3.4.Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 primair
Feitelijke toedracht
Aan de hand van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. De verdachte heeft na fors gebruik van alcohol een personenauto bestuurd. Hij heeft met een snelheid die opliep tot 174 km/uur, waar 50 km/uur was toegestaan, gereden over de weg, Laag Boskoop. [naam] (hierna: [naam] ) kwam vanuit een uitrit met zijn bedrijfsauto aanrijden en sloeg linksaf het Laag Boskoop op. De verdachte is vervolgens met zijn personenauto tegen de bedrijfsauto van [naam] aangereden, waardoor de bedrijfsauto doormidden is gebroken. De verdachte is met zijn personenauto in de sloot terecht gekomen.
Zwaar lichamelijk letsel
[naam] is op 14 januari 2023, direct na het ongeval, gezien door een arts op de Spoedeisende Hulp. De arts heeft toen geconcludeerd dat, naast een kneuzing van de borstkas en twee oppervlakkige huidletsels, sprake was van licht traumatisch hersenletsel. Vervolgens is [naam] op 22 augustus 2023 met de poliklinische revalidatie gestart bij revalidatie arts
dr. Oosterveer. Dr. Oosterveer heeft in haar verklaring van 12 december 2023 geconcludeerd dat sprake is van duizeligheid en hoofd-/nekpijn, hetgeen [naam] beperkt bij onder andere werk en dat mogelijk sprake is van permanent letsel. Uit de geneeskundige verklaring van 15 april 2024 blijkt dat [naam] nog steeds kampt met cognitieve klachten, duizeligheid en nekklachten. De revalidatiearts geeft in haar geneeskundige verklaring aan dat onduidelijk is wat de geschatte duur van genezing zal zijn. In het telefoongesprek van 9 november 2024 met verbalisant Bosman heeft [naam] aangegeven dat hij nog altijd last heeft van lichamelijke klachten en dat hij hierdoor zijn bedrijf heeft moeten staken. [naam] is nog steeds duizelig en heeft last van zijn nek als hij boven zijn hoofd moet werken.
Uit voorgaande volgt dat [naam] een kleine twee jaar na het ongeval nog steeds klachten heeft die bestaan uit lichamelijke én cognitieve klachten. De rechtbank merkt het geheel van het bij [naam] geconstateerde letsel aan als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank volgt de verdediging niet in het standpunt dat er slechts sprake is van psychische klachten en dat daarom geen bewezenverklaring kan volgen van zwaar lichamelijk letsel. De geneeskundige verklaringen weerspreken dit immers.
Aan zijn schuld te wijten
Om tot bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval. Dat is naar het oordeel van de rechtbank hier het geval. Uit de datarecorder van de auto van de verdachte volgt dat de verdachte de maximumsnelheid met meer dan 120km/u heeft overschreden. Hij reed op een smalle weg waar meerdere uitritten op uitkomen. Daarmee heeft hij met een voor de situatie ter plaatse veel te hoge snelheid gereden. Dat had tot gevolg dat hij met zijn personenauto in botsing is gekomen met de bedrijfsauto van [naam] . Aannemelijk is dat de mate van alcoholintoxicatie daaraan heeft bijgedragen. Het is een feit van algemene bekendheid dat alcohol het inschattings- en reactievermogen vermindert.
In de tweede plaats moet de verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, wat geldt als de zwaarste vorm van schuld. De officier van justitie heeft (ook) die zwaarste schuldvorm ten laste gelegd en de rechtbank zal dus moeten beoordelen of daarvan sprake is.
Roekeloosheid
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid
in elk gevalsprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo dat zij dient te beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid.
