ECLI:NL:RBDHA:2025:4975

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
09/299764-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een bierfles in Den Haag

Op 26 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 12 mei 2024, waarbij de verdachte het slachtoffer meerdere malen met een bierfles op het hoofd heeft geslagen. Het slachtoffer liep hierdoor vier schedelbarstwonden en een voorhoofdwond op, waarvoor hij littekens heeft overgehouden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 28 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij een schadevergoeding van € 750,- voor immateriële schade is vastgesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet kan worden veroordeeld voor poging tot doodslag of zware mishandeling, maar wel voor poging tot zware mishandeling, omdat er een aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij rekening is gehouden met zijn alcoholgebruik en de impact van het delict op zijn leven.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/299764-24
Datum uitspraak: 26 maart 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 17 december 2024 (pro forma) en 12 maart 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.J.A. Grimmelikhuijsen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. E.C. Kerkhoven naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 mei 2024 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om [naam] opzettelijk van het leven te
beroven, meerdere malen dan wel eenmaal, met kracht, met een (bier)fles op/tegen
het hoofd van die [naam] heeft geslagen en/of met een (bier)fles in/op het hoofd
van die [naam] heeft (in)gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 mei 2024 te 's-Gravenhage aan [naam] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere littekens op het hoofd, heeft
toegebracht door meermalen, althans eenmaal met kracht met een (bier)fles
op/tegen het hoofd van die [naam] te slaan en/of met een (bier)fles in/op het
hoofd van die [naam] (in) te steken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 mei 2024 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen meerdere malen dan wel eenmaal, met kracht, met
een (bier)fles op/tegen het hoofd van die [naam] heeft geslagen en/of met een
(bier)fles in/op het hoofd van die [naam] heeft (in)gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde, met dien verstande dat het betreft het met kracht slaan met een fles op/tegen het hoofd.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het meer subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024149076, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 154 (PV VGL) en pagina 1 t/m 94 (PV RK)).
1. Het proces-verbaal van aangifte [naam] , opgemaakt op 21 mei 2024, voor zover inhoudende (p. 28-30):
Op 12 mei 2024 fietste ik door de Coevordenstraat te Den Haag. Ik weet dat ik door 1 van de personen met een fles tegen mijn hoofd werd geslagen.
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 12 maart 2025, voor zover inhoudende:
U vraagt mij of ik hem met een fles op zijn hoofd heb geslagen. Ja, ik heb hem met een fles geslagen.
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige, [getuige] , opgemaakt op 24 september 2024, voor zover inhoudende (p. 85-88):
V: Wat kunt u vertellen over de mishandeling die plaats vond?
A: [de verdachte] pakte de dronken man van achter met zijn arm om zijn keel en sloeg het bierflesje kapot op het hoofd van de dronken man. [de verdachte] heeft nog meerdere keren met het kapotte flesje op het hoofd van de dronken man geslagen.
4. Het geschrift, te weten Specialistenbericht Neurologie, voor zover inhoudende (p. 37-41):
Conclusie
1. Licht traumatisch schedelhersenletsel na mishandeling zonder aanwijzingen voor traumatisch intracranieel letsel op CT-hersenen.
2. totaal 7 hechtingen in 4 schedel barstwonden, voorhoofdwond reeds gelijmd
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 17 september 2024, voor zover inhoudende (p. 32-33):
Op 15 september 2024 nam ik telefonisch contact op met aangever [naam] . [naam] verklaarde het volgende:
- Ik heb 3 weken last gehad van mijn hoofd
- Die last bestond uit pijn in mijn hoofd
- Ik heb 3 weken niet kunnen werken door de pijn
- Ik heb 4 littekens overgehouden aan de mishandeling
3.4.
Bewijsoverwegingen
Wat is er gebeurd?
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat is komen vast te staan dat de verdachte op 12 mei 2024 [naam] (hierna: aangever) meermalen met kracht met een bierfles op/tegen het hoofd heeft geslagen. De verdachte heeft hierdoor vier schedel barstwonden en een voorhoofdwond bij aangever veroorzaakt, welke barstwonden zijn gehecht met zeven hechtingen.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaan onvoldoende aanknopingspunten dat de verdachte met een bierfles het slachtoffer op of tegen het hoofd heeft
gestoken, zodat de verdachte van die handelingen wordt vrijgesproken.
Kwalificatie
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe het meermalen slaan met een bierfles op/tegen het hoofd dient te worden gekwalificeerd.
Vrijspraak van poging tot doodslag
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het handelen van de verdachte geen poging tot doodslag (onder 1 primair) oplevert, zodat dit niet kan worden bewezen en de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Vrijspraak van zware mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat het letsel van het slachtoffer niet valt onder ‘zwaar lichamelijk letsel’, zoals bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht, nu dit niet voldoet aan de in de jurisprudentie ontwikkelde beoordelingscriteria: aard en ernst van het toegebrachte letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het ontbreken van uitzicht op (volledig) herstel.
