ECLI:NL:RBDHA:2025:4940

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
NL25.12075
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Syrische vreemdeling en de voortvarendheid van de overheid in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Syrische vreemdeling. De vreemdeling, eiser, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarin hem op 11 maart 2025 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. Eiser stelde dat de maatregel onterecht was, omdat hij de Syrische nationaliteit had en er onvoldoende voortvarendheid was in de behandeling van zijn zaak. De rechtbank heeft op 19 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de bewaring feitelijk juist waren en dat de minister voldoende had toegelicht dat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser voerde aan dat de minister onvoldoende voortvarend had gehandeld in vergelijking met een andere vreemdeling die eerder was overgedragen aan de Bulgaarse autoriteiten. De rechtbank oordeelde echter dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak vermeld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.12075

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1990.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [2] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Als zware gronden [3] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden feitelijk juist zijn. Verweerder heeft daarnaast voldoende toegelicht dat de lichte gronden bijdragen aan een significant risico op onttrekking aan het toezicht. De zware en lichte gronden konden daarom ten grondslag worden gelegd aan de maatregel en kunnen de maatregel ook dragen.
4. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Eiser verwijst daarbij naar de aankondiging van vluchtgegevens en de maatregel van bewaring van 13 maart 2025 van een andere vreemdeling. Die vreemdeling is op dezelfde dag als eiser in bewaring gesteld, maar is op 17 maart 2025, dus eerder dan eiser, al overgedragen aan de Bulgaarse autoriteiten. Hierbij doet eiser een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend werkt aan de overdracht. Verweerder heeft op 25 mei 2023 een overdrachtsbesluit genomen naar aanleiding van eisers asielaanvraag in Nederland. Op 31 oktober 2024 is eisers beroep ongegrond verklaard. Op 3 december 2024 is eisers overdracht geannuleerd wegens ‘no show’. Vervolgens is op 13 maart 2025 een overdracht aangekondigd bij de Bulgaarse autoriteiten en zijn de vluchtgegevens bekend geworden. Voor eiser is een vlucht geboekt voor 24 maart 2025, om 14:05 uur naar Sofia. Dit is voldoende voortvarend.
6. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt evenmin. Verweerder heeft ter zitting de werkwijze van de DT&V [5] als volgt toegelicht. De vaste werkwijze is dat de maatregel van bewaring eerst wordt opgelegd, alvorens uitzettingshandelingen worden verricht. Immers komt het vaak voor dat er wel een voornemen is tot inbewaringstelling, maar dat de vreemdeling niet komt opdagen voor een vertrekgesprek of meldplicht. Als verweerder voorafgaand aan de inbewaringstelling al zou overgaan tot aankondiging van de overdracht en het boeken van een vlucht, zou er in dat geval onnodig veel werk worden verricht als een vreemdeling vervolgens niet zou komen opdagen. In het geval van eiser heeft verweerder conform deze vaste werkwijze gehandeld. Eiser is immers op 11 maart 2025 in bewaring gesteld, waarna op 13 maart 2025 een overdracht is aangekondigd bij de Bulgaarse autoriteiten en de vluchtgegevens bekend zijn geworden. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat in de zaak waar eiser naar verwijst op 3 maart 2025 de aankondiging voor de overdracht was verstuurd, de vreemdeling op 13 maart 2025 in bewaring is gesteld en op die dag de vluchtgegevens bekend zijn geworden. Die zaak wijkt derhalve af van genoemde vaste werkwijze.
7. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing [6] niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 26 maart 2025 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.Dienst Terugkeer en Vertrek.
6.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.