Artikel 5a WVW
De rechtbank moet beoordelen of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) De verkeersregels
De rechtbank heeft al vastgesteld dat de verdachte de maximumsnelheid heeft overschreden. Deze gedraging is in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. Daarnaast heeft verdachte verkeerd in een toestand als bedoeld in artikel 8 WVW; hij was immers onder invloed van alcohol. Deze gedraging is in het tweede lid van artikel 5a WVW opgenomen en dient mede in aanmerking genomen te worden. De verdachte heeft dus de verkeersregels geschonden, als bedoeld in dat artikel.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.
De verdachte heeft de op het Laag Boskoop geldende maximumsnelheid in ernstige mate overschreden. De snelheid van de verdachte kon worden uitgelezen uit de datarecorder van zijn auto. De politie heeft gekeken naar de snelheid van de verdachte in de laatste 5 seconden tot de aanrijding. Het gaat hier om meerdere seconden snelheden van boven de 150 km/u: 5 seconden voor de aanrijding reed de verdachte met zijn auto 152 km/u, oplopend tot 174 km/u, de snelheid 1,6 seconden voor de aanrijding. Daaraan voorafgaand heeft de verdachte om de eerst uitgelezen snelheid van 152 km/u te bereiken, ook de maximumsnelheid overschreden. Op basis hiervan stelt de rechtbank vast dat de verdachte op het Laag Boskoop de maximumsnelheid zeer fors heeft overschreden, in ieder geval in de laatste 5 seconden oplopend tot meer dan 120 km/u te hard.
Daarbij komt dat ook de alcoholinname fors is geweest. De verdachte had bijna tweeëneenhalf keer zoveel had gedronken als is toegestaan (te weten 515 µg/l alcohol per liter uitgeademde lucht waar maximaal 220 µg/l alcohol per liter uitgeademde lucht is toegestaan).
Op het moment dat de verdachte onder invloed én met een enorme snelheid in zijn auto reed, waren er omstandigheden die naar het oordeel van de rechtbank aanleiding gaven tot extra oplettendheid en voorzichtigheid. Het was ten tijde van het ongeval (rond 18.30 uur) donker en het wegdek was nat. Bovendien bestaat het Laag Boskoop uit één rijbaan bestemd voor verkeer in beide richtingen en fietsstroken aan weerszijden. Het Laag Boskoop bevat voorts vele uitritten en er staan aan weerszijden bomen en beplanting; een en ander moet bij de verdachte ook bekend zijn geweest gelet op zijn verklaring dat hij uit de buurt komt. Kortom, een donkere, natte, smalle weg waarop het niet ondenkbaar is dat er met regelmaat verkeer vanuit de uitritten komt. Door te rijden zoals de verdachte daar in die omstandigheden heeft gereden, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat het gedurende langere tijd rijden met een veel te hoge snelheid niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. De verdachte is degene die het gaspedaal van zijn auto fors heeft ingetrapt en die de buitengewoon hoge snelheden in zijn auto bereikt heeft. Ook voor het besturen van een personenauto na gebruik van alcohol, geldt dat de verdachte dit opzettelijk heeft gedaan. De verdachte heeft immers voordat hij in de auto stapte, op de voetbalvereniging en bij een tennistoernooi een aantal biertjes gedronken. De gereden snelheid en het drinken van alcohol is een bewuste keuze. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de hierboven vermelde gedragingen, in samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels.
d) Gevaar te duchten
Om vast te stellen dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of leven van anderen te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het vertonen van het verkeersgedrag van de verdachte. De verdachte heeft langere tijd op een smalle donkere weg met vele uitritten veel te hard gereden terwijl hij onder invloed van alcohol was. Op die weg kwam ook een andere verkeersdeelnemer die er niet op bedacht was (en dat ook niet behoefde te zijn) dat de verdachte zo hard reed. Dat die situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt wel uit het feit dat de verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [naam] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank acht daarom bewezen dat er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was.
Dat betekent dat het verkeersgedrag van de verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft de verdachte de zwaarste vorm van schuld aan dat ongeval, namelijk roekeloosheid.
Conclusie
De rechtbank acht het onder feit 1 primair en onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.