Immers heeft het letsel, alhoewel ernstig, niet geleid tot medisch ingrijpen, anders zeven hechtingen en maakt de rechtbank uit de verklaring van aangever van 24 september 2024, opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen, op dat hij inmiddels, afgezien van de vier littekens op zijn schedel, volledig is hersteld.
Daarmee oordeelt de rechtbank, anders dan de officier van justitie, dat het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling niet kan worden bewezen en de verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Veroordeling poging zware mishandeling
Het handelen van de verdachte wordt door de rechtbank gekwalificeerd als een poging tot zware mishandeling. Naar het oordeel van de rechtbank bestond er – in ieder geval – een aanmerkelijke kans dat de aangever door het meermalen met kracht met een bierfles slaan op/tegen diens hoofd zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Naar algemene ervaringsregels is het hoofd wel zo kwetsbaar, dat een krachtige slag met een fles al gauw kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Ook de verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest. Door de aangever met een bierfles meermalen op/tegen het hoofd te slaan, heeft de verdachte de kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust aanvaard.
De rechtbank is - gelet op het vorenstaande - van oordeel dat de poging tot zware mishandeling (onder feit 1 meer subsidiair) wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 12 mei 2024 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen meerdere malen, met kracht, met
een (bier)fles op/tegen het hoofd van die [naam] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 178 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht en ambulante behandeling, en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door het slachtoffer meerdere malen met een bierfles op/tegen het hoofd te slaan. Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer vier schedel barstwonden en een voorhoofdwond opgelopen en hieraan littekens overgehouden. Door zijn handelen heeft de verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 14 februari 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de reclasseringsrapporten over de verdachte van 29 november 2024 en 26 februari 2025. Uit die rapporten blijkt dat overmatig alcoholgebruik vermoedelijk de belangrijkste factor is geweest van het delict en dat dit niet dermate regelmatig gebeurt dat de reclassering daar in een patroon ziet. Tevens blijkt uit de rapporten dat de verdachte zich in het kader van diens schorsing goed aan de bijzondere voorwaarden heeft gehouden. De verdachte heeft bij de reclassering aangegeven dat hij is geschrokken van zijn eigen gedrag en dat dit zijn dagelijks leven beïnvloedt. De verdachte is gemotiveerd om zich ter behandeling aan te melden bij de Waag of soortgelijke behandelinstelling.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt voor een poging zware mishandeling vermeld een gevangenisstraf van 4,5 maand. In dit geval acht de rechtbank strafverlagend dat het om een incident lijkt te gaan, dat ertoe heeft geleid dat de verdachte (naar eigen zeggen) in het geheel geen alcohol meer drinkt en dat de verdachte schuldbewust is.
De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op de LOVS-oriëntatiepunten, een gevangenisstraf van 120 dagen passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 28 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, onder de algemene voorwaarde dat de verdachte niet opnieuw een strafbaar feit zal begaan.
De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend, om de verdachte ervan te doordringen dat een dergelijk feit in de toekomst niet meer mag gebeuren. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen. Uit het reclasseringsrapport van 26 februari 2025 blijkt dat de hulpvraag van de verdachte betrekking heeft op de gevolgen die de verdachte van het feit ondervindt. Hierin ziet de rechtbank geen aanleiding om reclasseringstoezicht op te leggen, nu de reclassering er is ter voorkoming van recidive. De verdachte is naar eigen zeggen gestopt met het gebruiken van alcohol, zodat de rechtbank ook hierin geen aanleiding ziet om aan hem een ambulante behandeling als bijzondere voorwaarde op te leggen.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[naam] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 6.809,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 4.509,- aan materiële schade en € 2.300,- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, tot een bedrag van € 1.700,-, bestaande uit € 200,- aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel dient te worden afgewezen, wegens gebrek aan onderbouwing.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de posten maandsalaris, eigen risico en trainingspak, T-shirt, sportschoenen en schoudertas de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering alsnog bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de posten fiets en iPhone 14 de vordering van de benadeelde partij afwijzen, omdat uit het dossier niet is gebleken dat aan deze posten schade is ontstaan, zodat de rechtbank het bestaan van die schade ook niet aannemelijk acht.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 750,-. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 750,- bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 12 mei 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 mei 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot zware mishandeling;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
120 (HONDERDTWINTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
28 (ACHTENTWINTIG) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
heft op het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis met ingang van heden;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor zover dit betrekking heeft op de immateriële schade toe tot een bedrag van € 750,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 12 mei 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor zover dit betrekking heeft op de immateriële schade voor het overige af;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding voor zover deze betrekking heeft op de posten maandsalaris, eigen risico en trainingspak, T-shirt, sportschoenen en schoudertas en wijst de vordering voor het overige af.
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 750,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 12 mei 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, ten behoeve van [naam] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 15 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.C. Kranenburg, voorzitter,
mr. I.K. Spros, rechter,
mr. M. Lenderink, rechter,
in tegenwoordigheid van V. Grampon, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 maart 2025.