] heeft ontvangen.
Beste [de minderjarige] ,
Ik schreef je eerder een brief omdat wij toen met elkaar hadden gepraat en ik je wilde laten weten hoe het verder was gegaan nadat ik ook met je ouders had gepraat. Nu heb ik weer met je ouders gepraat en ik vind het daarom belangrijk om je te laten weten wat ik daarna heb besloten.
Voordat ik daarover vertel, vind ik het eerst belangrijk om je te laten weten waarom ik je niet weer heb uitgenodigd voor een gesprek. Dat is omdat ik vind dat je in een heel erg ingewikkelde situatie zit. En ik vind het daarom beter dat er niet teveel momenten zijn waarop je met vreemde onbekende mensen over je situatie moet praten. Ik weet hoe je over het contact met je moeder denkt en dat heeft je vader me ook nog een keer duidelijk laten weten. Daar heb ik dus geen enkele twijfel over.
Ik heb daarom beslist dat er voorlopig niets verandert aan je situatie. Je woont gewoon bij je vader en dat heb ik nu ook in een officiële beslissing opgeschreven. En je hoeft voorlopig ook geen contact met je moeder te hebben.
Maar ik heb niet besloten dat dat altijd zo blijft. Ik schreef je namelijk eerder dat je ouders hadden afgesproken dat ze met begeleiding gaan werken aan het verbeteren van hun contact. En dat ze ook zouden kijken of er hulp kan komen om jou en je moeder te helpen bij het contact. Maar dat is allemaal nog niet gebeurd. En ik vind het belangrijk dat dat wel zal gebeuren. Jij zult daar hopelijk weinig van merken, je hoort het vanzelf wel van je vader als je met iemand zult gaan praten.
Ik hoop dat dit allemaal je een beetje rust geeft en dat je de komende tijd dus even niet meer bezig bent met al het gedoe. Ik hoorde van je vader dat het heel goed met je gaat op school en ik hoop dat dat zo blijft. Veel succes!
Met vriendelijke groet,
de kinderrechter
Beslissing
De rechtbank – met wijziging van de beschikking van deze rechtbank van 4 maart 2024 –:
bepaalt dat de minderjarige:
- [de minderjarige] op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ;
de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vader;
stelt vast dat er
voorlopiggeen zorgregeling geldt tussen de moeder en [de minderjarige] , in afwachting van het verloop van de hulpverlening;
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie op nihil;
bepaalt dat partijen de rechtbank vóór na te melden pro formadatum informeren over het verloop van de hulpverleningstrajecten;
bepaalt dat de uitvoerende hulpverleningsinstantie(s) de rechtbank rapporteert over het verloop van de hulpverleningstrajecten, met kopie aan beide ouders en daarvan gelijktijdig een afschrift aan de Raad voor de Kinderbescherming stuurt;
houdt iedere verdere
beslissing ten aanzien van de (definitieve) verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de nakoming van de zorgregeling op last van een dwangsom aan tot 15 januari 2026 pro forma;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.L. Strop, kinderrechter, bijgestaan door mr. S.B. Boekema als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 16 januari 2025.