ECLI:NL:RBDHA:2025:494

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
C/09/675795 / JE RK 24-2064
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 6 januari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2007, in de zaak van Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om het contactherstel tussen de minderjarige en zijn vader te bevorderen, gezien de problematische situatie die is ontstaan door huiselijk geweld en de verstoorde verstandhouding tussen de ouders. De vader heeft in het verleden strafrechtelijke sancties opgelegd gekregen, wat heeft bijgedragen aan de onveilige situatie voor de minderjarige. De kinderrechter heeft de ouders en de gecertificeerde instelling gehoord en geconcludeerd dat de minderjarige behoefte heeft aan begeleiding bij het contactherstel met zijn vader. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot aan de meerderjarigheid van de minderjarige, met als doel hem te ondersteunen in zijn ontwikkeling en het contact met zijn vader op een veilige manier te herstellen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/675795 / JE RK 24-2064
Datum uitspraak: 6 januari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2007 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 15 november 2024;
  • de aanvullende stukken van de gecertificeerde instelling van 16 december 2024;
  • het e-mailbericht van de vader van 19 december 2024;
  • het e-mailbericht van de vader van 20 december 2024;
1.2.
De rechtbank heeft op verzoek van de gecertificeerde instelling de vader en de moeder gescheiden gehoord. De gecertificeerde instelling is opgeroepen voor beide tijdstippen.
1.3.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 24 december 2024. Daarbij waren bij het eerste deel van de behandeling aanwezig:
- de moeder;
- [naam 1] en [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.
Bij het tweede deel van de behandeling waren aanwezig:
- [naam 1] en [naam 3] namens de gecertificeerde instelling.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen. De vader heeft per e-mailbericht van 19 december 2024 te kennen gegeven niet aanwezig te zullen zijn op de zitting.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] woont bij zijn moeder.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 12 januari 2024 [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 12 januari 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen tot aan zijn meerderjarigheid – tot [dag] juli 2025 - en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek, samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd. Een ondertoezichtstelling blijft nodig, zodat de gecertificeerde instelling kan blijven inzetten op het tot stand brengen en het vormgeven van het contactherstel tussen [minderjarige] en de vader. Het is daarbij nodig dat er een neutraal persoon betrokken blijft om over dit contact te communiceren en met [minderjarige] het gesprek aan te gaan over wat hij wel of niet wil. Hierbij is het belang van [minderjarige] leidend. Het afgelopen jaar is al geprobeerd om contactherstel tot stand te brengen, maar dit is nog niet van de grond gekomen. De vader laat hierin een ambivalentie zien. Hij zegt wel contact te willen, maar dreigt dit ook weer stop te zetten als het niet gaat zoals hij wil. Hij wil niet in overleg met de gecertificeerde instelling. Desondanks blijft de gecertificeerde instelling van mening dat er een vorm van contactherstel tussen [minderjarige] en de vader – op het tempo en de manier die [minderjarige] zelf wil – plaats zou moeten kunnen vinden. Daarnaast is het afgelopen jaar geprobeerd om [minderjarige] te motiveren voor eigen hulpverlening om te verwerken wat hij heeft meegemaakt. Hiervoor staat [minderjarige] op dit moment niet open. De gecertificeerde instelling respecteert die wens en wil [minderjarige] nergens toe dwingen. Wel zal de gecertificeerde instelling de komende tijd met [minderjarige] in gesprek blijven over de mogelijkheden van hulpverlening. Daarbij wil de gecertificeerde instelling [minderjarige] ook voorbereiden op zijn naderende meerderjarigheid. Zij wil samen met hem bekijken hoe hij het voor zich ziet en wat hij wil – onder meer ten aanzien van hulp en het contact met de vader – als hij achttien is en de gecertificeerde instelling niet langer betrokken zal zijn.

4.De standpunten

4.1.
De moeder stemt in met het verzochte. De moeder gunt [minderjarige] contact met de vader, maar is wel bang dat [minderjarige] opnieuw teleurgesteld gaat worden. Vanuit de ondertoezichtstelling kan op een zo veilig mogelijke manier het contact tussen [minderjarige] en de vader worden gestimuleerd. Daarnaast kan nog bekeken worden welke mogelijkheden er zijn – bijvoorbeeld ook voor hulpverlening – als [minderjarige] achttien wordt.
4.2.
De vader heeft per e-mailberichten van 19 december 2024 en 20 december 2024 – kort weergegeven – het volgende naar voren gebracht. De vader zal niet op de zitting verschijnen. Hij is van mening dat hij niet serieus wordt genomen door de rechtbank. Het besluit van de rechtbank staat volgens hem al vast en er wordt alleen naar zijn ex-partner geluisterd en naar de gecertificeerde instelling. De vader eist dat de ondertoezichtstelling per direct wordt opgeheven. Volgens de vader willen [minderjarige] en hij elkaar graag ontmoeten.
De opstelling van de gecertificeerde instelling richting de vader is onacceptabel. Hij heeft al drie verschillende contactpersonen gehad en al anderhalf jaar geen contact met [minderjarige] .
De vader heeft al meermaals aan de gecertificeerde instelling kenbaar gemaakt geen enkel contact met hen te willen hebben. De gecertificeerde instelling blijft hem echter bestoken met brieven en e-mailberichten. De vader verzoekt de rechtbank dan ook om de jeugdbescherming een sanctie op te leggen voor elke keer dat zij contact met hem opnemen. Daarnaast is de laatste contactpersoon bij de gecertificeerde instelling gestopt met zijn werkzaamheden. Volgens de vader moet het verzoek en de onderliggende verklaringen daarom niet ontvankelijk worden verklaard. Verder heeft [minderjarige] – volgens de vader - ook geen enkel vertrouwen in de gecertificeerde instelling en maakt het [minderjarige] ook niet uit of de ondertoezichtstelling wordt verlengd of niet.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. [minderjarige] heeft de afgelopen jaren door de sterk verstoorde verstandhouding en de hevige spanningen tussen de ouders en het daarmee gepaarde huiselijk geweld, veel ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt.
Anders dan de vader lijkt te denken, zijn er naar het oordeel van de kinderrechter objectief aanwijsbare oorzaken – en die komen voor rekening van de vader – voor de door [minderjarige] gevoelde spanning en onveiligheid. De kinderrechter is ambtshalve bekend met het feit dat de vader bij vonnis van 31 mei 2024 is veroordeeld voor onder andere de bedreigingen en de mishandeling van de moeder en dat daarom aan hem (onder meer) een locatie- en contactverbod ten aanzien van de moeder is opgelegd en verplichte begeleiding door de reclassering. Het zijn de gedragingen van de vader, waarvoor hem strafrechtelijke sancties zijn opgelegd, die de onveilige situaties hebben gecreëerd. Het is daardoor dat [minderjarige] sinds augustus 2023 geen betekenisvol contact meer met de vader heeft kunnen hebben, terwijl hij dat – onder voorwaarden – wel wil. Elkaar af en toe bij toeval ontmoeten, is niet gelijk te stellen met een betekenisvol contact tussen vader en zoon.
Ondanks de inzet van de gecertificeerde instelling is het afgelopen jaar niet gelukt om te komen tot (een vorm van) contactherstel tussen [minderjarige] en de vader. Zoals uit de stukken, het gesprek met [minderjarige] en het besprokene ter zitting blijkt, heeft [minderjarige] wel degelijk de wens dat het contact opnieuw opgestart wordt. [minderjarige] heeft daarbij duidelijk te kennen gegeven dat hij wenst dat dit contactherstel plaatsvindt op een gecontroleerde manier en onder begeleiding van een jeugdbeschermer. Naar het oordeel van de kinderrechter is het gezien het verleden volstrekt begrijpelijk dat er bij [minderjarige] sprake kan zijn van gevoelens van onveiligheid. Gezien de wens van [minderjarige] tot contactherstel en omdat het volgens de kinderrechter op dit moment noodzakelijk is dat dit contactherstel plaatsvindt onder de begeleiding van de gecertificeerde instelling, zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling dan ook voor de verzochte duur verlengen. Op deze manier kan de gecertificeerde instelling [minderjarige] blijven ondersteunen om het contact tussen hem en de vader – op een manier die in het belang van [minderjarige] is – te herstellen.
De kinderrechter acht het in het belang van de ontwikkeling van [minderjarige] dat de vader de wensen van [minderjarige] hierin serieus neemt en respecteert. Waar de vader aangeeft ook contact met zijn zoon te willen, is het niet te begrijpen dat hij – als volwassene - blijft weigeren daarover het overleg aan te gaan met de gecertificeerde instelling. Uit de stukken is het de kinderrechter gebleken dat de vader een totaal andere en eigen visie heeft op wat er aan de hand is, hetgeen zich uit in een weigering om contact te hebben met de gecertificeerde instelling en in dreigende uitlatingen richting de jeugdbeschermer. Uit dit alles komt een beeld naar voren van een vader die totaal niet in staat lijkt om naar zijn eigen aandeel te kijken in deze situatie.
Voor de goede orde benadrukt de kinderrechter dat de gecertificeerde instelling, in opdracht van de rechtbank, de maatregel van ondertoezichtstelling moet uitvoeren en dat het de taak én de plicht van de gecertificeerde instelling is, om – in het belang van [minderjarige] – contact en overleg met de vader te blijven zoeken. Er is geen sprake van onrechtmatig gedrag van de gecertificeerde instelling of anderszins van laakbaar handelen. De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling dan ook niet opheffen, want dat is niet in het belang van [minderjarige] .
Het verzoek van de vader aan de kinderrechter om de gecertificeerde instelling te verbieden contact met hem op te nemen, miskent dan ook dat de ondertoezichtstelling een maatregel is in het gedwongen kader die door de kinderrechter is opgelegd. Het is de kinderrechter die de gecertificeerde instelling als het ware de opdracht heeft gegeven om contact met de vader te zoeken met als doel – in het belang van [minderjarige] - te komen tot een vorm van contactherstel met de vader.
Het zou voor [minderjarige] heel veel kunnen betekenen als de vader zijn eigen grieven en wrok, en de kennelijk bij hem levende misverstanden over de taak en de verplichtingen van de jeugdbeschermers kan parkeren, en als een volwassen vader zijn verantwoordelijkheid kan gaan nemen. De vader kan zich daarbij desgewenst bijvoorbeeld laten ondersteunen door zijn hulpverleners in het kader van het reclasseringstoezicht en/of de reclassering.
Naast het inzetten op contactherstel is het belangrijk dat het komend half jaar door de gecertificeerde instelling ook wordt gebruikt om [minderjarige] te ondersteunen en voor te bereiden op zijn meerderjarigheid, zodat hij de juiste handvatten heeft om ook na zijn meerderjarigheid om te gaan met de situatie en zodat hij weet hoe hij – zo nodig - hulp kan inschakelen.
5.3.
De kinderrechter verlengt gelet op dit alles de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot [dag] juli 2025. [1]
5.4.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot aan zijn meerderjarigheid, zijnde tot [dag] juli 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2025, in aanwezigheid van mr. S.L.G. van Otterlo als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:260, eerste lid, BW.